Het werk van Rob van Essen leidt onder de
symbooldwang van de auteur. Ook in zijn laatste roman Alles komt goed zou hij het er niet zo dik op moeten leggen.
Rob van Essen ontneemt zijn lezer de keuze
In verwarring heeft Rudolf zich van zijn werk
gehaast. Uitgerekend op de dag dat zijn minnares – een ondergeschikte op
kantoor – een kussen onder haar trui had gestopt en hem daarbij strak aankeek,
alsof ze op het punt stond hem in het bijzijn van al zijn collega’s te
vertellen dat ze zwanger is, had zijn vrouw gebeld. Laura zat op het
politiebureau. Of hij haar kon ophalen. ‘Ze had haar vader in de regen gezet,
of in de regen laten staan, dat was niet helemaal duidelijk.’
Als Rudolf dan ook nog besluit eerst Laura’s
vader in het ziekenhuis te bezoeken gaat het fout. Hij stoort zich aan een
grote familie met een jongen in een rolstoel. Als hij zich stoot aan de
gestrekte benen van de jongen en die hem vervolgens luidkeels uitlacht,
verkoopt Rudolf hem een flinke klap. Even voelt hij zich trots. Zo doe je dat!
Maar in de auto kan hij alleen maar geschokt denken: ‘Ik heb een spast een klap
gegeven’. En dan rijdt hij een greppel in.
Is Rudolf dood? Heeft hij het ongeluk overleefd?
Tot op het laatst laat Rob van Essen de lezer van zijn zesde roman Alles komt goed (2012) in het ongewisse.
Eenmaal bij zijn positieven – in het ondermaanse
of in het hiernamaals – vertoont hij vreemd gedrag. Zijn mobiele telefoon is te
klein voor een serieus gesprek. Die gooit hij dus weg. In plaats daarvan opent
hij een gietijzeren hek en betreedt hij een brede oprijlaan, in de hoop dat hij
in het landhuis wél kan bellen. ‘Daar hebben ze ouderwetse telefoons, met een
snoer, en een hoorn die je kan opnemen, oude zwarte toestellen van bakeliet met
witte cijfers onder de draaischijf.’
In het huis woont een schare kinderen, een
handvol vrouwen en mannen met baarden. De kinderen noemen Rudolf de gevangene,
maar in het huis en op het terrein kan hij zich vrij bewegen. Hij leest voor,
wast een gehandicapte jongen (dezelfde die hij een klap had verkocht), maait
het gras, verft een kamer. En ondertussen denkt hij na over zijn leven, vooral
over zijn jeugd op een internaat dat sprekend lijkt op het landhuis waar hij
zich nu bevindt.
Zelf denkt Rudolf, die al zijn hele leven boeken
leest over het leven na de dood, dat hij zich in het vagevuur bevindt. Als hij
zijn best doet worden zijn zonden hem vergeven en kan hij door naar het
volgende niveau. Maar er zijn tekenen dat hij alleen maar op een vreemde plek
is beland. Dat hij dus nog leeft. Een van de mannen in het huis is een
schilder. Zijn werk wordt verkocht door de galerie van Laura, wier veel
realistischer verhaal Van Essen alternerend met dat van Rudolf vertelt.
En inderdaad. Alles komt goed eindigt met de ontmoeting, na vijf dagen, tussen
Rudolf en Laura. De kinderen helpen Rudolf met ontsnappen. Als hij door een gat
in het hek vlucht, verdwaalt hij in de labyrintische struiken. En daar
verschijnt opeens Laura. Rudolfs verdwijning, haar herinneringen en haar
vastgelopen leven – het zat haar inmiddels zo in de weg dat ze helemaal in de
war op dezelfde plek verdwaalt als eerder Rudolf. Als ze hem ziet, begeleidt ze
hem uit het labyrint.
Hoe realistisch zijn alle verwikkelingen? Het is
een vraag die Van Essens werk vaker oproept. Ook in zijn meest bejubelde roman Visser (2008), dat de shortlist van de
Libris Literatuurprijs haalde, ontaardt het aanvankelijk zo ogenschijnlijk
rechttoe rechtaan vertelde verhaal. Leraar Jacob Visser is geschorst vanwege
zijn vermeende opruiende rechtse praatjes in de les. Maar in plaats van zich te
verdedigen, zwelgt hij in zijn midlife-crisis en gemis van zijn lang geleden
overleden dochter.
Gaandeweg het boek worden de gebeurtenissen
echter steeds onwaarschijnlijker. Hoe komt Visser opeens terecht in een gekraakt
jongerencentrum? Hoe kan het dat een journalist en de rector daar
tegelijkertijd zijn? En slaat hij in het ziekenhuis echt een cliniclown dood?
Het wordt zo onwaarschijnlijk dat je met terugwerkende kracht het plot vanaf
het begin in twijfel trekt. Als Visser een leerlinge in zijn vakantiecaravan
onderbrengt – steekt hij dan echt zijn pink in haar billen?
Toch kunnen het – net als in Alles komt goed – onmogelijk
waanvoorstellingen van Visser zijn, zoals je geneigd bent te denken. Daarvoor
zijn de reacties van personages op de gebeurtenissen te echt. De journalist
schrijft over Vissers aanwezigheid in het jongerencentrum. De rector spreekt
hem erop aan. En de politie gaat direct op jacht naar de moordenaar van de
clown. Dat zouden ze nooit doen als je het verhaal zich uitsluitend in het
hoofd van Visser zou afspelen.
Sommige recensenten hebben bewondering getoond
voor de verbeeldingskracht waarmee Van Essen zijn hoofdpersonen met vaste hand
naar hun ondergang (Visser) of catharsis (Rudolf en Laura) voert. De
gelaagdheid ook, die zijn mengeling van waan en werkelijkheid oplevert. ‘Hij
tast de grenzen van de werkelijkheid af’, heette het in het juryrapport van de
Libris Literatuurprijs dan ook. De bijzondere leeservaring zou de lezer dwingen
na te denken over de thema’s die Van Essen omwoelt.
Toch hebben de expliciet realistische verhalen
die worden geïnjecteerd met volstrekt onaannemelijke situaties, handelingen en
personages ook iets problematisch. Eerst verleidt Van Essen je mee te gaan in
zijn verhaal – om er vervolgens zo’n draai aan te geven dat je je suspension of disbelief niet langer vast
kunt houden. Waarna je jezelf onwillekeurig de vraag stelt: hoe moet ik dit
verhaal vanaf nu interpreteren? Een vraag waarop maar één antwoord mogelijk is:
symbolisch.
In de meeste – geslaagde – romans laat de
schrijver zijn lezer de keuze hoe hij zijn boek leest. Van Anna Karenina tot The Art of Fielding: het is in de eerste plaats een verhaal dat je ook ademloos
meesleept als je niet zoekt naar de diepere betekenis. Als je blind bent voor
de vooruitwijzingen. Als je intertekstuele verwijzingen negeert. Ook kapot
geanalyseerde romans als Don Quijote
zijn op de oppervlakkigste manier heel leesbaar, wat je nauwelijks beseft als
je het boek niet kent.
Van Essen laat zijn lezer die keuze niet.
Eenmaal op het punt dat de loop van het verhaal ongeloofwaardig wordt, zijn
zijn romans alleen nog te lezen als parabel. Een misschien wel zwangere
minnares is dan niet langer een personage – zij wordt uitsluitend symbool van het
punt waarop Rudolfs leven zich bevindt: hij dreigt zo ver af te dwalen van zijn
gekozen bestaan dat hij een nieuwe start kan maken, waardoor hij zich dus moet
afvragen of hij door wil met Laura of niet.
Dat wordt nog versterkt door de naam van de
minnares: Eileen. Dat is dezelfde naam als het toegezongen meisje uit de
grootste hit van Dexys Midnight Runners: Come
on Eileen. Rudolf, de grootste fan van deze jaren tachtig-band, ontmoette
Laura na afloop van een concert van Dexys Midnight Runners in Amsterdam. Zo
verwijst Rudolfs minnares rechtstreeks naar het begin van zijn relatie met de
vrouw. Betekent zij een nieuw begin? En van wat dan: een relatie met haar – of
opnieuw met Laura?
Dat Van Essen ervoor kiest om de keuze van zijn
lezer te beperken is tot daar aan toe. Maar eenmaal gedwongen om zijn roman te
lezen als parabel, blijkt al gauw dat Van Essen leidt aan symbooldrang. Hij is
een schrijver die het er dik op legt – te dik. Iedere verwikkeling, iedere
locatie, iedere verwijzing – alles heeft opzichtig betekenis. Waar W.F. Hermans
zijn eigen regel gerust overtrad dat geen mus van het dak mocht vallen zonder
dat het een reden heeft, durft Van Essen dat niet aan.
Kijk alleen al naar zijn titels. Van Essen
vernoemt zijn romans niet simpelweg naar de hoofdpersoon, maar gebruikt titels
die stuk voor stuk onmiddellijk doen gissen naar de achterliggende bedoelingen
van de auteur: Reddend zwemmen
(1996), Troje (2000), Kwade dagen (2002), Engeland is gesloten (2004). En als hij zijn boek toch naar de
hoofdpersoon noemt, is dat evengoed expliciet dubbelzinnig: een leraar die
Visser heet – dat roept gelijk associaties op met zieltjes winnen.
Hetzelfde geldt voor Alles komt goed. De titel verwijst naar een reclameslogan. Rudolf
ziet de kreet zelf als hij bij zijn eerste optreden in de roman naar het
politiekantoor rijdt. Later blijkt de campagne te zijn gemaakt door het kantoor
waar hij officemanager is. De kreet is een eerbetoon aan Rudolf die deze
uitspraak zo vaak heeft gedaan. En natuurlijk verwijst het vooruit naar de
afloop: Rudolf en Laura overwinnen hun crisis en geven hun relatie en, breder,
hun leven een nieuwe kans.
De titel is daarmee veel te nadrukkelijk een
programmatische leeswijzer. Hij dwingt de lezer om het verhaal hoe dan ook te
gaan interpreteren. Wat is het precies dat goed komt? Laura’s mogelijke
misdaad? Rudolfs verblijf in het mysterieuze landhuis? Of – wat zich na alle
bevreemdende ontwikkelingen opdringt – iets fundamentelers? Als je daar geen
antwoord op kunt formuleren, zo laat de titel weten, zul je het boek met een
knagend gevoel dicht slaan dat je iets hebt gemist.
Wie daarna het punt bereikt waarop alleen nog
een symbolische manier van lezen mogelijk is, moet de conclusie trekken: Alles komt goed is geen literatuur die
lezers met een indringende leeservaring ongewild aan het denken wil zetten,
maar een soort cryptogram. Van Essen geeft een opdracht en zal te zijner tijd
de goede inzenders belonen met een nieuwe, verwante roman – te verschijnen op
een nader te bepalen datum in de toekomst.
Geef mij dan maar een minder opzichtige roman.
(Eerder gepubliceerd in Ons Erfdeel 2, 2013)
(Eerder gepubliceerd in Ons Erfdeel 2, 2013)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten