Martin Berendse
(1963) is sinds 1 juli directeur van de OBA. Het is de eerste functie van de
voormalig theaterdirecteur, hoge ambtenaar op OCW en algemeen rijksarchivaris
in de bibliotheekwereld. Hoe is hij daar verzeild geraakt? Hoe besteedde hij
zijn eerste twee maanden? Wat viel hem op? Een kennismaking.
Heeft u enig verleden
met de bibliotheek?
'Niet anders dan als lid, klant, gebruiker. Ja, toen ik op
OCW werkte onder staatssecretaris Rick van der Ploeg – tijdens Paars-II, van
1998 tot 2002 – was ik hoofd van het beleidsbureau cultuur. Dat was een hele
kleine stafafdeling, dat niet was verbonden aan een specifieke sector en zich
als doel had gesteld om meer mensen in verbinding met cultuur te brengen. Zo
kwam ik in aanraking met de openbare bibliotheek, maar als onze algemene
culturele verhalen moesten worden vertaald naar een specifieke sector waren de
verscheidende vakeenheden verantwoordelijk.'
Was u van jongsafaan
onafgebroken lid?
'Op de lagere school kwam ik in de bibliotheek in
Geldermalsen. Een klassieke dorpsbibliotheek. Het gebouw is allang geen
bibliotheek meer, maar ik kan me de indeling van de kasten nog precies voor de
geest halen. In mijn studententijd draaide ik op de UB, maar daarna ben ik weer
lid geworden. Hier in Amsterdam, dus van de OBA. Vooral toen de kinderen jong
waren zijn wij actieve gebruikers en leners van het filiaal in Amsterdam-Noord
geweest. De opening van de OBA op het Oosterdokseiland, nu zeven jaar geleden,
was een nieuwe impuls. Dat gebouw opende voor Amsterdammers de ogen. Toen zag
je fysiek wat een bibliotheek allemaal kan zijn.'
Toen ging u daarheen?
'Niet alleen ik. Mijn twee zoons – 19 en 20 jaar nu – hebben
net eindexamen gedaan. De voorbereidingen daarvan zijn voor een aanzienlijk
deel in de OBA gedaan. Dat is een heel nieuwe fenomeen. Heel veel mensen gaan
naar de centrale om daar te lezen en te studeren. Het gevaar daarvan is dat
mensen alleen nog dat gebouw zien. Maar de OBA is veel meer met het
wijdvertakte netwerk aan filialen in de hele stad.'
En uzelf?
'Ikzelf heb ook in de OBA gestudeerd. Toen ik, ongeveer
tegelijk met de opening van de centrale, begon bij het Nationaal Archief, moest
ik een master archiefwetenschap aan de UvA halen. Als ik dan uit Den Haag kwam
en een paar uur had voor het college begon, heb ik op het Oosterdokseiland in de
tussenliggende uren gestudeerd. Ik kon daar veel relevante materialen
raadplegen. Ook dat is opmerkelijk: we gooien in de sector met statistieken,
maar hoe vaak materialen ter plekke worden geraadpleegd? Niemand die het weet.
Het is ook moeilijk te meten – anders dan in het archief, omdat gebruikers daar
materialen moeten aanvragen. Het raadplegen is daarmee een prestatie-indicator
van de bibliotheek die wel eens vergeten wordt. Ten onrechte.'
Waarom koos u voor de
overstap?
'Ten eerste omdat ik ontzettend houd van publieke
instituten. Welke instelling richt zich tot een breder publiek dan de
bibliotheek? De OBA is echt van alle Amsterdammers. Het Nationaal Archief is
ook van alle Nederlanders, maar in de praktijk maakt maar een klein deel ervan
gebruik. In de bibliotheek is de drempel veel lager. Ten tweede ben ik in mijn
archieftijd van dit soort informatiebedrijven gaan houden. En ook van de
innovatieopdracht die dat met zich meebrengt. Ik verbeeld me dat ik daar in het
Archief een bijdrage aan heb kunnen leveren en wilde dat ook graag doen voor de
bibliotheek. En dan natuurlijk de OBA.'
O ja?
'Ik kon me maar een openbare bibliotheek voorstellen waar ik
zou willen werken. Niet per se omdat het de grootste is, maar om de uitstraling
en de positie van de OBA. Amsterdam houdt van de OBA en de OBA houdt van
Amsterdam. Die verbondenheid vind ik erg mooi. Ik ken deze openbare bibliotheek
ook het best, dus het is redelijk subjectief. Maar toch. Een jaar of twee, drie
geleden kwam ik in de trein toevallig Hans van Velzen tegen. We praatten wat en
ondertussen dacht ik: man, wat een mooie baan heb jij. En die ga ik van je
overnemen.'
Dus toen de positie
vrij kwam, aarzelde u geen moment.
'Toch wel. Ik dacht dat Hans van Velzen een paar jaar langer
zou blijven. Ik had liever nog iets langer bij het archief gebleven. Het kostte
me een paar weken om de knoop door te hakken en te solliciteren. Zo vaak komt
de directeursfunctie hier niet vrij. Gemiddeld een keer in de twintig jaar.'
(lacht)
Inderdaad: Amsterdam
heeft een traditie van langzittende directeuren. U blijft dus tot aan uw
pensioen in 2030?
'Dat weet ik niet. Maar zelfs als ik dat zou doen, zou ik
nog een van de kortstzittende directeuren zijn. (buldert nu van het lachen).
Maar serieus – de Raad van Toezicht vroeg ook of het directeurschap voor mij
iets tussentijds is of iets wat ik een serieuze tijd wil doen. Toen heb ik
gezegd: dat laatste. Je weet alleen nooit hoe dingen lopen.'
U heeft in dit gesprek
al een aantal keer bibliotheken en archieven met elkaar vergeleken. Wat is de
grootste overeenkomst?
'De rol in het beschikbaar stellen van informatie. Het
brengen van kennis. En dat dat processen zijn die in deze tijd enorm op de
schop gaan. Neem de OBA bij de opening: we waren beretrots op de audiovisuele
afdeling. Heel veel cd's en dvd's. En nu staan we ernaar te kijken: wat moeten
we daar nu mee? Die – permanente – verandering vind ik heel leuk.'
En het grootste
verschil?
'Een archief heeft een unieke collectie. Een openbare
bibliotheek nauwelijks. Dat heeft gevolgen voor de gebouwen. Een bibliotheek is
een publieksgebied met enige magazijnen, bij een archief is dat precies
andersom. En nu ik hier werk merk ik pas goed hoe groot de aanzuiging is van
het feit dat hier iedere dag duizenden mensen van alle rangen en standen over
de vloer lopen. Dat is zo bepalend voor alle processen.'
Hoe waren uw eerste
maanden?
'Het begon al in mei. Toen was ik hier een à anderhalve dag
per week. Hans had een ongelooflijk mooi, doordacht inwerkprogramma gemaakt.
Voordat ik begon had ik daarom al kennisgemaakt met alle mensen die
rechtstreeks aan de directeur rapporten en de belangrijkste netwerken, samen
met Hans, bezocht. Sinds 1 juli hoor ik geregeld: jij gaat het zeker anders
doen? Maar zo doe ik dat niet. Ik ben in het schema van Hans gestapt en probeer
nu de OBA beter te leren kennen. Ik bezoek alle werkoverleggen van alle
medewerkers en stel dan tenminste een vraag: wat moet er volgens jullie in het
volgende beleidsplan staan?'
Dat is uw eerste
belangrijke opdracht: een vierjarig beleidsplan dat er op 1 december moet
liggen. Hoe pakt u dat aan?
'Het moet een open, gemeenschappelijk proces zijn, zodat
iedere medewerker over wat hem of haar aangaat het gevoel heeft: ik heb mee
kunnen praten. Voor mij is dat een fantastische manier om iedereen te leren
kennen en hun ideeën te horen. Druk ik dan niet mijn stempel op het
beleidsplan? Jawel: ik maak de benodigde scherpe keuzes aan het eind. Ik ga
alleen niet zelf dingen bedenken. Dat zou ook raar zijn. Ik werk hier pas twee
maanden. Het is veel beter om zo veel mogelijk kennis, ervaring en ideeën uit
de organisatie te halen.'
Wat is u bij al die
ontmoetingen en bijeenkomsten opgevallen?
'Dat de voormalige directeur niet de enige was die hier best
een tijd werkt. Het bevalt hier veel mensen dus. Het commitment is hoog. Als je
hen vraagt wat beter of anders kan, hoeft niemand ook lang na te denken. Zo
betrokken is men.'
Dat kun je ook
negatief interpreteren: er moet blijkbaar veel beter of anders.
'Nee. Het gaat om de toonhoogte. Mensen zeuren niet. Ze zijn
juist gretig. Zo van: leuk dat je dat vraagt. En dan barsten ze los. De
medewerkers hebben ook veel contact met Amsterdammers. Mondige mensen, die
precies zeggen wat ze willen. Die medewerkers weten dus heel goed wat er aan de
hand is.'
Wat zal echt anders
zijn in het nieuwe beleidsplan? Voor zover u daar al iets over kunt zeggen.
'De OBA heeft én een heel sterke centrale én een krachtig
netwerk. Dat is best uniek. In andere plaatsen zet men in op een sterke
centrale of juist een sterk netwerk. Wij hebben allebei. Dat kon door het
samenspel met gemeentebestuur en stadsdeelraden. Dát is veranderd. De gemeente
is nu centraal verantwoordelijk voor de hele OBA. De vraag is dan – zoals ook
de belangrijkste inhoudelijke vraag was tijdens mijn sollicitatiegesprek met de
Raad van Toezicht: kunnen wij die dubbelstrategie in stand houden? Ik denk van
wel. Maar dat hangt af van de kracht van ons eigen verhaal. In het beleidsplan
moet daarom een heel sterke, integrale visie op de rol van de centrale in
relatie tot 25 vestigingen worden uitgedragen.'
In Het Parool zei u: we moeten duidelijker maken waar de
OBA voor staat. Slaat dat op dit verhaal?
'Ja. En op wat ik eerder zei: dat het merk OBA dat zo veel
sympathie oproept in de stad, vooral wordt geassocieerd met de centrale en te
weinig met de andere vestigingen. Daarom is de voor mij urgente vraag: hoe
versterken we het OBA-gevoel in de filialen?'
Tot slot: uw roots
ligt bij het theater. Via de OBA krijgt u nu weer de leiding over een theater.
Wat gaat u daarmee doen?
'Ik denk wel eens: het zou leuk zijn om dit of dat te doen.
Maar het is belangrijker om nu te bedenken: wat moet het OBA Theater – en
andere podia in de filialen – betekenen? Ik denk dat er op de energie van de
opening van de centrale in de afgelopen 7 jaar veel gepionierd is. Maar na die,
zeg, testfase is het nu tijd om een preciezer profiel te maken. Hoe past het
theater in ons concept? Hoe verhoudt het zich tot het aanbod in de stad? Enfin,
dat is eigenlijk een invulling van wat ik net zei: we moeten in het beleidsplan
het OBA-gevoel exact definiëren en dat vervolgens vertalen naar alles wat we
doen.'
(Eerder gepubliceerd op Bibliotheekblad.nl, 8 sep 2014)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten