De roman is een uitgetelde bokser. Hoe vaak hebben oude
mannen hem niet knock out proberen te slaan, met hun jeremiades over het
uitblijven van nieuwe grote schrijvers na Kafka. Hoe vaak hebben jongeren hem
niet doodverklaard omdat er nieuwe vormen en nieuwe media waren gekomen. Toch
bleef de bokser overeind, dankzij zijn kolossaal uithoudingsvermogen.
Dat betoogde Tommy Wieringa gisterenavond in Amsterdam, op
de derde discussieavond over de toekomst van de roman die de Stichting
Literaire Activiteiten Amsterdam had georganiseerd. De roman functioneert
misschien niet meer zoals, zeg, een halve eeuw geleden. De winnaar van de Libris Literatuurprijs 2013 was niet blind. En toch kunnen die ontwikkelingen
hem niet verontrusten.
In zijn lezing ging hij lang mee in ‘de mysterieuze reflex
om de roman te marginaliseren’. Op scholen schrijft niemand meer een
liefdesbrief, zei hij – eindeloos herschreven teksten waarin borsten in reeën
kunnen veranderen. Bijna niemand houdt ook nog een dagboek bij – die eerste
poging om het dagelijkse leven vast te leggen, te duiden, er rekenschap van af
te leggen. De jeugd leeft in een wereld van pictogrammen.
En toch blijft de diepzinnige roman bestaan, zonder welke
Wieringa niet kon voorstellen dat hij zelf bestond. Omdat er mensen zijn die
deze blijven schrijven. Althans: blijven proberen die te schrijven. Slechts een
enkele keer lukt het om een grote roman te schrijven, meestal niet. Zo gaat dat
nu eenmaal. ‘Je hebt ook een groot leger nodig voor één Napoleon,’ aldus
Wieringa.
Feit is dat geen enkele ‘geestelijke duursport’ zo
laagdrempelig is literatuur. Je hoeft er geen notenschrift voor te leren. Geen
lichamelijke oefening voor te doen. Er niet voor verbonden te zijn met het
energienet. Een potlood is genoeg. Of een vulpen, die Wieringa gebruikt.
‘Literatuur leent zich daarom ook zo goed voor het ondergrondse en het
subversieve.’ Pas later ontdek je hoe veel uithoudingsvermogen schrijven kost.
Feit is ook dat taal niet zo snel veroudert als pixels. Een
tv-serie als Floris of een film als Jesus Christ Superstar, die de
schrijver in zijn jeugd gretig bekeek, vindt hij hopeloos veroudert. Terwijl Moby Dick uit 1851 weliswaar gaat over een walvisjacht die in bijna geen
enkel land nog wordt uitgeoefend, maar de werking van een obsessie toont alsof
je door een fris gewassen raam naar buiten kijkt.
Zo blijft voor iedere jongere die geen vaardigheid meer
heeft om een boek te lezen, de kans groot om een keer op een boek te stuiten
die zo’n indringende ervaring biedt dat je meer wilt. Voor de zestien jaar oude
Wieringa was dat James Baldwin. Hij schreef over zwarten in Amerika. Over
gelijkgeslachtelijke liefde. Baldwins wereld kon onmogelijk verder van hem af
staan – en toch was het alsof hij zelf die boeken had doorleefd.
De vraag is dan eerder: wie leest er in de toekomst romans?
Een vraag die vooral Margriet de Moor in de discussie na afloop met de jonge
critici Simone van Saarloos en Sebastiaan Kort opwierp. Misschien blijft er
maar een kleine elite over. Daarmee is de roman niet ten dode opgeschreven.
‘Jij en ik hebben meer lezers dan Dante indertijd,’ zei De Moor tegen Wieringa.
‘Een meesterwerk heet niet veel lezers nodig om te overleven.’
Wieringa kon dat alleen maar beamen. ‘Ik zei al: literatuur
leent zich uitstekend voor het ondergrondse. Desnoods blijft het alleen daar
bestaan.’
(Eerder gepubliceerd op Knack.be, 30 mei)
Zie ook:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten