De rede uit de jaren 1840 zou in deze eeuw goed kunnen dienen als een bloedserieus pleidooi van de Partij van de Dieren, maar ik heb er vooral om moeten lachen. Vooral die laatste toevoeging is amusant. Omdat je niet verwacht dat Heine opeens vanuit zijn eigen perspectief redeneert, komt de lof op de ezels onverwacht. Even later doet hij het nog een keer als hij de beer laat zeggen dat zijn collega Ferdinand Freiligrath kan dichten. Alsof die vergeten poëet ook een dier is.
Ik vroeg me wel af: sinds wanneer worden critici met ezels - of andere spreekwoordelijk domme dieren - vergeleken? Ongetwijfeld vanaf het verschijnen van de eerste kritieken. Maar wie maakte als eerste die vergelijking?
Zie ook:
- Ilja Leonard Pfeijffer over recensenten
- Joost Nijsen over het bluffen van uitgevers en juryleden
Geen opmerkingen:
Een reactie posten