In Het blauwe kind van de Franstalige Belgische auteur Henry Bauchau (1913-2012) krijgt psychoanalytica Véronique in een dagcentrum in Parijs de jongen Orion onder haar hoede. Een ontredderd kind dat in de greep is van ‘de demon van Parijs’ die hem dwingt tot agressieve handelingen. De andere kinderen in het dagcentrum lokken zijn woede-uitbarstingen uit waardoor hij stoelen en tafels tegen de muur gooit en deuren intrapt. Véronique zal hem één op één gaan begeleiden, een langdurig proces dat meer dan tien jaar in beslag zal nemen.
Bauchau beschrijft op indringende wijze de jaren die Véronique en Orion samen doorbrengen; het is niet alleen een proces waarin Orion steeds zelfstandiger wordt en zijn angsten leert bedwingen, maar ook Véronique leert van de gehandicapte jongen. Ze zoekt de kwetsbare grens tussen een professionele relatie en affectie, ze leert doorzetten op momenten dat het allemaal tegenzit, ze leert dat kleine gedragsveranderingen voor Orion grote stappen voorwaarts zijn.
Ik moet van mezelf houden om van anderen te kunnen houden, om voor anderen te kunnen zorgen. Om […] het wachten voor de deur die niet opengaat te kunnen doorstaan.
De man van Véronique, Vasco, breekt door in de muziek en reist de hele wereld over om concerten te geven. Daardoor is ze vaak alleen, of samen met Orion die ze ook thuis ontvangt zodat hij kan tekenen. Want dat is een groot onderdeel van haar therapie: Orion door de kunst uit zijn isolement halen en hem leren zichzelf te respecteren.
Om zich te ontplooien heeft zijn verbeelding een luisterend oor nodig, iemand die in hem gelooft en hem door dat vertrouwen de bovenmenselijke kracht geeft om door te gaan en boven het banale uit te stijgen.
Je kunt je afvragen of deze observatie van Véronique ook niet geldt voor de ‘gezonde’ medemens. Houdt Henry Bauchau, zelf psychoanalyticus, ons een spiegel voor om ons te laten zien dat iedereen in meer of mindere mate onstabiel is en leidt aan angsten die voor blokkades zorgen? Iedereen is gebaat bij een luisterend oor, bij vertrouwen, bij ontplooiing. Niet dat Het blauwe kind een zelfhulpboek is, zeker niet. Maar een roman wint aan kracht wanneer je als lezer af en toe stilstaat bij beschrijvingen omdat ze ook betrekking kunnen hebben op jezelf.
En dan is er het blauwe kind. Een waanbeeld van Orion van een kind dat hem ooit bijstond toen hij als vierjarige aan zijn hart werd geopereerd. Het kind is er wanneer Orion hem nodig heeft, spoort hem aan zich in bedwang te houden, loopt met hem mee als hij het zwaar heeft.
Als Orion wakker wordt, is hij er. Het blauwe kind, het kind van de blauwe ziekte. Hij is groot, hij is pas zeven jaar. Hij zit op het bed op een manier die niet stoort en hij houdt mijn hand vast. Orion is heel blij. Hij kent dit blauwe kind niet…maar voelt meteen dat hij mij wel kent.’
‘Hij kent jou?’
‘Weet niet, mevrouw. Het is een ziekenhuiskind, een echt kind dat mijn hand vastheeft en het is ook het kind dat Orion verzint om niet al te verongelukkigd te zijn.
‘Verongelukkigd’ - een mooie vondst van de vertaler. Op zulke momenten vraag ik me af wat er in de Franse tekst zou staan, al heb ik verder nergens het gevoel een vertaling te lezen. En dat is de verdienste van Kris Lauwerys. Nog een paar prachtige vondsten van woorden waarmee Orion zijn gevoel probeert uit te drukken: ‘Orion is helemaal verwrakt door wat hij van hem [de demon] moest doen’ en ‘… maar hij was bang voor dat bijna, een woord dat behekselt.’
Veronique stimuleert Orion te tekenen en beeldhouwen, waardoor het hem lukt de hallucinaties, wanen en geweldsuitbarstingen voor een groot deel te kanaliseren in kunstwerken die zelfs geëxposeerd worden en waar hij prijzen mee wint. Orion mag het dagcentrum verlaten en gaat werken in een graveeratelier, Véronique brengt de frequentie van de sessies terug en langzaam begint het afscheid nemen. Na dertien jaar afhankelijkheid leert Orion op eigen benen te staan. Het ultieme bewijs daarvoor is dat hij uiteindelijk het woordje ‘ik’ gebruikt wanneer hij over zichzelf spreekt, in plaats van ‘hij’ of ‘Orion.’
Hij, dat is Orion met een dosis demon van Parijs. Als Orion ‘ik’ zou zeggen, zou de demon van Parijs misschien niet meer zo makkelijk toegang tot je hoofd krijgen. ‘Ik’ is smaller dan ‘hij’, de demon zou er geen plaats hebben.
Het blauwe kind is een krachtige roman over de strijd van een vrouw die een gebrekkige en ontredderde jongen zijn eigen kwaliteiten leert ontdekken en hem zijn identiteit geeft, zijn eigen ‘ik’. En als ze aan het einde haar pupil los moet laten, en zij ieder hun weg gaan, blijft de lezer enigszins ontredderd achter: wie te volgen? Véronique met haar volgende patiënt of Orion als beginnend kunstenaar? Of juist je eigen weg met de inzichten die Bauchau je door het verhaal heen heeft voorgehouden?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten