‘Weet je dat er meisjes bestaan,’ zei ik, ‘die Katrien heten en die door hun vrienden met een afkorting Kat worden genoemd. Dat is volstrekt belachelijk.’
‘Sommigen van m’n vrienden noemen me inderdaad Kat. M’n moeder noemde me vroeger zelfs Katje. Wil jij me nooit Kat noemen?’
‘In geen honderd jaar. Op een keer las ik een roman met een vrouwelijk hoofdpersonage dat Polly heette en haar vriend noemde haar op pagina vijf al Pol. De rest van die roman beviel me niet erg.’
(uit: Watervrees tijdens een verdrinking, Herman Brusselmans, Prometheus, 2012)
Herman Brusselmans en ik zijn het eens. Het gebruik van koosnaampjes in romans roept vaak ergernis op. Het suggereert vertrouwelijkheid, intimiteit, echtheid – en toch denk je: wat nep. Laatst ergerde ik me er nog aan in de toch wel goede roman Een beschaafde man van Jan-Willem Anker. Lord Elgin, van de ‘Elgin marbles’, wordt daarin door zijn vrouw ‘Eggy’ genoemd. Zou het werkelijk? Nog los van de vraag of Engelse adel zich door hun echtgenote bij hun titel laten noemen in plaats van hun naam (Thomas Bruce, in dit geval), roept die manier van aanspreken het tegendeel op van intimiteit. Alsof Elgins vrouw wanhopige pogingen doet bij haar man in het gevlei te komen. Alsof ze hem in de stemming wil krijgen dat leuke dressoir voor haar te kopen. Misschien is dat ook het probleem met koosnaampjes: als de timing of de context verkeerd is, bereikt de auteur gelijk een averechts effect.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten