woensdag 30 december 2015

Colm Tóibín (1): 'Nora' als illustratie van Tim Parks' afkeer van de traditionele vertelvorm

Vlak voor ik Nora van Colm Tóibín las, het eerste boek dat ik ooit van deze gelauwerde Ierse schrijver ter hand nam, kwam ik zijn naam tegen in de essaybundel Waarom ik lees van Tim Parks. Tóibín wordt door hem 'momenteel een van de grootmeesters van de traditionele vertelvorm, de stervende herfst, de trieste opstapeling van pathos en wijsheid' genoemd.
Parks bedoelt daarmee dat de auteur een vertegenwoordiger is van het type dat realistische vertellingen schrijft die als 'een valkuil' zijn voor lezers. Ze worden uitgenodigd zich met de hoofdpersoon te identificeren, met hem mee te leven en dan, pats, raakt die of een of andere manier in de problemen, zodat je als lezer zélf die vaak existentiële problemen voelt. Waarna het personage en dus de lezer uiteindelijk gelouterd uit de strijd komen. Sadder and wiser.
Als dat negatief klinkt: zo is het ook bedoeld. Parks is uitgekeken op dit soort boeken. En ik heb zelf ook te veel proza gelezen dat op het niveau van het plot en de psychologische ontwikkeling de richtlijnen van de cursus creatief schrijven perfect heeft uitgewerkt. Dodelijk saai.
Maar de crux zit hem in het woordje 'grootmeester'. Tóibín schrijft zo goed dat het geen bezwaar hoeft te zijn dat hij in Nora zijn hoofdpersoon als een levensechte vrouw neerzet, dat hij haar noodgedwongen ontbolstering als ze tamelijk jong al weduwe wordt in subtiele, rijke scènes schetst, totdat zij tegen haar grenzen oploopt en er een catharsis volgt.
Ja, Nora heeft iets schematisch. In het begin is ze net weduwe geworden. Ze voelt zich opgesloten in het medeleven van iedereen in haar omgeving. En dan wint ze stap voor stap nieuw terrein. Ze gaat werken. Ze neemt zanglessen, een hobby die ze vanwege de voorkeuren van haar man onbewust had weggedrukt. Ze bevrijdt zich van de zorg om wat anderen wel niet zouden denken. Totdat ze zichzelf te veel los probeert te maken binnen de grens die ze zichzelf heeft gesteld: ze wil altijd de vrouw blijven die ze voor haar man is geweest.
Tóibín laat dat weinig subtiel zien door Nora haar eigen woonkamer te laten schilderen: Ze belast haar spieren te veel en wordt ernstig ziek. Dat gaat pas over als ze eindelijk de kleren en de brieven van haar man wegdoet.
Maar wat maakt het uit - als het goed, echt goed, is gedaan? Nora's leven wordt in zo'n detail geschetst tegen de achtergrond van het Ierland van 1970. Haar psychologische ontwikkeling wordt zo onnadrukkelijk getoond, zonder ook maar een keer iets expliciet te benoemen. Ik vond de roman een groot genoegen om te lezen en ik ben blij dat het boekhandelaarspanel van De Wereld Draait Door ervoor hebben gezorgd dat het boek een groot publiek heeft gekregen.

Geen opmerkingen: