woensdag 22 mei 2013

Rob van Essen, 'Alles komt goed' (Ons Erfdeel)


Het werk van Rob van Essen leidt onder de symbooldwang van de auteur. Ook in zijn laatste roman Alles komt goed zou hij het er niet zo dik op moeten leggen.

Rob van Essen ontneemt zijn lezer de keuze

In verwarring heeft Rudolf zich van zijn werk gehaast. Uitgerekend op de dag dat zijn minnares – een ondergeschikte op kantoor – een kussen onder haar trui had gestopt en hem daarbij strak aankeek, alsof ze op het punt stond hem in het bijzijn van al zijn collega’s te vertellen dat ze zwanger is, had zijn vrouw gebeld. Laura zat op het politiebureau. Of hij haar kon ophalen. ‘Ze had haar vader in de regen gezet, of in de regen laten staan, dat was niet helemaal duidelijk.’
Als Rudolf dan ook nog besluit eerst Laura’s vader in het ziekenhuis te bezoeken gaat het fout. Hij stoort zich aan een grote familie met een jongen in een rolstoel. Als hij zich stoot aan de gestrekte benen van de jongen en die hem vervolgens luidkeels uitlacht, verkoopt Rudolf hem een flinke klap. Even voelt hij zich trots. Zo doe je dat! Maar in de auto kan hij alleen maar geschokt denken: ‘Ik heb een spast een klap gegeven’. En dan rijdt hij een greppel in.
Is Rudolf dood? Heeft hij het ongeluk overleefd? Tot op het laatst laat Rob van Essen de lezer van zijn zesde roman Alles komt goed (2012) in het ongewisse.
Eenmaal bij zijn positieven – in het ondermaanse of in het hiernamaals – vertoont hij vreemd gedrag. Zijn mobiele telefoon is te klein voor een serieus gesprek. Die gooit hij dus weg. In plaats daarvan opent hij een gietijzeren hek en betreedt hij een brede oprijlaan, in de hoop dat hij in het landhuis wél kan bellen. ‘Daar hebben ze ouderwetse telefoons, met een snoer, en een hoorn die je kan opnemen, oude zwarte toestellen van bakeliet met witte cijfers onder de draaischijf.’
In het huis woont een schare kinderen, een handvol vrouwen en mannen met baarden. De kinderen noemen Rudolf de gevangene, maar in het huis en op het terrein kan hij zich vrij bewegen. Hij leest voor, wast een gehandicapte jongen (dezelfde die hij een klap had verkocht), maait het gras, verft een kamer. En ondertussen denkt hij na over zijn leven, vooral over zijn jeugd op een internaat dat sprekend lijkt op het landhuis waar hij zich nu bevindt.
Zelf denkt Rudolf, die al zijn hele leven boeken leest over het leven na de dood, dat hij zich in het vagevuur bevindt. Als hij zijn best doet worden zijn zonden hem vergeven en kan hij door naar het volgende niveau. Maar er zijn tekenen dat hij alleen maar op een vreemde plek is beland. Dat hij dus nog leeft. Een van de mannen in het huis is een schilder. Zijn werk wordt verkocht door de galerie van Laura, wier veel realistischer verhaal Van Essen alternerend met dat van Rudolf vertelt.
En inderdaad. Alles komt goed eindigt met de ontmoeting, na vijf dagen, tussen Rudolf en Laura. De kinderen helpen Rudolf met ontsnappen. Als hij door een gat in het hek vlucht, verdwaalt hij in de labyrintische struiken. En daar verschijnt opeens Laura. Rudolfs verdwijning, haar herinneringen en haar vastgelopen leven – het zat haar inmiddels zo in de weg dat ze helemaal in de war op dezelfde plek verdwaalt als eerder Rudolf. Als ze hem ziet, begeleidt ze hem uit het labyrint.

Hoe realistisch zijn alle verwikkelingen? Het is een vraag die Van Essens werk vaker oproept. Ook in zijn meest bejubelde roman Visser (2008), dat de shortlist van de Libris Literatuurprijs haalde, ontaardt het aanvankelijk zo ogenschijnlijk rechttoe rechtaan vertelde verhaal. Leraar Jacob Visser is geschorst vanwege zijn vermeende opruiende rechtse praatjes in de les. Maar in plaats van zich te verdedigen, zwelgt hij in zijn midlife-crisis en gemis van zijn lang geleden overleden dochter.
Gaandeweg het boek worden de gebeurtenissen echter steeds onwaarschijnlijker. Hoe komt Visser opeens terecht in een gekraakt jongerencentrum? Hoe kan het dat een journalist en de rector daar tegelijkertijd zijn? En slaat hij in het ziekenhuis echt een cliniclown dood? Het wordt zo onwaarschijnlijk dat je met terugwerkende kracht het plot vanaf het begin in twijfel trekt. Als Visser een leerlinge in zijn vakantiecaravan onderbrengt – steekt hij dan echt zijn pink in haar billen?
Toch kunnen het – net als in Alles komt goed – onmogelijk waanvoorstellingen van Visser zijn, zoals je geneigd bent te denken. Daarvoor zijn de reacties van personages op de gebeurtenissen te echt. De journalist schrijft over Vissers aanwezigheid in het jongerencentrum. De rector spreekt hem erop aan. En de politie gaat direct op jacht naar de moordenaar van de clown. Dat zouden ze nooit doen als je het verhaal zich uitsluitend in het hoofd van Visser zou afspelen.

Sommige recensenten hebben bewondering getoond voor de verbeeldingskracht waarmee Van Essen zijn hoofdpersonen met vaste hand naar hun ondergang (Visser) of catharsis (Rudolf en Laura) voert. De gelaagdheid ook, die zijn mengeling van waan en werkelijkheid oplevert. ‘Hij tast de grenzen van de werkelijkheid af’, heette het in het juryrapport van de Libris Literatuurprijs dan ook. De bijzondere leeservaring zou de lezer dwingen na te denken over de thema’s die Van Essen omwoelt.
Toch hebben de expliciet realistische verhalen die worden geïnjecteerd met volstrekt onaannemelijke situaties, handelingen en personages ook iets problematisch. Eerst verleidt Van Essen je mee te gaan in zijn verhaal – om er vervolgens zo’n draai aan te geven dat je je suspension of disbelief niet langer vast kunt houden. Waarna je jezelf onwillekeurig de vraag stelt: hoe moet ik dit verhaal vanaf nu interpreteren? Een vraag waarop maar één antwoord mogelijk is: symbolisch.
In de meeste – geslaagde – romans laat de schrijver zijn lezer de keuze hoe hij zijn boek leest. Van Anna Karenina tot The Art of Fielding: het is in de eerste plaats een verhaal dat je ook ademloos meesleept als je niet zoekt naar de diepere betekenis. Als je blind bent voor de vooruitwijzingen. Als je intertekstuele verwijzingen negeert. Ook kapot geanalyseerde romans als Don Quijote zijn op de oppervlakkigste manier heel leesbaar, wat je nauwelijks beseft als je het boek niet kent.
Van Essen laat zijn lezer die keuze niet. Eenmaal op het punt dat de loop van het verhaal ongeloofwaardig wordt, zijn zijn romans alleen nog te lezen als parabel. Een misschien wel zwangere minnares is dan niet langer een personage – zij wordt uitsluitend symbool van het punt waarop Rudolfs leven zich bevindt: hij dreigt zo ver af te dwalen van zijn gekozen bestaan dat hij een nieuwe start kan maken, waardoor hij zich dus moet afvragen of hij door wil met Laura of niet.
Dat wordt nog versterkt door de naam van de minnares: Eileen. Dat is dezelfde naam als het toegezongen meisje uit de grootste hit van Dexys Midnight Runners: Come on Eileen. Rudolf, de grootste fan van deze jaren tachtig-band, ontmoette Laura na afloop van een concert van Dexys Midnight Runners in Amsterdam. Zo verwijst Rudolfs minnares rechtstreeks naar het begin van zijn relatie met de vrouw. Betekent zij een nieuw begin? En van wat dan: een relatie met haar – of opnieuw met Laura?

Dat Van Essen ervoor kiest om de keuze van zijn lezer te beperken is tot daar aan toe. Maar eenmaal gedwongen om zijn roman te lezen als parabel, blijkt al gauw dat Van Essen leidt aan symbooldrang. Hij is een schrijver die het er dik op legt – te dik. Iedere verwikkeling, iedere locatie, iedere verwijzing – alles heeft opzichtig betekenis. Waar W.F. Hermans zijn eigen regel gerust overtrad dat geen mus van het dak mocht vallen zonder dat het een reden heeft, durft Van Essen dat niet aan.
Kijk alleen al naar zijn titels. Van Essen vernoemt zijn romans niet simpelweg naar de hoofdpersoon, maar gebruikt titels die stuk voor stuk onmiddellijk doen gissen naar de achterliggende bedoelingen van de auteur: Reddend zwemmen (1996), Troje (2000), Kwade dagen (2002), Engeland is gesloten (2004). En als hij zijn boek toch naar de hoofdpersoon noemt, is dat evengoed expliciet dubbelzinnig: een leraar die Visser heet – dat roept gelijk associaties op met zieltjes winnen.
Hetzelfde geldt voor Alles komt goed. De titel verwijst naar een reclameslogan. Rudolf ziet de kreet zelf als hij bij zijn eerste optreden in de roman naar het politiekantoor rijdt. Later blijkt de campagne te zijn gemaakt door het kantoor waar hij officemanager is. De kreet is een eerbetoon aan Rudolf die deze uitspraak zo vaak heeft gedaan. En natuurlijk verwijst het vooruit naar de afloop: Rudolf en Laura overwinnen hun crisis en geven hun relatie en, breder, hun leven een nieuwe kans.
De titel is daarmee veel te nadrukkelijk een programmatische leeswijzer. Hij dwingt de lezer om het verhaal hoe dan ook te gaan interpreteren. Wat is het precies dat goed komt? Laura’s mogelijke misdaad? Rudolfs verblijf in het mysterieuze landhuis? Of – wat zich na alle bevreemdende ontwikkelingen opdringt – iets fundamentelers? Als je daar geen antwoord op kunt formuleren, zo laat de titel weten, zul je het boek met een knagend gevoel dicht slaan dat je iets hebt gemist.
Wie daarna het punt bereikt waarop alleen nog een symbolische manier van lezen mogelijk is, moet de conclusie trekken: Alles komt goed is geen literatuur die lezers met een indringende leeservaring ongewild aan het denken wil zetten, maar een soort cryptogram. Van Essen geeft een opdracht en zal te zijner tijd de goede inzenders belonen met een nieuwe, verwante roman – te verschijnen op een nader te bepalen datum in de toekomst.
Geef mij dan maar een minder opzichtige roman.
(Eerder gepubliceerd in Ons Erfdeel 2, 2013)

Geen opmerkingen: