maandag 31 oktober 2016

Lize Spit, 'Het smelt' (Ons erfdeel)

Het smelt, de titel van Lize Spits debuutroman, vat de plot kernachtig samen. Hij slaat op het ijsblok dat de 27-jarige Eva in de achterbak van haar auto meeneemt als ze voor het eerst in jaren terugkeert naar haar geboortedorp Bovenmeer. Het is 30 december, de winter is net begonnen. “In Brussel was het minder koud dan hier”, vertelt Eva als ze arriveert. “Hier zijn de weidse landschappen vrij van nevel en vriest het bijna.” Maar het is niet koud genoeg om het blok voor smelten te behoeden.
Het smelt dus. Maar waarom heeft Eva een ijsblok meegenomen naar de herdenking van Jan, die op de een na laatste dag van het jaar dertig zou zijn geworden? Wat gebeurt er als het is gesmolten? Wat smelt er juist niet?
Het succes voor Het smelt was in Vlaanderen onmiddellijk en groot. De eersteling van Lize Spit (1988) stoomde in januari na juichende recensies en innemende interviews meteen na verschijnen de officiële top tien van brancheorganisatie Boek.be binnen en hield daar maanden onafgebroken stand. Nederland blijft daar bij achter, maar de lof was er niet minder. Na vijf maanden kon uitgeverij Das Mag een gouden sticker laten maken met de tekst: “Al meer dan 60.000 keer verkocht”.
De liefde voor deze roman is goed te begrijpen. Niet alleen de titel is in al zijn eenvoud en rijke betekenis ijzersterk. Spit werpt al in de eerste hoofdstukken bovengenoemde vragen op en houdt haar lezers vervolgens bijna vijfhonderd pagina’s in een stevige houdgreep voor zij alle antwoorden hebben. Met het zelfbewustzijn van de meest ervaren schrijvers geeft zij tergend langzaam – in het tempo van een smeltend ijsblok, is de voordehand liggende vergelijking – haar geheimen prijs.
Het smelt heeft drie lagen die Spit met vaste regelmaat afwisselt. In de eerste, kortste hoofdstukken beschrijft Eva de gebeurtenissen van 30 december. Zij gaat vroeg weg uit Brussel, bezoekt haar ouderlijke huis, maar vlucht direct als ze denkt dat er tóch iemand thuis is. Ze gaat naar Pims feest ter gelegenheid van zijn broer Jans postume verjaardag en de inhuldiging van de nieuwe geautomatiseerde melkerij. Ze gaat evenwel niet naar binnen, ze verstopt zich in een aparte stal. Met haar ijsblok.
Daarna volgt steevast een terugblik naar de cruciale zomer van 2002 toen het drama uit Eva’s jeugd plaatsvond. Iedere dag speelde ze met Pim en Laurens, zoals ze altijd al deed sinds ze als vijfjarigen met z’n drieën een “bijzetklasje” vormden: drie extra lessenaars achteraan in het lokaal. Bovenmeer was domweg te klein voor een eigen klas voor hun leeftijdsgroep. En Eva’s ouders misten de persoonlijkheid om te protesteren tegen het samenvoegen van hun meisje met twee jongens.
Tot slot volgen wat ik ervaar als de overige herinneringen aan Eva’s jeugd. Aan de wat knullige flirt met zelfmoord van haar vader bijvoorbeeld. De in drank vluchtende moeder. Oudere broer Jolan, die zich afsluit voor zijn disfunctionele ouders door een hevige interesse in de natuur. En vooral aan Tesje, wier neuroses steeds dwangmatiger en daarom gevaarlijker worden. Het zijn zonder twijfel de pijnlijke herinneringen die overheersen.
Het knappe aan Het smelt is dat je bij alle directheid van taal goed moet opletten om tijdig te snappen waarom het Spit is te doen. Bij alle minimale onthullingen die de lezer stap voor stap duidelijk maken wat er gebeurt in het heden en gebeurd is in het verleden, weet zij met sterke, overtuigende vooruitwijzingen haar thematiek, plot en psychologie van haar hoofdpersoon tot een hecht geheel te weven. Juist daaraan lees je af hoe volwassen Spit als schrijfster al is.
Zo is het niet toevallig dat zo ongeveer het allereerste dat je over Eva te weten komt, haar verwrongen seksualiteit is. In Brussel, waar ze een solitair, mislukt bestaan leidt, heeft ze de afstandelijkst denkbare seks met de buurman. Alleen omdat hij dat wil. “Na een halfjaar wilde hij naast praten ook bevredigd worden. Dat vond ik niet per se een pluspunt, maar het stoorde me niet, zolang hij zich op voorhand even waste en ik mijn kleren mocht aanhouden”, staat er op bladzijde 27.
Het plot draait om het waarom van deze verwrongen seksualiteit. Dat gebeurt als in de cruciale zomer van 2002 de vanzelfsprekende verhouding tussen de inmiddels dertienjarige Eva, Pim en Laurens ontploft door het ontkiemen van hun lust. De jongens betrekken de onzeker geworden Eva – omdat hun gevoelens zich niet op háár richten – bij hun puberale seksspelletje dat, door de manier waarop de karakters van alle drie op elkaar inwerken, gruwelijk uit de hand loopt.
Op pagina 43 legt Eva vervolgens uit waarom zij veroordeeld was tot Pim en Laurens. “Bij de meisjes werd ik niet zo makkelijk aanvaard. Aan hen moest ik altijd eerst te kennen geven dat ik er bij wilde horen. Ze vormden een muur, vroegen een wisselend codewoord dat ik nooit kon raden, lieten me een moeilijke vraag of raadsel oplossen en zelfs als ik daarin slaagde en de resterende twee minuten van de pauze vlaggenstok of kapsalon met hen mocht meespelen, bleef ik bij hen in het krijt staan.”
Dus waarom draait het seksspelletje? Precies: een raadsel dat ditmaal alle andere meisjes moesten oplossen. Eva moest het raadsel bedenken, de jongens wilden het zelf niet weten om de meisjes niet te beïnvloeden. De meisjes werden gelokt met een hoofdprijs van 200 euro. Bij iedere foute gok moesten zij een kledingstuk uitrekken, net zo lang tot ze naakt voor Pim en Laurens stonden – of bijna, als ze het eerder opgaven. Na afloop gaven de jongens het meisje een beoordelingscijfer, zoals ze al jaren deden.
En wat is dat raadsel – zoals tweehonderd pagina’s later blijkt nadat het voor het eerst ter sprake komt? Dat heeft natuurlijk alles te maken met het ijsblok dat Eva de hele dag met zich meesleept. “Een man wordt gevonden in een kamer, opgehangen, een strop rond zijn nek, boven een plas water, dood. Er is niets anders in die kamer, behalve hij, het koord en dat water. Geen ramen, geen meubels. (...) Wat is er gebeurd? Hoe is deze man precies aan zijn einde gekomen?”
De even subtiele als glasheldere structuur is onmiskenbaar het sterkste punt van Het smelt. Dát stuwt de lezer onherroepelijk voort. En dat is des te knapper als je bedenkt dat de roman eigenlijk te veel lijnen heeft. De verwrongen seksualiteit, voortgekomen uit het broeinest dat een benauwend dorp altijd is, en de koude wraak van de volwassen Eva – omdat haar trauma juist niet smelt – hadden het recept kunnen zijn voor een roman die de status van klassieker bereikt.
Maar Spit maakt een kenmerkende debutantenfout door te veel te willen vertellen. Waarom staat ze zo uitgebreid stil bij het gezin waar Eva uit afkomstig is? Om te benadrukken dat ze een uitzonderingspositie in het dorp heeft waardoor iedereen haar meewarig aankijkt? En waarom krijgt het langzame doordraaien van Tesje zo veel aandacht? Om te tonen dat er – naast de vlucht van Jolan in de natuur en de studie ervan – verschillende manieren zijn om te reageren op de pijn van geboren te zijn in dit gezin?
Er zijn, kortom, best redenen te bedenken waarom Spit meende zo’n compleet beeld te moeten geven van Eva’s jeugd. Toch houden in de praktijk de “overige herinneringen” de voortgang van het verhaal op. Anders dan de zelfmoord van de gepeste Jan, die ook langzaam wordt onthuld, worden de jeugdherinneringen nooit een relevant subplot. Omdat Jan als enige wél interesse toonde in de ontluikende vrouwelijkheid van Eva (en zij daardoor liefde voor hem opvatte), is zijn dood dat wel.
Ik moet daarom bekennen dat ik, bij alle bewondering voor Het smelt, me bij vlagen ook heb verveeld. Zo strak als de compositie is, hij is niet strak genoeg.
Dat komt ook door Spits taal. Die sprankelt onvoldoende om onbelangrijke passages toch boeiend te houden. De roman bevat een enkele mooie vondst – zoals het onderscheid tussen liggende huizen, dominant in een dorp, en staande huizen, dominant in de stad. Maar de auteur noteert het allesbehalve kernachtig: “Sinds ik het onderscheid gezien heb, kan ik me niet meer van de indruk ontdoen dat ze in een dorp vooral liggende woningen hebben, in een stad overwegend staande panden.”
Deze zin is typerend voor Spits stijl. Haar taal is functioneel, gericht op het vertellen van het verhaal – zeker niet op het richten van de aandacht op zichzelf. Daarvoor zijn haar vaak korte zinnen, wars van iedere vorm van poeha, ook zonder meer toereikend. Iedere lezer zal soepel door het verhaal glijden en nergens uitglijden over bijvoorbeeld kromme beeldspraak. Maar bij een boek van een dergelijke omvang als Het smelt verlang je af en toe naar een formulering met de kracht van een aforisme. Een formulering die je kunt onthouden en citeren.
Het zij zo. Men moet misschien ook niet te veel verwachten van een, ondanks deze bezwaren, bijzonder en meeslepend debuut. 
(Eerder verschenen in Ons Erfdeel, 3/2016)

Geen opmerkingen: