De presentatie van
Willem Otterspeers biografie van Willem Frederik Hermans De
mislukkingskunstenaar werd opgeluisterd met de opvoering van een teruggevonden
toneelstuk.
Petrus staat zich bij de hemelpoort te vervelen. Alle
oorlogsslachtoffers laat hij zonder enige selectie door – het is vlak na de
Tweede Wereldoorlog. Tot er een zekere Leonard zich bij hem meldt. Hij vraagt
zich af of hij terug kan naar zijn aardse minnares. ‘Ik had een affaire met een
getrouwde vrouw, / Die dacht dat zij voor mij niet vallen zou. / Maar op een
dag dat wij samen bloot / Te praten zaten op een canapé / Het was in de nacht
om een uur of twee – / Kwam plotseling haar echtgenoot / En schoot ons met zijn
revolver dood.’
Deze passage komt uit het toneelstuk De hemelvaart der
dwaze maagden dat Willem Frederik Hermans in 1946 schreef. Zijn biograaf dook
het op in het archief van Hermans’ toenmalige vriend Adriaan Morriën. Op de
presentatie van Otterspeers eerste deel van zijn levensbeschrijving werd het
gisterenavond opgevoerd – ‘voor het eerst en vermoedelijk ook voor het laatst’,
zei presentator van de avond Thomas van den Bergh. Begrijpelijk: het amusante
stuk in twee bedrijven heeft weinig om het lijf, inhoudelijk noch stilistisch.
De verwijzingen naar de naoorlogse actualiteit zijn nauwelijks meer te
begrijpen.
Niettemin onderstreepte de wereldpremière dat het verschijnen
van De mislukkingskunstenaar het literaire evenement van 2013 is. Dat bewees
het gekrakeel al dat vorige week losbarstte – sommige Hermanskenners konden
niet verkroppen dat Otterspeer een andere visie op hun geliefde auteur hebben
of bleken niet in staat te accepteren dat ook een wetenschapper als deze
biograaf foutjes maakt. Dat bewees het opleggen van een tweede druk nog voor de
officiële presentatie. En dat bewees ook een meer dan afgeladen Rode Hoed in
Amsterdam.
Van den Bergh beloofde het publiek een legendarische avond.
Dat viel, afgezien van het curieuze toneelstuk, tegen. De biograaf werd lof
toegezwaaid door een collega van Hermans (Tommy Wieringa: ‘werkelijk niets in
het leven van Hermans wekt bewondering op’) en zijn uitgever (Henk Pröpper: ‘Je
verbloemt niets, je geeft ons de totale Hermans’). En daarna sprak Otterspeer
zelf over de man met wie hij sinds het aanvaarden van de opdracht in 2000
minstens één dag per week intens heeft samengeleefd.
‘In al die jaren is mijn bewondering voor Hermans’ werk
enorm toegenomen’, zei Otterspeer, omdat de geoloog en would be-fotograaf in
werkelijkheid van begin af aan al zijn kaarten op de literatuur had gezet. ‘En
mijn kijk op de mens Hermans is complexer geworden. Hij kon teder zijn: toen
zijn vrouw een miskraam kreeg, ging hij naar huis om alle sporen aan de zwangerschap
uit te wissen. Om zo het leed te verzachten. Tegelijk maakte hij er genadeloze
literatuur van: de scène in De donkere kamer van Damocles waarin Osewoudt
zijn doodgeboren kind ziet, is op zijn eigen ervaring gebaseerd.’
Cruciaal voor Hermans leven was de zelfmoord van zijn zus
Corry vlak na de Duitse inval van Nederland. De ontdekking van haar archief dat
na de dood van Hermans’ vader in zijn handen kwam, was voor Otterspeer dan ook
de belangrijkste. In de biografie maakt hij aannemelijk dat de schrijver zijn
zus niet alleen haatte, zoals hij altijd beweerde, maar ook van haar hield als
bondgenote in hun gezamenlijke strijd tegen hun ouders. Tegelijk was hij ook
zonder die dood dezelfde schrijver geworden. ‘In zijn stukjes voor de
schoolkrant staat al zijn hele wereldbeeld in de kern beschreven. Door de
oorlog en de zelfmoord dacht hij: ik heb het niet alleen bedacht, het is wáár.’
Ook belangrijk voor Hermans was diens bezoek aan Brussel
direct na de bevrijding van Nederland – al sprak Otterspeer daar gisteren niet
over. Het boek opent met het hoofdstuk ‘Brussel 1945’ omdat dat verblijf van
een maand het moment was waarop Hermans in één klap ontbolsterde. Jarenlang had
hij noodgedwongen thuisgezeten. Hij deed weinig anders dan lezen en schrijven,
maar hij kon daar niets mee. Tot de oorlog voorbij was en hij zich kon
ontworstelen aan zijn ouders en beginnen aan zijn schrijverscarrière. De
julimaand in Brussel was zíjn bevrijding.
Wel ging Otterspeer in op de kritiek dat zijn titel Hermans
– misschien wel de grootste Nederlandstalig auteur van de twintigste eeuw – te
veel associeert met mislukking. Hij duidt daarmee aan dat voor Hermans alles
een mislukking was. Hij wou zo graag ‘alles’ dat ‘bijna alles’ per definitie
tegenviel. ‘Maar dat is uiteindelijk geen allesverklarende aberratie waar zo
veel biografen voor zwichten. Ik geef de feiten, ik doe niet aan
psychologiseren. Ik vraag met deze titel de lezer alleen beleefd om samen met
mij een bepaalde richting op te kijken.’
Dat De mislukkingskunstenaar niet de handzame biografie is
geworden die Otterspeer voor ogen stond, kwam omdat hij tot vijftig jaar na
Hermans dood als enige in het archief mocht. Als hij niet uitputtend uit
brieven, agenda’s, aantekenboekjes en opgedoken manuscripten citeerde, zouden die
teksten voor decennia verborgen blijven. Zonde. Onmiddellijk intervenieerde
Carel van Eykelenburg van het Willem Frederik Hermans Instituut. Dat het
archief zou sluiten is een misverstand, zei hij. Iedereen met een goed
onderzoeksvoorstel kan zich bij het instituut melden– ‘bijvoorbeeld om een
betere biografie te schrijven’, al was dat niet als sneer bedoeld.
Voorlopig moeten liefhebbers na het goed geschreven,
degelijke en uitputtende De mislukkingskunstenaar een jaar wachten. Dan
verschijnt deel twee van de biografie, die eveneens achthonderd pagina’s dik
zal zijn en de rest van Hermans’ leven beschrijft. Het leidmotief daarin is
wrok. Otterspeer gaat na of Hermans, naar aanleiding van een boek van Peter
Sloterdijk over dit thema, zijn wrok creatief inzet – zoals de schrijvers uit
de klassieke oudheid – of hem ophoopt zoals in de moderne tijd gebeurt. ‘Het
antwoord zal zijn: beide.’
(Eerder verschenen op Knack.be, 28 nov)
Zie ook:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten