dinsdag 15 december 2015

De strijdbaarheid van de freules De Jong van Beek en Donk kende haar grenzen (Athenaeum.nl)

Weinigen weten nog wie de zussen Cécile de Jong van Beek en Donk (1866-1944) en Elsa (1868-1939) waren. Die onbekendheid zou een reden kunnen zijn hun biografie, opgetekend door Elisabeth Leijnse, ongelezen te laten. Ten onrechte. Cécile en Elsa, strijdbare freules laat een fascinerend tijdsbeeld zien aan de hand van de talrijke intieme documenten die de twee artistiek aangelegde dames van gegoede komaf hebben nagelaten.

Cécile en Elsa? Wie de biografie van deze jonkvrouwen in de boekhandel ziet liggen, met slechts deze twee voornamen en de ondertitel 'strijdbare freules' op het omslag, zal niet onmiddellijk weten wie dat waren. Cécile de Jong van Beek en Donk was schrijfster van Hilda van Suylenburg uit 1897, een feministische roman zo populair dat de voornaam 'Hilda' in de jaren daarna steeds vaker voorkwam. Elsa startte in Amsterdam de eerste Nederlandse logopediepraktijk, maar werd in haar eigen tijd vooral bekend als vrouw van de componist Alphons Diepenbrock. Anno 2015 zijn ze beiden niet meer dan voetnoten in de geschiedenis.
Dat maakt hun biografie niet minder interessant. Maar: meer als typen dan om hun eigen daden. Tot hoever kon in het midden van de negentiende eeuw een progressieve opvoeding gaan in een adellijk gezin? Hoe groot was de bewegingsruimte van een vrouw in het deftige Haagse milieu dat vooral bekend is gebleven uit de romans van Louis Couperus? Welke denkbeelden waren modieus in die kringen? Dankzij de omvangrijke papieren nalatenschap van de familie – de dagboeken en brieven van de beide zussen, hun moeder én Elsa's dochters – slaagt Leijnse erin een kleurrijk, veelzijdig antwoord te geven op al deze vragen.
Daarbij moet wel, ter nuancering, gezegd dat de levens van de freules enerverender is geweest dan die van de meeste tijdgenoten. Dat lag niet alleen aan de eerder genoemde wapenfeiten. Cécile speelde ook een belangrijke rol in de strijd om de emancipatie van de vrouw en was korte tijd de minnares van de beeldhouwer Antoine Bourdelle. Elsa leerde via haar man de beroemdste musici van hun tijd kennen: Mahler, Mengelberg, Schönberg. Ook had ze korte tijd een verhouding met de twintig jaar jongere Matthijs Vermeulen, die na Diepenbrocks dood in 1921 zelf een van de voornaamste componisten van Nederland werd.
Strijdbaar – dat was volgens Leijnse het voornaamste karaktertrek van Cécile en Elsa. Dat is geen onzin. De zussen lieten zich niet alles aanleunen. Cécile stond voor haar meningen – tot op het punt dat ze zichzelf belachelijk maakt met conservatief-katholieke en later zelfs antisemitische standpunten. En Elsa beschermde de nalatenschap van haar echtgenoot als een leeuwin. Ze vroeg brieven terug, ijverde voor publicatie van een verzameld werk en nam de pen ter hand als ze meende dat een scribent zijn reputatie onrecht aandoet. Als het verhaal niet vanuit haar perspectief werd verteld, zou je denken dat ze zo'n typische gehate kunstenaarsweduwe is.
Toch kende de strijdbaarheid grenzen. Het woord moet je niet opvatten als ‘voorgaan in de strijd’. Cécile koos ervoor om als feministe binnen de grenzen te blijven van wat betamelijk was. Ze organiseerde de befaamde Nationale Tentoonstelling voor Vrouwenarbeid, die zo weinig controversieel was dat ook de jonge koningin Wilhelmina kon komen kijken. Haar tendensroman verwekte meer schandaal omdat een zo matig geschreven boek zo’n succes had, zo lijkt het, dan om de inhoud zelf. En al was haar eerste huwelijk mislukt, ze was oprecht geschokt toen haar man wilde scheiden. Het enig werkelijke stoere wat ze heeft gedaan was het afzien van de aanzienlijke alimentatie. Ze gaf alles weg en voorzag met journalistiek werk in haar eigen onderhoud.
Elsa op haar beurt stelde zich sinds haar huwelijk op als ‘vrouw van’. Ze was in haar jonge jaren een zelfbewuste flirt – daar bleef niets van over. Ook haar huwelijk was zelden gelukkig – toch nam ze zichzelf haar affaire meer kwalijk dan het jarenlang bedrog van Diepenbrock. En jarenlang stelde ze zelfs haar dagboek in dienst van de nalatenschap van zijn componistencarrière. Om die reden blijven haar inspanningen als logopediste nogal onderbelicht. Niet omdat Leijnse dat aspect van haar veronachtzaamt, maar omdat Elsa zelf er zo weinig herinneringen over heeft nagelaten. (Al had Leijnse best meer onderzoek naar haar rol als logopediste kunnen doen.)
Het is echter geen reden Cécile en Elsa te bekritiseren. Integendeel: de kwalificatie 'strijdbaar' prikkelt alleen maar om zelf na te denken over de mogelijkheden en onmogelijkheden voor een vrouw in die tijd. Misschien werden vrouwen nog meer onderdrukt door conventies, vooroordelen en religieuze dogma's dan ik voor mogelijk houd. En anders is er nog altijd de intense intimiteit waarmee hun levens wordt geschetst. Beide vrouwen schreven zo gedetailleerd over hun gevoels- en gedachteleven dat het hun biografe in staat heeft gesteld heel diep in hun voor hedendaagse lezers o zo merkwaardige ziel door te dringen.
In 2011 publiceerde Erik Menkveld de mooi ingetogen roman Het grote zwijgen, die helaas veel te weinig is gelezen. Daarin beschrijft hij de langdurige driehoeksrelatie tussen Diepenbrock, Elsa en Vermeulen – van de eerste ontmoeting tussen de twee componisten, die zich als meester en tovenaarsleerling tot elkaar verhielden, tot hun definitieve verwijdering. Maar waar het normaal het prerogatief van de romanschrijver is om met zijn verbeelding historische personages tot leven te wekken, kan de biograaf zich ditmaal met hem meten. Dankzij de freules zelf, die – zoals gezegd – hun leven lang zichzelf in hun geschriften nauwelijks hebben gespaard.
(Eerder gepubliceerd op Athenaeum.nl, 7 december)

Zie ook deze stukken over biografieën:

1 opmerking:

Marieke Scholten zei

Jeetje, dat er zo'n bewogen geschiedenis achter de eerste Nederlandse logopediepraktijk was. Heel erg inspirerend!