Laurent Binet heeft met La septième
fonction du language een prachtig en
veelkleurig palet geschetst waarbij de functies van de taal een rol spelen en
spanning de leidraad is.
Het verhaal
begint bij een aanrijding van Roland Barthes in 1980, een Franse filosoof en
taalkundige die zich vooral bezighield met semiologie, het ontstaan en het
gebruik van tekens. Het lijkt in eerste instantie te gaan om een noodlottig
ongeluk, maar aangezien Barthes van een lunchafspraak met presidentskandidaat Mitterand
kwam, wordt er toch iets achter gezocht. Giscard d’Estaing, op dat moment
president, gelast een onderzoek, want stel nu dat Mitterand zijn gasten te diep
in het glaasje heeft laten kijken, dat zou toch een mooi schandaal opleveren en
Giscard meer kans geven op een overwinning bij de op handen zijnde
verkiezingen.
Commissaris Bayard,
een Maigret type dat belast wordt met deze zaak, heeft weinig op met het
intellectuele milieu waarin Barthes vertoefde en kent in sommige gevallen
alleen de namen van grote filosofen en essayisten uit de omgeving van de
taalkundige, zoals Foucault, Derrida en Sollers. Tijdens een verhoor in het
ziekenhuis blijkt dat Barthes papieren op zak had die na het ongeluk zijn
verdwenen. Bayard probeert zich te verdiepen in het werk van Barthes, maar ‘(…) comprend qu’il ne comprend rien, ou pas
grand-chose, à toutes ces conneries. Il lui
faudrait (…) un spécialiste, un traducteur, un transmetteur, un formateur.’ Bij de afdeling semiologie van de
universiteit vindt hij universitair docent Simon Herzog, die juist een lezing
geeft over de betekenis van tekens in de James Bond-films. Tijdens het gesprek
na het college blijkt Herzog een soort Sherlock Holmes die aan slechts enkele
uiterlijke kenmerken van Bayard diens hele levensgeschiedenis kan herleiden.
Bayard en
deze academicus zullen samen proberen het mysterie rond het ongeluk en
inmiddels het overlijden, dat ook onder verdachte omstandigheden in het
ziekenhuis heeft plaatsgevonden, te ontrafelen. Ze komen op de thee bij Giscard
d’Estaing, kruisen verschillende keren het pad van Foucault, zelfs in een
duistere homosauna, en worden op hun zoektocht gevolgd door moordlustige besnorde
Bulgaren en behulpzame Japanners. Het boek dat zij op het bureau bij Barthes
thuis vinden is van de taalkundige Roman Jakobson, en bij het hoofdstuk over de
functies van de taal zit een bladwijzer.
Daar blijken
Bayad en Herzog het begin van de oplossing in handen te hebben. De zes functies
van de taal volgens Jakobson zijn: ergens over praten en informatie geven;
emoties uitdrukken aan de hand van tussenwerpingen en bijwoorden; een boodschap
over brengen aan de ander; het praten om het praten, keuvelen zonder dat het
echt om de inhoud gaat; over taal praten en als laatste de poëtische functie
waarbij het gaat om de schoonheid van de taal, de klank en het ritme. Maar er
moet een zevende functie zijn. En stel dat Barthes deze op het spoor was en dat
deze functie wie dan ook kon aan zetten om wat dan ook te doen. Dat zou macht
geven.
De zoektocht
naar deze zevende functie, die ergens op een blaadje moet staan, doet de twee
detectives, hoewel Simon dat tegen wil en dank is, belanden in Bologna bij
Umberto Eco. Daar, evenals in Parijs, zijn ze aanwezig bij een internationale
debatersvereniging waar het er hard aan toe gaat en waar taal het
onontbeerlijke wapen is en zijn ze getuige van de bloedige bomaanslag op
station. Was die voor hen bedoeld? Uiteindelijk moeten ze naar de Verenigde
Staten op zoek naar de Amerikaanse filosoof Austin die wellicht meer weet over
deze zevende functie.
Al naar
gelang het verhaal vordert, vraagt Simon zich af en toe ook af of het allemaal
wel echt gebeurt, of Bayard en hij niet in een roman leven. Hij overpeinst op
cruciale momenten wat hij zou doen als hij in een roman zat en confronteert
Bayard met zijn twijfel over wat realiteit is.
“Comment tu sais que tu
n’es pas dans un roman? Comment tu sais que tu ne vis pas à l’intérieur d’une
fiction? Comment tu sais que tu es réel?
Zeker aan
het eind, wanneer Simon tegenover de maffia komt te staan en voor zijn leven
moet vrezen, beklaagt hij zich over de schrijver van de roman waar hij in speelt.
Dat deze wel een hardgrondige hekel aan Simon moet hebben om hem zo aan zijn
einde te laten komen. Het lijkt op de film Ober
van Alex van Warmerdam, waarin de hoofdpersoon in discussie gaat met zijn
schepper. Simon weet net op tijd het tij te keren (of doet de schrijver dat?),
door net als bij de eerste keer dat hij Bayard ontmoette, te letten op de
uiterlijke tekens van degene die hem op het punt staat om te brengen en diens
jeugd en afkomst te herleiden en zo een ander licht op de situatie te laten
schijnen. Zo redt hij zijn eigen leven. Dat is ook taal, het omzetten van
tekens naar een betekenis die weer leidt tot iets wat eerst niet leek te
kunnen.
In
meeslepende zinnen waarbij dialogen en gedachten de vaart erin houden wordt de
lezer langs allerlei op het eerste gezicht vervreemdende plekken en situaties
geleid. Dat het mogelijk toch realiteit kan zijn, komt door de bestaande
personages en gebeurtenissen die een belangrijke rol spelen, zoals de
bomaanslag op het station in Bologna in 1980. Binet lijkt er geen moeite mee te
hebben de filosofieën en onderzoeken van grote denkers en taalkundigen uit die
tijd samen te smeden tot toegankelijk een spannend verhaal. Tegelijkertijd
speelt hij met fictie en realiteit en daagt hij de lezer uit na te denken over
de functies van de taal. Wat kan er zo krachtig zijn dat het andere overtuigt
en mee kan slepen in een wereld die eerst niet de zijne was? Wat is taal? Waarom en waartoe
gebruiken we taal? En is taal voldoende om te communiceren? Zoals Uberto Eco
gezegd zou kunnen hebben:
'pour communiquer, la
langue, c’est parfait, on ne peut pas faire mieux. Et cependant, la langue ne
dit pas tout. Le corps parle, les objets parlent, l’Histoire parle, les destins
individuels parlent sans arrêt de mille façons differents.’
En deze roman spreekt. Gelukkig maar.
Arjen van Meijgaard
Zie ook:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten