Weinigen
weten nog wie de zussen Cécile de Jong van Beek en Donk (1866-1944) en Elsa
(1868-1939) waren. Die onbekendheid zou een reden kunnen zijn hun biografie,
opgetekend door Elisabeth Leijnse, ongelezen te laten. Ten onrechte. Cécile en Elsa, strijdbare freules laat
een fascinerend tijdsbeeld zien aan de hand van de talrijke intieme documenten
die de twee artistiek aangelegde dames van gegoede komaf hebben nagelaten.
Cécile en Elsa? Wie de biografie van deze jonkvrouwen in de boekhandel
ziet liggen, met slechts deze twee voornamen en de ondertitel 'strijdbare
freules' op het omslag, zal niet onmiddellijk weten wie dat waren. Cécile de
Jong van Beek en Donk was schrijfster van Hilda
van Suylenburg uit 1897, een feministische roman zo populair dat de
voornaam 'Hilda' in de jaren daarna steeds vaker voorkwam. Elsa startte in
Amsterdam de eerste Nederlandse logopediepraktijk, maar werd in haar eigen tijd
vooral bekend als vrouw van de componist Alphons Diepenbrock. Anno 2015 zijn ze
beiden niet meer dan voetnoten in de geschiedenis.
Dat maakt hun biografie niet minder interessant. Maar: meer als typen
dan om hun eigen daden. Tot hoever kon in het midden van de negentiende eeuw
een progressieve opvoeding gaan in een adellijk gezin? Hoe groot was de
bewegingsruimte van een vrouw in het deftige Haagse milieu dat vooral bekend is
gebleven uit de romans van Louis Couperus? Welke denkbeelden waren modieus in die
kringen? Dankzij de omvangrijke papieren nalatenschap van de familie – de
dagboeken en brieven van de beide zussen, hun moeder én Elsa's dochters –
slaagt Leijnse erin een kleurrijk, veelzijdig antwoord te geven op al deze
vragen.
Daarbij moet wel, ter nuancering, gezegd dat de levens van de freules enerverender
is geweest dan die van de meeste tijdgenoten. Dat lag niet alleen aan de eerder
genoemde wapenfeiten. Cécile speelde ook een belangrijke rol in de strijd om de
emancipatie van de vrouw en was korte tijd de minnares van de beeldhouwer
Antoine Bourdelle. Elsa leerde via haar man de beroemdste musici van hun tijd
kennen: Mahler, Mengelberg, Schönberg. Ook had ze korte tijd een verhouding met
de twintig jaar jongere Matthijs Vermeulen, die na Diepenbrocks dood in 1921
zelf een van de voornaamste componisten van Nederland werd.
Strijdbaar – dat was volgens Leijnse het voornaamste karaktertrek van
Cécile en Elsa. Dat is geen onzin. De zussen lieten zich niet alles aanleunen.
Cécile stond voor haar meningen – tot op het punt dat ze zichzelf belachelijk
maakt met conservatief-katholieke en later zelfs antisemitische standpunten. En
Elsa beschermde de nalatenschap van haar echtgenoot als een leeuwin. Ze vroeg
brieven terug, ijverde voor publicatie van een verzameld werk en nam de pen ter
hand als ze meende dat een scribent zijn reputatie onrecht aandoet. Als het
verhaal niet vanuit haar perspectief werd verteld, zou je denken dat ze zo'n
typische gehate kunstenaarsweduwe is.
Toch kende de strijdbaarheid grenzen. Het woord moet je niet opvatten
als ‘voorgaan in de strijd’. Cécile koos ervoor om als feministe binnen de
grenzen te blijven van wat betamelijk was. Ze organiseerde de befaamde Nationale
Tentoonstelling voor Vrouwenarbeid, die zo weinig controversieel was dat ook de
jonge koningin Wilhelmina kon komen kijken. Haar tendensroman verwekte meer
schandaal omdat een zo matig geschreven boek zo’n succes had, zo lijkt het, dan
om de inhoud zelf. En al was haar eerste huwelijk mislukt, ze was oprecht
geschokt toen haar man wilde scheiden. Het enig werkelijke stoere wat ze heeft
gedaan was het afzien van de aanzienlijke alimentatie. Ze gaf alles weg en
voorzag met journalistiek werk in haar eigen onderhoud.
Elsa op haar beurt stelde zich sinds haar huwelijk op als ‘vrouw van’.
Ze was in haar jonge jaren een zelfbewuste flirt – daar bleef niets van over.
Ook haar huwelijk was zelden gelukkig – toch nam ze zichzelf haar affaire meer
kwalijk dan het jarenlang bedrog van Diepenbrock. En jarenlang stelde ze zelfs
haar dagboek in dienst van de nalatenschap van zijn componistencarrière. Om die
reden blijven haar inspanningen als logopediste nogal onderbelicht. Niet omdat
Leijnse dat aspect van haar veronachtzaamt, maar omdat Elsa zelf er zo weinig
herinneringen over heeft nagelaten. (Al had Leijnse best meer onderzoek naar
haar rol als logopediste kunnen doen.)
Het is echter geen reden Cécile
en Elsa te bekritiseren. Integendeel: de kwalificatie 'strijdbaar' prikkelt
alleen maar om zelf na te denken over de mogelijkheden en onmogelijkheden voor
een vrouw in die tijd. Misschien werden vrouwen nog meer onderdrukt door
conventies, vooroordelen en religieuze dogma's dan ik voor mogelijk houd. En
anders is er nog altijd de intense intimiteit waarmee hun levens wordt
geschetst. Beide vrouwen schreven zo gedetailleerd over hun gevoels- en
gedachteleven dat het hun biografe in staat heeft gesteld heel diep in hun voor
hedendaagse lezers o zo merkwaardige ziel door te dringen.
In 2011 publiceerde Erik Menkveld de mooi ingetogen roman Het grote zwijgen, die helaas veel te
weinig is gelezen. Daarin beschrijft hij de langdurige driehoeksrelatie tussen
Diepenbrock, Elsa en Vermeulen – van de eerste ontmoeting tussen de twee
componisten, die zich als meester en tovenaarsleerling tot elkaar verhielden,
tot hun definitieve verwijdering. Maar waar het normaal het prerogatief van de
romanschrijver is om met zijn verbeelding historische personages tot leven te
wekken, kan de biograaf zich ditmaal met hem meten. Dankzij de freules zelf,
die – zoals gezegd – hun leven lang zichzelf in hun geschriften nauwelijks
hebben gespaard.
(Eerder gepubliceerd op Athenaeum.nl, 7 december)
(Eerder gepubliceerd op Athenaeum.nl, 7 december)
Zie ook deze stukken over biografieën:
1 opmerking:
Jeetje, dat er zo'n bewogen geschiedenis achter de eerste Nederlandse logopediepraktijk was. Heel erg inspirerend!
Een reactie posten