zondag 24 november 2013

Des romans français: Albert Cohen, ‘Solal’


Het gevaarlijke van een portret op de omslag van een boek is dat je je als lezer onbewust een beeld vormt van een van de hoofdpersonen of beter gezegd, de hoofdpersoon. In het geval van dit boek staat er een man op afgebeeld, zijn leeftijd schat ik tegen de dertig. Hij ziet er goed verzorgd uit, intelligent, en kijkt zelfverzekerd en een tikje streng en afstandelijk de wereld in.  Maar is dit de man die in staat is om rijdend op een paard zijn geliefde uit een koets te trekken, juist voor ze zal gaan trouwen? Is dit de flamboyante vrouwenversierder, de alleskunner, de zwerver? Is dit de Solal van Albert Cohen?
Cohen begint het verhaal met de oom van Solal, oom Saltiël, die zich verheugt op de wekelijkse wandeling met zijn jonge neef. Saltiël is ook een Solal, dat wil zeggen, een afstammeling van het geslacht Solal, een oud Joods geslacht dat op het Griekse eiland Kafelonia leeft tussen een kleine gemeenschap Joden. Het is begin twintigste eeuw en deze Joden in ballingschap volgen vanaf hun geïsoleerde plek de wereldpolitiek en het wel en wee van het Joodse ras.
Solal is de zoon van een rabijn en verkeert in hogere kringen. Tijdens een van zijn wandelingen met zijn oom komt hij Adriënne tegen, de jonge  vrouw van de Franse consul, op wie Solal al verliefd is sinds zij aanwezig was bij de prijsuitreiking op het Franse Lyceum. Zij wordt zijn eerste grote liefde.
Cohen beschrijft met beeldende lange zinnen het leven op Kafelonia:

In de van vliegen en muskus trillende zaakjes waar de barbiers met monotone bewegingen hun mandolines of de opperhuiden in beweging brachten, gonsden de journalisten en politici. (…) Onder de arcaden dronken kolonels van de gendarmerie koffie en aten roze deegwaren die hun wangen deden glimmen van gedistingeerde en gewichtige smulpaperij, vervolgens veegden ze hun handen af aan hun zijden zakdoek, ademden diep uit, glimlachten.

Het bestaan is goed op Kafelonia, toch neemt Solal geen genoegen met dat comfortabele leventje. Hij is pas zestien wanneer hij Adriënne in haar huis bezoekt en de liefde met haar bedrijft. Het is hartstocht, van beide kanten, en om verdere problemen met de rabbijn of de consul te voorkomen, besluiten ze heimelijk het eiland te verlaten en naar Italië te reizen. Ze verliezen elkaar uit het oog, en Solal zwerft verder door Spanje en Frankrijk. Dan laat Cohen zien dat beschrijven ook anders kan, zonder uitvoerige beelden, maar met korte trefwoorden om Solals leven te duiden:

Spanje. Ellende. Uiteenlopende baantjes. Geen Adriënne. Op een ochtend, in Valladolid, was hij, na Racine en Rimbaud gelezen te hebben, naar het Franse consulaat gegaan, had een contract getekend voor de duur van de oorlog. Vreemdelingenlegioen. Opleidingskamp. Vervlogen bloemen van de granaten. Verwondingen. Eervolle vermeldingen. Een palm, twee sterren. Drie maanden gevangenis voor ernstige inbreuken op de discipline.

Hij komt terecht in Frankrijk, raakt aan lager wal en gaat weer op zoek naar Adriënne.  Zijn liefde voor haar blijkt bekoeld en in haar bijzijn ontmoet hij Aude, de dochter van de eerste minister. Zij wordt zijn volgende doel in het leven. Dat gaat echter niet zomaar. De twee stoten elkaar af en trekken elkaar aan als sterke magneten die om elkaar heen draaien. Ze houden hun liefde voor elkaar en de buitenwereld verborgen, maar alles wijst erop dat het Solal ook zal lukken deze vrouw tot de zijne te maken. Via haar vader komt  hij in de politiek, eerst als diens assistent, later krijgt hij zelfs een ministerspost.
Wat is het dat Solal drijft? Onrust, verlangen naar meer? Hij heeft alles, hij is jong, knap, vermogend, van goede komaf, maar nooit tevreden. Oom Saltiël duikt verschillende keren op in Solals leven, in Parijs met een bont gezelschap Joden, in Griekenland wanneer Solal daar een diplomatenfunctie heeft en jaren later weer in Parijs, maar nu heeft Saltiël de rabbijn en vader van Solal meegenomen. Het is om aan te geven dat onze held de banden met zijn afkomst niet door kan snijden, waar hij ook is of wat hij ook wordt, hij blijft een Jood in ballingschap. Solal begint als held die het leven naar zijn hand zet, maar eindigt als antiheld bij wie de omgeving bepaalt hoe het afloopt.
Cohens stijl is meeslepend, hij vertraagt wanneer het nodig is, bijvoorbeeld wanneer Solal twijfelt over hoe hij verder moet, en versnelt evenzo, wanneer het leven haast heeft voor Solal, wanneer hij weet hoe hij verder wil. Cohen schetst het leven van een wereldburger op zoek naar bevestiging, op zoek naar een plek om te leven, op zoek naar een rechtvaardiging voor het bestaan. En wie is dat uiteindelijk niet?

Geen opmerkingen: