zaterdag 27 juli 2013

Schrijvers op vakantie 2: het Venetië van Christiaan Weijts (BOEK)


Steeds weer keert Christiaan Weijts terug naar Venetië. Ondanks het massatoerisme is er nog genoeg te ontdekken.

Wat is er zo mooi aan Venetië?
‘Het is een raadselachtige stad – tegelijk een verzameling eilandjes midden in zee – waar je in gecomprimeerde vorm zo veel schoonheid vindt. Honderden paleizen waarvan één in Utrecht die stad al beroemd zou maken. Sinds ik er op mijn achttiende voor het eerst was, ben ik er tussen de vijf en tien keer geweest. Iedere keer zie ik nieuwe dingen. Het hangt ook af met wie je er bent: iedere reisgenoot, met zijn eigen fascinaties, wijst je op andere dingen. Ik verheug me er daarom op Venetië aan mijn kinderen te laten zien en de stad door hun ogen te ontdekken.’

Wat is je favoriete plek in Venetië?
‘Campo Santa Margaritha. Overdag is het een levendig volksplein midden in de studentenwijk, waar een klein marktje is, kinderen rondsteppen, je een oude boekhandel kunt bezoeken. ’s Avonds komen daar veel jonge mensen naar de barretjes. Daar word ik misschien te oud voor. De laatste keer was ik daar met een nog ouder iemand – de schrijver Ad ten Bosch – en voelde ik me misplaatst.’

Heb je nog een tip voor de literaire fijnproever?
‘Voor NRC Handelsblad schreef ik ooit een reportage over Harry’s Bar, waar Hemingway kwam. Daar kan iedereen binnen stappen. Maar Harry’s Bar heeft ook een dependance op het eiland Torcello. Het is een mooi tochtje ernaartoe, je moet een paar keer overstappen, en het is een rustig eilandje, weg van alle toeristen, met een mooi Middeleeuws kerkje.’

Waarmee heb je een haat-liefde verhouding in Venetië?
‘Het massatoerisme, terwijl ik zelf ook een toerist ben. Ik neem net zo goed een goedkope vlucht naar Treviso. Of de winkels die zich op toeristen richten. ‘Real Murano glass’, staat er op de winkelruit. En daaronder: ‘not made in China’. Toch weerhouden de toeristen je niet om van de hoogtepunten genieten. Afgelopen maart was ik in Café Florian aan het San Marcoplein, waar Casanova en Byron al kwamen. Het was er vrij rustig. Toen voelde ik iets van de grandeur ervan. Je moet ook niet in de zomer gaan, als de grachten stinken, maar in de lente of de herfst. En dan nog: een zijstraat in en je bent alleen. Wel zou het erg jammer zijn als Venetië verwordt tot een toeristisch relict. Veel jongeren trekken weg, omdat die een huis willen met een auto voor de deur. De laatste keer dat ik er was zag ik veel leegstand. Al die paleizen worden opgekocht door Amerikanen en Russen die er maar eens in de twee jaar zijn.’

Wat is je favoriete boek over Venetië?
Kade der ongeneeslijken van Joseph Brodsky. Het is een dun boekje, dat is opgebouwd als Venetië zelf: vol doodlopende steegjes en zijwegen. Er staan veel mooie observaties in – over het effect van wonen op het water bijvoorbeeld, waardoor je alert wordt en de gebouwen beter ziet. Maar je moet het dáár lezen. In Nederland krijg je er wel iets van mee, maar alleen in Venetië snap je het. Ik las Brodsky zelf toen ik daar werkte aan mijn Venetië-roman Via Cappello 23.’

Christiaan Weijts (1976) schreef romans als Art. 285b, Via Cappello 23 en Euforie. Italië is daarin vaak prominent aanwezig.

Geen opmerkingen: