zaterdag 9 juni 2012

Interview Elvis Peeters over 'Wij' en 'Dinsdag' (BOEK)


Ook in zijn nieuwste roman Dinsdag houdt Elvis Peeters de lezer een spiegel voor. Wil hij een doorgedraaide individualist zijn die alleen rekening houdt met zijn eigen behoeften? Een gesprek over een maatschappij zonder moraal.

Pakken wat je pakken kan

Het was een van de moralistische boeken van deze eeuw. Wij van Elvis Peeters, uit 2009. In precies 171 pagina’s schetste het Vlaamse schrijversduo Jos Verlooy en Nicole van Bael, die achter het pseudoniem schuilgaat, een messcherp portret van een groep losgeslagen jongeren. Hun ongebreideld hedonisme ontaardt in perverse seksspelletjes, prostitutie en moord. Juist omdat het plezier van de anonieme pubers de boventoon voerde, las Wij als een felle aanklacht tegen hun nihilistische amoraliteit.
‘We wilden de jongeren vooral gebruiken om dingen te zeggen over de vrije markt,’ zegt Peeters drie jaar na publicatie, in een typisch groezelig Vlaams café tegenover het station van Lier. ‘De jongeren jagen hun eigen genot na. Pakken wat je pakken kan, zonder rekening te houden met de rest van de wereld. Precies zoals de bankiers uit de financiële wereld, wiens eendimensionale drijfveer is om winst te maken – of beter: om de winst te maximaliseren.’
Nu ligt Dinsdag in de winkel. In opnieuw 171 pagina’s vertelt Peeters een dag uit het leven van een 76-jarige weduwnaar. Veel om handen heeft hij niet, behalve mijmeren over zijn verleden. Twee keer verloor hij een geliefde aan een ziekte. Maar al gauw blijkt hij niet de aandoenlijke oude man waarvoor je hem zou houden. Als tiener deed hij mee aan een groepsverkrachting. Toen hij daarna naar Congo werd gestuurd, pleegde hij gruwelijke oorlogsmisdaden.
Deze roman is te lezen als een prequel op Wij, erkent Peeters. ‘Het idee was om een roman te schrijven over de ouders van de jongeren uit Wij. Zij hebben hun kinderen opgevoed zonder moraal en principes. Zij zijn verantwoordelijk voor hun gedrag. Thuis hebben we drie, vier aanzetten liggen voor zo’n roman. Maar deze figuur, eigenlijk van nog een generatie ouder, drong zich op. Het beeld van een oude man die ‘s ochtends luistert naar een duif op het dak was zo sterk, dat we dat hebben uitgewerkt.’

De naamloze hoofdpersoon van Dinsdag is net zo amoreel als de jongeren uit Wij. ‘Hij heeft weinig ethiek,’ zegt Peeters. ‘Hij gebruikt wat op hem af komt. Het enige ijkpunt is hijzelf. Ook wanneer hij goed is. Voor zijn twee vrouwen is hij heel lief, maar dat doet hij omdat hij er genoeg voor terug krijgt. Bij de groepsverkrachting nam hij niet de leiding. Toen het eenmaal zo ver kwam, was hij wel zelfzuchtig: nu laat ik me die kans niet ontglippen. Dan gaat hij zelfs als eerste.’
Zijn enige moraal is een persoonlijke. ‘Hij staat in het krijt bij de priester die wordt overvallen door de militie waar hij zich in Congo bij heeft aangesloten. Hij heeft ooit benzine van hem gekregen. Daarom wil hij die priester helpen. Verder gaat zijn verantwoordelijkheidsgevoel niet. Hij heeft er geen bezwaar tegen om even later een non te verkrachten. Dan ziet hij zijn kans schoon om eindelijk weer eens van bil te gaan met een blanke.’
Spijt heeft hij daar nooit van gekregen – of preciezer geformuleerd: tot spijt heeft hij het nooit laten komen. Want wat zou hij daarmee opschieten? ‘De roman bevat genoeg hints dat hij spijt zou kunnen hebben. Maar hij zegt ook dat hij niet de richting van de geschiedenis wil bepalen, hij past zich dan wel aan aan de omstandigheden. Hij wil alleen de richting van de kogels bepalen: weg van mij. Als hij daarom aan de goede kant van het geweer staat, is het genoeg voor hem.’
Het enige verschil tussen hem en de jongeren van Wij is de tijd waarin hij leefde. ‘Hij had als jongere dezelfde losbandigheid en energie. Hij moet het alleen heimelijker uiten. Hij moet het inpassen in de processen die aan de gang zijn. Als hij niet naar Congo was gestuurd, was het waarschijnlijk nooit zover gekomen. Hij is ook niet zo zelfbewust als de jongeren. Vandaar ook de tegengestelde slotzinnen. “De wereld ligt aan onze voeten”, in Wij. “Niets staat de slaap nog in de weg”, in Dinsdag.’

Het laatste wat Peeters wil zeggen is dat het vroeger beter was. ‘Ik hoop juist dat Dinsdag daar een weerwoord op is. Ook in de jeugd van de oude man hadden mensen geen diepgewortelde ethiek. En nog langer geleden evenmin. Lees Het recht van de sterkste van Cyriel Buysse uit 1893, waarin ook iemand wordt verkracht. Niet voor niets sprak Louis Paul Boon van de noodzaak de mens een geweten te schoppen. De moraal is helemaal niet diepgaand.’
De oude man uit Dinsdag leefde alleen in een maatschappij waarin individuen waren ingebed in structuren die hem enigszins in toom hielden. ‘In de jaren zestig begon dat groepsdenken af te brokkelen. De mens is in de jaren daarna steeds meer aangesproken als individu. Met zijn eigen spaarrekening en zijn gsm. Tegenwoordig is het middenveld afgebroken en telt van alles alleen nog de prijs – van de regering tot de huisvrouw. In dat klimaat wordt de jongeren uit Wij bewust de kans gegeven om te zijn wat ze zelf denken dat ze moeten zijn.’
Maar wat levert het op? ‘Zoals Hannah Arendt zei: de mens bestaat niet, de mens bestaat alleen onder andere mensen. Je moet weten dat je deel bent van het geheel. Je moet beseffen dat je niet alleen jezelf, maar ook de samenleving moet ontplooien. Anders eindig je als de oude man, die op het einde van zijn rit niet gelukkig is. Hij heeft niemand meer. Een meisje in het café, een meisje van de bakker en een meisje van de sociale dienst – meer contact heeft hij niet.’

Die moraal heeft Peeters niet expliciet in Dinsdag gestopt. Net als in Wij verleidt hij de lezer om sympathie te krijgen voor de hoofdpersoon in de hoop dat hij daar later vraagtekens bij zet. Voor wat voor iemand heb ik sympathie gekoesterd? Is dat wel terecht geweest? ‘Maar ook,’ vult Peeters aan, ‘er is na zijn grootste wandaden zo veel tijd overheen gegaan, in hoever moet je hem dat nog aanrekenen? Je wordt mild voor een oude man die al moe wordt als hij een paar tassen moet dragen.’
Het gaat er Peeters dan ook niet om dat de lezer koste wat kost zijn visie onderschrijft. ‘De hoofdpersoon is in eerste instantie een literaire personage. Dus moesten we hem niet onvoorwaardelijk goed of slecht maken. Oneerbiedig gezegd: hij moest voor zichzelf kunnen spreken. En zo de lezer aan het nadenken zetten. Onze boeken kun je snel uitlezen maar als het goed is, sla je ze na afloop niet zomaar dicht. Anders zouden we Dinsdag voor niets hebben geschreven.’
(Eerder gepubliceerd in BOEK 3, 2012)

Zie ook interviews met:
- Kees van Beijnum

Een vervolg op dit interview staat hier.

Geen opmerkingen: