maandag 12 april 2021

Over het uitgeven van poëzie (Poëziekrant)

Het cliché wil: poëzie verkoopt niet. En ook nog eens steeds slechter. Toch slagen de meeste uitgeverijen er goed in om gedichtenbundels gezond te exploiteren. Hoe doen ze dat? Een blik op de kosten en baten van poëzie-uitgaven. 

Al drie decennia geeft Uitgeverij P poëzie uit. Bloemlezingen van thematisch bij elkaar gebrachte gedichten. Bundels van dichters zo uiteenlopend als Claude van de Berge en Hubert van Herreweghen. Vertaalde poëzie van Plato tot Hans Magnus Enzensberger. De webshop van de uitgeverij biedt op moment van schrijven exact 465 titels aan. En wat zegt uitgever Leo Peeraer? 'In de dertig jaar dat ik bezig ben, waren er twee waarin ik géén verlies heb geleden.'

Uitgeverij Vrijdag heeft in de loop van haar 12-jarige geschiedenis steeds vaker poëzie uitgegeven. Van Max Temmerman en Sylvie Marie verschenen al vier bundels. Andere namen op de fondslijst zijn Dorien De Vylder en Moya de Feyter. Uitgever Rudy Vanschoonbeek mikt op zes nieuwe bundels per jaar. 'En dan hoor ik soms: wat moedig en knap dat je poëzie uitgeeft. Ik antwoord altijd: ik moet erg mijn best doen om er géén verlies op te lijden.'

Dus wat is het nou? Is poëzie uitgeven een kwestie van liefdewerk oud papier waar altijd geld op moeten worden toegelegd? Of kun je gedichten net zo goed exploiteren als welk ander genre dan ook?

 

De kosten van iedere uitgegeven bundel beginnen bij de dichter. Auteurs krijgen een vast percentage royalty op ieder verkocht exemplaar van hun bundel. In Nederland en Vlaanderen is dat – als de richtlijnen uit het modelcontract worden gevolgd – 10% op de verkoopprijs exclusief btw voor de eerste 4.000 exemplaren. Daarna loopt het percentage stapsgewijs op tot 15%. Het is goed gebruik dat uitgeverijen hun auteurs een niet terugvorderbaar voorschot geven op deze inkomsten – met het risico dat het te veel blijkt.

Voor dichters wordt daarop geen uitzondering gemaakt. 'Ze hoeven het niet allemaal te hebben. Rodaan Al Galidi bijvoorbeeld. Maar ik bied het altijd aan', zegt Jurgen Maas van de gelijknamige uitgeverij met een klein, maar groeiend fonds van dichters met veelal Midden-Oosterse roots. 'Het is fijn om iemand bij ondertekening van het contract een bedrag over te kunnen maken', meent ook Merijn Hollestelle, redacteur Nederlandstalige literatuur van De Bezige Bij, een van de grootste poëzieuitgevers in het taalgebied (van Peter Verhelst tot Asha Karami).

Wel is een voorschot aan dichters 'minder gebruikelijk' dan voor auteurs van proza of non-fictie, zegt Vanschoonbeek. Bij uitgeverij P gebeurt het helemaal niet. 'Tenzij ik de rechten van buitenlandse dichter aankoop', legt Peeraer uit. Daar staat tegenover dat Atlas Contact enkele jaren geleden een einde aan die gewoonte heeft gemaakt. 'Het idee was: er zijn nauwelijks royalty's te verwachten, dus waarom een voorschot?', vertelt uitgever Sander Blom, die onder andere Charles Ducal en Ellen Deckwitz in het fonds heeft. 'Maar dat is principieel onjuist. Dichters verdienen beloning voor hun werk.'

Hoge bedragen zijn de voorschotten echter niet. Vanschoonbeek spreekt van 'gemiddeld 500 euro'. Maas heeft het over 'tussen de 500 en 1000 euro'. Peeraer betaalde ooit 750 euro voor de vertaalrechten van Neruda. Hollestelle geeft aan dat het soms ook beduidend meer kan zijn. 'Als je per se een nieuwe auteur wil binnenhalen in wie ook andere uitgeverijen geïnteresseerd zijn. Maar als dat het begin is van een samenwerking van vijftig jaar, is dat het waard.'

 

De productiekosten zijn bescheiden. In vergelijking met de memoires van Barack Obama of de nieuwe roman van Lize Spit, vuistdikke boeken die in enorme oplagen zijn gedrukt, zijn de facturen van de drukker en de distributeur voor een dichtbundel laag. Ook de opslagkosten van nog niet verkochte voorraad bij CB in Culemborg (Nederland) en Zele (Vlaanderen), zijn beperkt. Soms, zoals bij uitgeverij P, ligt de voorraad op kantoor. Dat is nog goedkoper.

Ga maar na. De oplage is beperkt. Bij De Bezige Bij is dat '1000 tot 2000 exemplaren, zelden minder', zegt Hollestelle. En dat zijn nog relatief hoge aantallen. De anderen spreken van: '500 tot 1000' (Jurgen Maas), '500 voor een totaal onbekende dichter tot boven de 1000 voor een nieuwe K. Michel' (Blom), '300 tot 1000' (Vanschoonbeek) en '250, soms meer' (Peeraer). En dik zijn de bundels ook al niet: meer dan 100 pagina's is al een uitzondering.

Ook de overige uitgaven zijn beperkt. Soms, zoals bij Jurgen Maas, wordt de redactie uitbesteed: het samen met de auteur samenstellen van een bundel en het minutieus lezen van ieder gedicht. Maar dan wordt niet de hoofdprijs betaald. 'Mijn freelanceredacteurs krijgen een vast bedrag per uitgave. Dat staat, anders dan bij proza, niet in verhouding met het werk dat ze erin steken. Ze doen het daarom vooral omdat ze het leuk vinden', zegt de uitgever.

Hetzelfde geldt voor de tekstredactie: het corrigeren en persklaarmaken van een bundel. Die afrekening is immers, op z'n minst voor een deel, gebaseerd op de omvang van de klus. En bij een bundel met, zeg, veertig sonnetten is die nooit zo groot als bij een roman van 500 pagina's. Bij De Bezige Bij, vertelt Hollestelle, is een poëzie-uitgave na redactie al zo 'schoon' dat persklaarmaken niet nodig is. 'Al kost dat misschien 60 euro. Daarvoor hoeven we het niet te laten.'

 

Waarin bewust wél wordt geïnvesteerd is de vormgeving. In een tijd waarin iedereen veel teksten, niet zelden gratis, op internet kunt lezen – zeker ook gedichten – moet het boek als object begeerlijk zijn. Je oog moet er in de boekhandel naartoe getrokken worden, je moet het willen vasthouden, je moet het trots op je koffietafel kunnen leggen. Je moet het kortom zo graag willen hebben dat je bereid bent er 15 tot 20 euro voor neer te leggen.

'In het algemeen worden alle boeken steeds mooier', zegt Hollestelle. 'Ze moeten zo mooi zijn dat je een foto ervan wil delen op Instagram. En dat geldt zéker voor poëzie, omdat die bundels vaak lang mee gaan. De uitgave moet niet na één keer lezen beduimeld zijn, maar lange tijd uitnodigend blijven. Daarom hebben we bijvoorbeeld voor Xenomorfvan Jens Meijen een bijzonder, zacht soort papier gebruikt, zodat je het gewoon wil aanraken.'

Anderen zeggen het hem na. Vanschoonbeek: 'De tactiele verzorging is een belangrijk onderscheid ten opzichte van het digitale. Wij kijken dus altijd of iets speciaals met papier, typografie, omslag uit kan.' Peeraer: 'Wij doen geen concessies aan de uitvoering. Linnen band, mooi papier. Naast de diverse reeksen die we hebben, doen we af en toe ook iets extra's met de vormgeving. Zoals met de bundel gedichten van Karel Sergen op basis van weerberichten van Frank Deboosere, met foto's van hem.'

Blom bevestigt ook de trend naar mooier. 'Vroeger zagen de uitgaven van Atlas Contact er eerlijk gezegd wat goedkopig uit. Dat is de laatste jaren echt veranderd. Onze nieuwe commercieel directeur heeft daar een verfrissende visie op. Je maakt met poëzie weinig winst, daarom moet je het goedkoop op de markt brengen. Maar, redeneert hij juist, door de beperkte kosten loop je óók weinig risico om er groot verlies op te maken. Zorg dan dat het er echt goed uitziet.'

 

Daar staat tegenover dat er in de calculaties weinig budget is voorzien voor marketing. Bij de grotere uitgaven is er wel een bedrag voor gereserveerd. Maar: bescheiden. 'Dat gaat om ongeveer 5% van de verwachte opbrengst', zegt Vanschoonbeek. 'Maar ik vind het belangrijk om in ieder geval íets te doen. Dat gaat van een boekvoorstelling tot het verspreiden van leesxemplaren, een Facebook-campagne of ansichtkaarten met één gedicht uit de bundel.'

Bij De Bezige Bij en Atlas Contact is het beleid vergelijkbaar. Bij deze grote uitgeverijen wordt ook geadverteerd. Want het publiek voor poëzie mag dan gering zijn, het is wél goed in te schatten hoe ze te bereiken zijn. Hollestelle noemt media als NRC Handelsbladen De Groene Amsterdammernaast poëziemagazines als Awater. Blom voegt daar festivalkrantjes, zoals bijvoorbeeld de programmakrant van de Nacht van de Poëzie.

Bij kleinere uitgeverijen is er minder ruimte voor. Jurgen Maas doet niet aan betaalde marketing – ook niet voor zijn prozatitels. 'De bundels staan in de aanbiedingsbrochures die ik naar de pers stuur. Ik verstuur ook recensie-exemplaren, benader festivals en boekhandels voor optredens, en organiseer presentaties. Maar advertenties in kranten of op sociale media? Nee. Dat hoeft ook niet. Het gaat erom dat de boekverkoper, recensent en het publiek weet dat de bundels er zijn. Via de poëziecommunities op internet lukt dat goed.'

 

Alle kosten moeten worden terugverdiend met de verkoop van de bundel. In het algemeen geldt daarbij: de eerste druk moet in zijn geheel worden verkocht om uit de kosten te komen. Dat kan via verschillende kanalen. De boekhandel natuurlijk, maar ook rechtstreekse verkoop: via de eigen webshop van de uitgeverij, op de festivals waar de dichter optreedt, tijdens de boekvoorstelling, via de dichter zelf op alle plekken waar hij zijn werk laat horen, enzovoorts.

Het idee bestaat dat de boekhandel steeds minder aan poëzie doet. Om die reden heeft Leo Peeraer de startoplage verlaagd van 300 naar 250 exemplaren. Hij krijgt er gewoon niet genoeg ingekocht. 'Een keten als Standaard Boekhandel koopt alleen de bekendste namen in. Maar dat zijn geen grote aantallen, en dan nog krijg je na zes maanden of een jaar een deel retour – vaak nog beschadigd ook. Daarnaast liggen mijn uitgaven bij een tiental literaire boekwinkels. Daarvoor geldt een depotformule: ze betalen na verkoop van een titel.'

Maar de meeste uitgevers willen er niet aan. 'Toen ik 35 jaar geleden begon, was het óók hard werken om bundels de boekhandel in te krijgen', zegt Vanschoonbeek, wiens uitgaven voor 70% via de boekhandel worden verkocht. 'De nieuwe Hugo Claus namen ze wel, maar de rest? De markt was toen ook klein.' Blom zegt dat er wel sprake is van enige verschraling: minder literaire boekhandels kopen terughoudender in. 'Maar: alle goede boekhandels hebben nog altijd een kast poëzie. Door de omvang van een bundel staat daar toch best veel.'

Er zijn in vergelijking met, zeg, twintig, dertig jaar geleden ook nieuwe mogelijkheden bij gekomen. Internet, waar je makkelijk het complete fonds kunt aanbieden. Dat loopt heel behoorlijk bij uitgeverij P, vertelt Peeraer, die niet via Bol.com verkoopt. Alleen al uit Nederland krijgt hij 'vijf tot tien bestellingen per week'. Eens in de tien dagen rijdt hij daarom naar Limburg om zo op verzendkosten te besparen.

Ook is er een bloeiend circuit ontstaan van poëzieavonden en festivals. Daar is altijd een verkoopstand. Om aan te geven hoe goed verkoop bij optredens kan lopen, zijn de boekvoorstellingen van uitgeverij P exemplarisch. 'Dan verkopen we al gauw dertig, veertig bundels. In een normaal jaar hebben we dan ook ieder jaar wel een boekvoorstelling. Ik presenteer álle bundels. Daarom is de coronacrisis ook zo'n enorme tegenvaller voor de uitgeverij.'

Maar ondanks deze mogelijkheden naast de boekhandels zeggen de meeste uitgevers: de boekhandel blijft het belangrijkste. 'Poëzielezers zijn bij uitstek een publiek dat graag naar de boekhandel gaat', zegt Hollestelle. 'En ze horen bijvoorbeeld op de Nacht van de Poëzie wel nieuwe dichters, maar het grootste deel koopt vaak later. Hoeven ze er op de Nacht niet mee rond te lopen.' Blom beaamt dat: 'ze volgen online wat er gebeurt, maar kopen in de winkel.'

Om die reden ziet bijvoorbeeld Maas optredens in de eerste plaats als een promotionele activiteit. 'Veel van mijn uitgaven zijn vertaalde poëzie. Daar is nóg minder aandacht voor in de media. Daar zijn ook geen prijzen voor. Optreden is daarom cruciaal. Pas als je iemand hebt gehoord en gezien denk je: die wil ik hebben. Dat hoeft niet op dezelfde avond te zijn, dat kan ook twee maanden later. Het is vaak de enige manier waarop je met nieuwe namen in aanraking komt.'

 

Al met al lukt het de uitgevers doorgaans goed om, zoals Vanschoonbeek in het begin van dit stuk, ten minste de eerste oplage te verkopen. 'Bijna altijd wel', zegt Hollestelle. 'En dan is een herdruk snel gemaakt. En je kunt het gebruiken in advertenties: "nu al derde druk", waardoor je het gevoel bij het publiek kun versterken dat het déze bundel in ieder geval wil kopen.'

Maas is bij 'zeker 9' van zijn 12 poëzietitels uit de kosten gekomen, rekent hij uit. 'Soms maak je een verkeerde inschatting', vertelt hij over de missers. 'Bij een uitgave van Nazim Hikmet dacht ik: grote naam, en dus maakte ik een dure hardcover met flappen en een stoffen omslag. Maar dat bleek niet te lopen. En soms wordt er helaas gewoon niet genoeg verkocht, zoals de bundel van Asmaa Azaizeh. Dat is het risico van het vak.'

Ook Peeraer is helemaal niet ontevreden over de verkoop: 'Een op de drie uitgaven krijgt een herdruk', schat hij in. 'En we verramsjen principieel nooit, dus we kunnen desnoods twintig jaar wachten tot de eerste oplage weg is. Daar staat tegenover dat we óók mooie successen hebben: van Aambeien & zetpillenvan Johan Borghys, waarin hij doktersvoorschriften in de vorm van een gedicht geeft, hebben we er 1000 verkocht. Sommige backlisttitels blijven ook goed doorlopen, zoals Pablo Neruda en Emile Verhaeren.'

 

Hoe kan het dan toch dat sommige uitgeverijen poëzie met winst en andere met verlies publiceren? De crux zit hem in de kosten die hierboven niet zijn benoemd omdat ze niet zijn toe te schrijven aan de uitgave van één titel. De vaste kosten: personeel, huur, electra, een wifi-abonnement, een computer – noem maar op. Als je die, uitgesmeerd over alle uitgaven, moet terugverdienen met poëzie, wordt de exploitatie wél een moeilijk verhaal.

Neem uitgeverij P. Peeraer keert zichzelf geen salaris uit voor zijn uitgeverswerk en gebruikt de conciërgewoning van zijn huis in Leuven als kantoor. Dat bespaart hem heel wat. Een parttime personeelslid voor een, twee dagen in de week heeft hij tien jaar geleden wegbezuinigd. En dan nóg kost 'verwarming, licht, e-mail, telefoon en zo al gauw 350 euro per maand', zegt hij. 'Maal 12, en het loopt richting de 5.000 euro per jaar. Daar moet je al veel boeken voor verkopen.'

De andere uitgeverijen geven dan ook allemaal poëzie uit naast andere genres waar de markt veel groter voor is. Zo heeft Atlas Contact in 2020 het grote geld verdiend met auteurs als Oek de Jong, Marieke Lucas Rijneveld en Sander Heijne (Fantoomgroei). Of leg de bestverkopende titels van Vrijdag naast elkaar: voor poëzie is dat Ben jij liefdevan Mustafa Kör (6 drukken, 3.000 exemplaren), voor proza de roman Woestenvan Kris Van Steenberge (45.000 exemplaren). 

 

Dat betekent niet dat uitgeverijen die het grote geld met non-fictie of romans verdienen, zonder hart voor deze titels poëzie op de markt slingeren. De investeringen in vormgeving alleen al wijzen daarop. Maar ook de tijd en aandacht die in de redactie wordt gestoken is maximaal. 'Het is ook symbolisch kapitaal', zegt Blom. 'Je laat zien dat je een echte literaire uitgeverij bent – geen drukkerij. En dan doe je dat zo goed mogelijk.'

Je kan denken: juist een dichter, die ieder woord wikt en weegt, levert een kant en klare uitgave aan. Maar redacteuren en uitgeverijen spreken dat met klem tegen. 'In een bundel staan veertig tot zestig gedichten. Dan neem je dus veertig tot zestig keer een tekst op microniveau grondig door', zegt Vanschoonbeek. 'Een bundel van zestig bladzijden kost net zo veel tijd als een roman van driehonderd pagina's', vult Blom aan. 'Je moet zó goed lezen.'

Het betekent evenmin dat grote uitgeverijen de commercieel interessantste dichters kiezen en de restjes aan gespecialiseerde poëziehuizen overlaat. 'Natuurlijk weeg je bij een uitgeefbeslissing mee of een dichter het goed doet als performer', vertelt Vanschoonbeek. 'Dat maakt de kans op een goede verkoop groter. Maar dat kan nooit het enige criterium zijn, omdat je anders als uitgeverij in één bepaalde plooi zit. Het is juist goed om meerdere plooien te bedienen.'

 

De exploitatie van poëzie betekent wél dat uitgeverijen als De Bezige Bij en Jurgen Maas maar een beperkt aantal dichtbundels per jaar kunnen doen verschijnen. Bij Atlas Contact gaat het om 'zes per jaar, soms zeven of acht als het zo uitkomt'. Bij De Bezige om 'vijf, zes per jaar', al is dat geen harde richtlijn. Bij het kleinere Maas om 'maximaal twee per jaar'. Als het meer uitgaven zouden zijn, zou de verhouding tussen de tijd die erin wordt gestopt en de potentiële verdiensten scheef gaan lopen.

Bij een gespecialiseerde uitgeverij is dat precies andersom – om de vaste kosten goed uit te smeren. Peeraer schat het aantal uitgaven dan ook op '25 tot 30' per jaar. 'De oorspronkelijke Nederlandstalige uitgaven zijn daarbij duidelijk in de meerderheid: zeker 70 tot 75%. Vertalingen zijn duurder. Ook doe ik steeds minder bloemlezingen, omdat het erg veel werk is én je iedere dichter apart moet betalen. Soms kost opname van een gedicht wel 50 euro. Schandalig veel.'

Tegen deze achtergrond is het begrijpelijk dat er verhalen rondzingen van dichters die soms jaren op hun beurt moeten wachten. Bij Atlas Contact speelt dat probleem inderdaad, maar moet je het niet overdrijven, zegt Blom. 'Vaak komt het vanzelf goed terecht. Sommige dichters laten zeven jaar niets van zich horen. Alleen wie veel schrijft, kunnen we niet garanderen dat we elk jaar een bundel brengen. Nachoem Wijnberg is daarom overgestapt.'

Hollestelle ziet het anders. De Bezige Bij heeft veertig tot vijftig dichters onder contract. En ja, die komen allemaal in hun eigen tempo tot nieuw werk. 'Maar dan is er nog geen wachtrij. Je moet een goede planning maken door de vinger aan de pols te houden van waar iedereen aan werkt, zodat je precies weet wanneer je de bundel van x en wanneer de bundel van y brengt. Of wanneer je op een slimme manier een paar debuten tegelijk kunt brengen.'

Ook dát hoort bij een gezond uitgeven van poëzie, wil hij maar zeggen.

(Eerder gepubliceerd in Poëziekrant 2/2021)

zaterdag 3 april 2021

Stripvertalers: Iedere vertaling móét passen (Stripgids)

Geen vertaler zo onzichtbaar als de stripvertaler. En dat terwijl het omzetten van een strip naar correct en levendig Nederlands in stripvorm nog moeilijker kan zijn dan welke type vertaling dan ook. Denk alleen aan de verplichting om iedere keer een ballon perfect te vullen. Vier stripvertalers onthullen de moeilijkheden van hun metier. "Het kan enorm puzzelen zijn. Maar er is dan ook niet leukers als je erin slaagt die puzzels op te lossen."

Het viel Mariella Manfré (56) niet mee om werk te vinden. Ze was redactiechef van de Nederlandse editie van Donald Duck en andere jeugdbladen van Sanoma, toen deze cheflaag eind 2013 werd opgeheven. "Ik dacht eerst blijmoedig: ik ga freelancen als eindredacteur. Maar in die tijd werd er veel georganiseerd bij uitgeverijen. Bijna iedereen in mijn netwerk bleek in hetzelfde schuitje te zitten. Toen moest ik echt mailen, mailen, mailen. Van alles heb ik geprobeerd."

Dankzij de Donald Duck had Manfré, die een Italiaanse vader heeft en Europese Studies heeft gestudeerd met Italiaans als hoofdtaal, ook contacten in de stripwereld. "En juist toen ik Peter van der Heijden van Strip2000 een mailtje stuurde, bleek de uitgeverij die alleen nog maar Nederlandse strips had uitgegeven, te beginnen met vertalingen: de Gorilla-avonturenstrips. Hij zocht vertalers. Ik had vroeger Donald Duck Pockets vertaald – die worden allemaal uit het Italiaans vertaald – dus ik nam die klus graag aan. Deze vertaling uit het Frans zou me ook lukken."

Daarna volgden al snel meerdere opdrachtgevers. Dark Dragon Books, Silvester, uitgeverij L – stuk voor stuk Nederlandse uitgevers. "Vlak nadat ik voor Strip 2000 een paar albums had vertaald, had Dark Dragon Books de rechten gekocht van De gouden jaren van Mickey Mouse. Vijf delen. Met mijn achtergrond was ik de ideale kandidaat om ze te vertalen. En ik vertaal nog steeds voor hen."

 

Zo wordt iemand dus stripvertaler van beroep. Bij toeval. Anders kom je domweg niet op het idee. Er is geen opleiding tot stripvertaler, op een sporadische workshop na. Binnen vertaalopleidingen is er amper aandacht voor het genre. Er zijn geen prijzen voor 'beste stripvertaling'. En in recensies wordt slechts heel zelden een woord vuil gemaakt aan de vertaling (en dan meestal als hij niet goed is). Van Kapitein Haddock tot de Joker – iedere lezer neemt al snel aan dat ze altijd al Nederlands spraken.

Ook anderen zijn er zonder vooropgezet plan ingerold. Dieter van Tilburgh (34) had bijvoorbeeld een jaar bij Ballon Media gewerkt als assistent-redacteur strips nadat hij in Leuven had gestudeerd – met masters in de Taal- en Letterkunde Nederlands en Latijn en een certificaat literair vertalen op Europees Niveau. "Ik wilde eigenlijk literair vertaler worden, maar via mijn contact bij Ballon Media werd ik getipt op kansen bij Strip2000. Daarna kreeg ik al snel de smaak te pakken. Ik zou nu zeker niet maar alléén literaire boeken willen vertalen."

Of James Vandermeersch (46), die een kleine tien jaar geleden werd getipt dat Casterman een vertaler zocht voor de vertaling van een documentaire strip over Brugge naar het Engels. "Geschiedenis is mijn ding, ik woon op een boogscheut van Brugge, dus dat leek me wel wat. Kort daarna stelde ik hen voor Kuifje naar het West-Vlaams te vertalen. Daar zei de uitgeverij meteen ja op, het gesprek duurde nog geen twee minuten. En toen kreeg ik al snel meer opdrachten."

 

Soms in één dag

En dat terwijl de behoefte aan vertalers bij uitgeverijen groot is. Strips zijn, in aantallen uitgaven, het meest vertaalde genre naar het Nederlands. Maar uitgevers moeten soms met hun handen in hun haar zitten. Waarom zou Lies Lavrijsen (42) anders in 2017 als eerste opdracht de nieuwe 'Corto Maltese' uit het Spaans mogen vertalen (Equatoria)? Niet dat zij een beginner was. Integendeel, zij heeft haar sporen verdiend als vertaler van met name jeugdboeken. Maar zou andersom een gerenommeerd stripvertaler meteen Kafka of Flaubert krijgen?

Wie eenmaal onderdeel is van de vaste pool van een uitgeverij, is dan ook al gauw verzekerd van een constante stroom opdrachten. Manfré doet tot 70 titels per jaar – naast boeken zoals jeugdboeken voor Kluitman en De Fontein. Vandermeersch schat zijn productie op vijftig à zestig titels per jaar. "De opdrachten voor strips zijn echt ontploft", zegt hij. Voor Lavrijsen, die nog altijd de meeste tijd steekt in vertalingen van jeugdboeken (waaronder een bewerking van Dante's Inferno), staat de teller inmiddels op twintig strips.

"Toch komen er langzaam meer vertalers", vermoedt Van Tilburgh. "In de tijd dat ik bij Ballon Media werkte – toch maar zes, zeven jaar geleden – maakten maar twee mensen alle vertalingen: Erwin Cavens en Frits van der Heide, in mijn ogen dé grote vertalers in deze wereld. Nu zie je steeds meer andere namen opduiken. Het zou ook kunnen dat uitgevers de laatste tijd steeds meer vertalingen brengen. Dan moeten ze wel meer mensen aantrekken."

 

Dat een vertaling van een strip niet zo veel tijd kost, blijkt al uit deze aantallen. Tot maximaal twee weken, langer duurt het nooit. Soms is de klus zelfs in één werkdag al geklaard – en blijft er nóg werktijd over. "Er zitten ook Marvel Comics van twintig pagina's tussen", relativeert Vandermeersch. "Maar ik heb ook de hele 'Lucky Luke' opnieuw vertaald. Alle 73 albums die waren verschenen sinds 1946. Daar heb ik, tot deze zomer, vijf jaar aan gewerkt."

Het hangt sterk af van het type strip, zegt Van Tilburgh. "Een album met gagstrips kan snel gaan. De grap zit vaak in de afbeelding of in de wisselwerking tussen tekst en beeld, maar nooit alleen in de tekst. Dan stelt de tekst je niet voor veel uitdagingen en heb je in een, twee dagen de vertaling wel af. Maar reeksen als 'Elfen' en 'Orks & Goblins' die ik voor Daedalus vertaal, tellen zestig paginas met veel tekst. Dan loopt het zo uit naar vier dagen."

In ieder geval kan niemand een strip 'even tussendoor' vertalen. "De afwisseling tussen boeken en strips maakt het boeiend", zegt Lavrijsen. "Het is ook aangenaam dat je met een strip relatief snel iets afhebt. Maar het is niet zo dat ik 's ochtends een uurtje strip vertaal om daarna verder te gaan met een boek. Als ik aan een strip begin, ga ik ook door tot hij af is. Anders moet ik er iedere keer opnieuw inkomen. En het is gewoon ook erg fijn om te doen. Ik wíl niet eens stoppen."

Het is eerder andersom: een boek, dat soms maanden vertaaltijd kost, doe je tussendoor – óók omdat de deadline vaak flexibeler is. "Ik vertaal elke maand vijf tot acht strips voor Dark Dragon Books", zegt Manfré. "Dat zijn vaak series waarvan op vaste momenten een nieuw deel uitkomt. Dus als ik het materiaal binnen heb, móét het over drie weken of een maand klaar zijn. Van een boekopdracht die ik begin 2020 aannam, was de deadline 1 november. Dat is zo anders plannen."

 

Móét passen

Hoe snel een vertaling ook af is, niemand moet daaruit concluderen dat het makkelijk werk is. Of dat de kwaliteit van de vertaling er minder toe doet. Helaas gebeurt dat wel. "Zelfs in de boekenwereld denken sommigen dat strips minder literair zijn", zegt Lavrijsen. "Omdat beeld zo belangrijk is, net als bij prentenboeken – waarvan de vertaling óók vaak een ondergeschoven kindje is. Of omdat sommige strips zo commercieel zijn. Alsof er niet ook flutromannetjes zijn."

Die mensen zouden ze eens een strip moeten zien als Atom Agency van Yann en Schwartz, waarvan zij twee delen heeft vertaalt voor Ballon Media. "De tekst is zó gecomprimeerd. En het bevat verschillende soorten taal: boeventaal, politiejargon, geheimtaal uit het slagersmilieu. Je hebt woordspelletjes en spraakverwarring. Er zijn Franse liedjes uit de jaren vijftig die niemand kent. Een beginnend vertaler zou daar echt zijn tanden op stuk bijten."

 

Gelukkig kijken de uitgevers van strips er niet zo naar. Anders dan uitgevers van prentenboeken, die ze soms zelf op een achternamiddag vertalen. Of uitgevers van young adult, die de opdracht rustig gunnen aan een gepensioneerde leraar Engels. Stripuitgevers weten dat het vertalen van strips gepaard gaat met specifieke uitdagingen die het vertalen juist moeilijker maken. De meest voor de hand liggende daarvan is de ruimte. De vertaling móét in de ballon passen. Punt uit.

"Je kan van een Franse zin een prachtige Nederlandse vertaling maken", vertelt Manfré. 'En dan zie je dat hij niet past. Soms moet je best veel opgeven. De kunst is om een alternatief te bedenken zonder dat je concessies doet aan de kwaliteit. Dat je met iets komt dat echt bij het personage past. Dat kan enorm puzzelen zijn. Maar er is dan ook niet leukers als je erin slaagt die puzzels op te lossen. Dat gevoel van: yes, het past, niet te lang en niet te kort."

Hoe meer vertalingen je hebt gemaakt, hoe makkelijker dat gaat. "Je leert compact vertalen", zegt Lavrijsen. "Bij het Frans is het gelukkig niet zo'n probleem. Die taal is wijdlopiger dan het Nederlands, met veel stofferende voorzetsels. Un article publié dans le journal wordt gewoon Een artikel in de krant. Maar soms wordt het dan tekort. Een ballon met Maintenant! in heel grote letters kun je niet vertalen met Nu. Dat klinkt veel te slap. Daar maak ik dan bijvoorbeeld Nu meteen! van."

Anders is dat bij het Engels, legt ze uit. "Die taal is juist compacter dan Nederlands. Dan moet je echt elementen schrappen om de tekst in de ballon te krijgen. Het is belangrijk om in dat geval te weten wat de essentiële elementen zijn en wat eventueel weg kan. Soms kun je dat wel ergens anders compenseren. Als je op de ene plek een woordspeling laat zitten, omdat die echt onvertaalbaar is, kun je elders wel een woordspeling maken die in het Nederlands juist goed werkt."

Soms luistert het echt heel nauw, zegt Van Tilburgh. "Hoe vertaal je ça va in het Nederlands? Dat is letterlijk: het gaat. Maar dat is al drie tekens meer. Dat kan al te lang zijn, zodat je het kernachtiger moet maken. Bijvoorbeeld: yep – twee tekens minder dan het Frans. Maar in het Engels is het nog erger. In Bloodhorne had ik: show me. De beste vertaling is: laat eens zien – zeven tekens langer! Dus nee, ik ben er niet rouwig om dat ik vaker uit het Frans vertaal."

Een vertaler kan soms smokkelen door een andere corpsgrootte te gebruiken voor de vertaling. Net iets kleiner, om de ballon mooi gevuld te krijgen. Of juist met net iets ruimere spaties. Ook kun je variëren met lettertypes. Sommige vertalers beletteren dan ook zelf, zoals Manfré of, sinds kort, Van Tilburgh. Toch biedt dat maar tot op zekere hoogte soelaas. Een strip met op elke pagina ander lettertypes in wisselende groottes: dat leest voor niemand prettig.

 

Visuele geletterdheid

Even uitzonderlijk aan een stripvertaling is het samenspel met beeld. De vertaalkeuzes worden gestuurd door wat er te zien is. Hetzelfde woord kan anders worden vertaald in een realistische strip vol donkere grijstinten dan in een komische strip getekend in vrolijke kleuren. "Het beeld geeft soms ook ruimte om het Nederlands vlotter te laten klinken. Je hoeft niet te benoemen wat ook te zien is", zegt Van Tilburgh.

Iedereen vertaalt dan ook de tekst met afbeeldingen erbij. Lavrijsen weet nog dat ze dat bij haar allereerste strip niet kon doen. Dat vereiste in de tweede ronde flink bijschaven. "Nu vertaal ik altijd van de originele, geletterde pdf. Maar dan nog kan het gebeuren dat je bij de tweede lezing opeens dingen ziet in de tekening waardoor je de vertaling moet aanpassen. Dan zie je de gezichtsuitdrukking van een personage en besef je opeens: hij bedoelt het ironisch!"

Dat samenspel gaat zo ver dat je gerust kunt stellen dat stripvertalers de beste kijkers zijn – analoog aan boekvertalers over wie altijd wordt gezegd dat ze de beste lezers zijn omdat zij als enige letterlijk over iedere zin zich afvragen wat er nu echt staat. Een stripvertaler moet iedere afbeelding nauwgezet bekijken om fouten te voorkomen. "Je hebt een visuele geletterdheid nodig die je alleen aanleert als je het veel doet", heeft Lavrijsen gemerkt.

Een voorbeeld van Vandermeersch geeft aan hoe scherp dat oog voor detail moet zijn afgesteld. Een voorbeeld uit de nieuwe 'Bollie en Billie'. "De vader van Bollie zegt, om uit te leggen waarom hij iets niet heeft gedaan: J'ai relu tous mes dossiers. Maar hij wijst tegelijk met zijn vinger naar één dossier. Dat moest dus worden: Ik moest dit nog nalezen. Want in het Nederlands kun je niet op die manier zo'n algemeen meervoud gebruiken. In het Nederlands neem je zo'n uitspraak letterlijker."

 

I want to break free

Ook de taal van een strip legt andere, moeilijkere zwaartepunten dan een boek. Op een enkel blokje met uitleg na is alle tekst dialoog. Personages moeten daarom niet alleen maar Nederlands praten, ze moeten dat ook geloofwaardig doen. "In het Nederlands gebruik je daarvoor modale partikels als 'hoor', 'zeg' of 'ja, nou'. Je hebt dus als vertaler snel de neiging die toe te voegen om het levendig te maken", zegt Lavrijsen. "Maar dan kom je weer in de problemen met de ruimte."

En vergeet de humor niet, een veel belangrijker kenmerk van strips dan van welk ander genre ook. Probeer maar eens een grap te vertalen. "Fransen zijn zó goed in woordspelingen", verzucht Manfré bewonderend. "Die kun je nooit één op één vertalen." Van Tilburgh vult aan: "In 'Goblins' had ik een hele pagina waarbij de grap was gebaseerd op het feit dat personages elkaar niet verstonden. Op klank dus. Het was lastig equivalenten te vinden, waarin óók de inhoud hetzelfde bleef omdat je ook kon zíén waar de grap over ging."

En wat als je een parodie krijgt? Dat overkwam Van Tilburgh toen hij 'Naguère les étoiles' van Bourhis & Spiessert voor Silvester vertaalde – een woordspeling op 'La guerre des étoiles', zoals Star Wars in het Frans heet. "In het Frans speelt de serie met de naam van de klank. Ik heb er daarom 'Sterrenwaas' van gemaakt. Maar ook in de strip moest ik én de verwijzingen naar de filmreeks behouden én goede Nederlandse woordspelingen verzinnen. Zo was Han Solo de Breton Yann Kersolo – met grappen over Bretonnen. Ik heb daar de Spanjaard Juan Camolo van gemaakt – met voor ons herkenbare grappen over Spanje.'

Humor is dan ook bij uitstek de categorie waarin vertalers de grap soms laten schieten – om op een andere pagina een soortgelijke grap te bedenken. "Ik heb bij het actualiseren van Lucky Luke ook compleet nieuwe grappen bedacht", zegt Vandermeersch. "In Dalton City uit 1969 zie je de Daltons schoonmaken. Sifflez en travaillant, fluit Joe Dalton. Daar heb ik van gemaakt: I want to break free van Queen – uit 1983. Omdat iedereen die clip kent."

 

En dan is er nóg meer. Ook de vele langlopende reeksen maakt stripvertalen bijzonder. Vandermeersch heeft onder meer 'Lefranc' en 'Alex' (inclusief spin-offs) overgenomen, Lavrijsen 'Corto Maltese'. "Dan moet je heel goed op de continuïteit letten", zegt Vandermeersch. "Personages kun je geen andere naam geven, voor bepaalde woorden kun je niet opeens een synoniem gebruiken. Stel je voor dat Haddock iets anders zegt dan 'duizend bommen en granaten'. Of Guust die niet meer 'nou moe' verzucht."

Hij vindt dat niet respectvol naar verzamelaars, die 'hun' serie niet meer zullen herkennen als hij zonder enige voorkennis een nieuwe Alex had omgezet naar het Nederlands. "Dus toen ik die series overnam, heb ik alle eerder verschenen albums gelezen – in het Frans en het Nederlands – en hele lijsten aangelegd van vaste vertalingen. Dat kost enorm veel tijd, waarvoor je niet extra wordt betaald. Maar het is een noodzakelijke investering." Voor Lavrijsen geldt hetzelfde, die deze mening dan ook onderschrijft.

Manfré noemt daarnaast het belang van algemene kennis. Niet dat boekvertalers geen kennis hoeven op te doen van het tijdvak waarin het boek zich afspeelt of het jargon dat in specifieke werelden wordt gesproken. Maar: "aan een boek ben je maanden bezig, terwijl strips korte projecten zijn, zodat je je in heel veel verschillende onderwerpen thuis moet zijn. Gelukkig weet mijn man, die mijn teksten altijd naleest, heel veel. Dat helpt me goed."

Om die reden vindt Vandermeersch het vertalen van strip niet vanzelfsprekend het prettigst. "Je moet met ieder nieuw verhaal er opnieuw inkomen. Het scheelt wel dat ik ook veel strips kan doen die dicht bij mijn hobby's liggen – zoals de serie 'De grote zeeslagen' van Glénat. Die schepen van toen waren veel mooier, er zijn fantastische platen om naar te kijken. Mooi in detail uitgewerkt. En de oorlogen hadden echt een verhaal. Dat is gewoon ontzettend leuk om te doen."

 

Beter dan boeken

Worden vertalers genoeg gehonoreerd voor de noeste arbeid? De vertalers klagen er niet over. En dat terwijl vertalers van boeken áltijd klagen over hun inkomsten. "In vergelijking met een boekvertaling valt het best mee", zegt Lavrijsen dan ook. "Voor een boekvertaling bestaat een modelcontract, dat uitgaat van 6,7 cent per woord. Geen enkele uitgever betaalt meer dan dat. Wel minder. In de stripwereld is de markt vrijer. Dat biedt ruimte, al word je er niet rijk van."

Hoe de factuur voor stripvertalers wordt opgemaakt, verschilt per uitgeverij en soms per opdracht. 'Per woord' is mogelijk, maar ook 'per plaat' komt veel voor. De laatste mogelijkheid stelt uitgeverijen in staat om goed de vertaalkosten van een uitgave te berekenen. Voor vertalers heeft dat tot gevolg dat ze nog beter zelf moeten inschatten of het werk de opbrengsten waard is. Ze kunnen geluk hebben: weinig tekst in een strip. Of juist pech.

"Het is nooit echt goed te berekenen hoeveel je uiteindelijk per uur verdient", zegt Manfré. "Ik probeer het wel een beetje in de gaten houden: als ik dit ervoor krijg, kan ik er zoveel tijd in steken. Als het wat meer is, doe ik bijvoorbeeld een extra correctieronde of denk ik langer na over oplossingen. Dat komt de kwaliteit ten goede. Liefdewerk oud papier doe ik in principe niet. In het begin misschien nog wel, uit onervarenheid. De gouden jaren van Mickey Mouse waren bijvoorbeeld slecht betaald in vergelijking met de tijd die het me kostte."

 

In ieder geval is bij stripuitgevers ruimte om te groeien, meent Lavrijsen. "Als je een tijd voor een uitgeverij hebt gewerkt, kun je over een hoger tarief onderhandelen." Dat komt omdat de vertaalkosten in absolute bedragen lager zijn. Wie voor een boek 1 cent méér per woord zou krijgen, dwingt de uitgever meteen 1000 euro extra kosten te maken – terwijl de kans dat met een boek terug te verdienen kleiner is. Van strips worden nu eenmaal meer exemplaren verkocht.

Maar het is niet alleen maar beter om strips te vertalen. Literaire vertalers kunnen hun honorarium verhogen met een beurs van Literatuur Vlaanderen of het Nederlands Letterenfonds. Dat wil zeggen: stripvertalers kunnen dat ook, maar dan moet de uitgever het modelcontract hanteren – en dát maakt het vaak ongunstig. Bovendien blijven de facturen voor strips laag. Om die reden vindt Vandermeersch boeken vertalen lucratiever. Een vertaler vangt dan een hoger bedrag ineens.

Tegelijk moet het niet alleen om geld draaien. "Een project kan ook gewoon heel mooi zijn. En de band die je opbouwt, is ook wat waard", nuanceert Van Tilburgh. "De uitgeverij heeft voor iedere uitgave intensief contact met mij. Op een gegeven moment weten ze dat ik vlot een correcte vertaling kan leveren. Dan zullen ze bij een nieuwe opdracht eerder voor mij blijven kiezen dan voor iemand die toevallig 100 euro goedkoper is. En ja, ik heb toen ook een keer te horen gekregen: vanaf nu gaan we je dit hogere bedrag per pagina geven."

 

Niet onlogisch

Blijft over de vraag naar het imago. Zou stripvertalen de reputatie moeten krijgen die het ambacht verdient zodat in de toekomst meer vertalers voor deze niche kiezen? Lavrijsen vindt nadrukkelijk van wel. "Volgens de conventie van Bern en de Auteurswet – ik heb het ooit opgezocht! – heeft de vertaler het recht overal te worden genoemd waar ook de oorspronkelijke auteur wordt genoemd. Op het omslag, in recensies. Maar het gebeurt nooit."

Zij zou graag zien dat het anders was. Maar niet iedereen is het daarmee eens. "Een stripvertaler is toch ook voor een kleiner deel verantwoordelijk voor het eindresultaat?", werpt Van Tilburgh op. "In een boek dragen auteur en vertaler ieder de helft bij. In een strip neemt de tekenaar de helft voor zijn rekening en de scenarist en de vertaler de andere helft. Ik vind het dus niet onlogisch dat de stripvertaler minder zichtbaar is."
Bovendien: als alle vertalers hoeven stripvertalers niet zo nodig op de voorgrond te staan. "Ik ben gráág onzichtbaar", zegt Manfré. "Erkenning?" vraagt Vandermeersch zich af. "Ik ben daar niet zo mee bezig. Toen ik Kuifje in het West-Vlaams had gedaan, werd ik in mijn omgeving vaak herkend. Dat was leuk, maar het gaat met toch om het album. Om die reden hoeft er voor mij ook alleen een prijs voor de beste stripvertaling te komen om die strip zélf nog eens onder de aandacht te brengen."

 

KADER Nederland-Vlaanderen

Wie een boek naar het Nederlands vertaalt, heeft zich te houden aan de Noord-Nederlandse normen. In de boekenmarkt is Nederland dominant. Dáár zitten de uitgevers, dáár zitten de meeste lezers. Dat heeft tot gevolg dat er strikt op wordt gelet dat er geen Vlaams-Nederlands in de vertaling sluipt. Maar in de stripmarkt is dat precies andersom. Betekent dat dat vertalers makkelijker typische Vlaamse woorden en uitdrukkingen kunnen gebruiken?

Lavrijsen ervaart wel een grotere tolerantie bij haar opdrachtgevers in de stripwereld. "Toen ik per ongeluk de uitdrukking 'hij stuurde zijn kat' had gebruikt, iets wat niemand in Nederland zegt, heb ik daar mijn redacteur zelf op moeten wijzen: dit is te Vlaams, dit moet anders. Hij had eroverheen gelezen. Dat zie ik bij Vlaamse jeugdboekenuitgeverijen, die het gros van hun omzet in Nederland realiseren, nooit gebeuren."

Dat neemt niet weg dat alle vertalers ernaar streven een Nederlands te gebruiken dat in het hele taalgebied wordt begrepen. "Het is een kwestie van respect", vindt Vandermeersch. 'Ik heb wel eens gehoord dat 30% van de strips in Nederland wordt verkocht. Een minderheid dus, maar niet zó klein dat je daar dan maar geen rekening mee hoeft te houden. Je moet ervoor zorgen dat zo veel mogelijk lezers niet blijven haken omdat ze een woord niet kennen."

Een verschil is wel dat een Nederlandse vertaler zoals Manfré die uitsluitend voor Nederlandse uitgevers werkt, tóch rekening houdt met Vlaamse lezers. "Deze uitgevers verkopen óók meer in Vlaanderen dan in Nederland. Een uitgeverij als Dark Dragon Books heeft ook Vlaamse meelezers. Ik let er inmiddels op dat ik woorden als "nou" niet meer te vaak gebruik. Ik heb de neiging dat wel te doen, het zit zo ingebakken in mijn taal."

Desondanks heeft ze weleens commentaar gekregen van Vlaamse lezers. "Als ik nu twijfel, werp ik de vraag daarom op in een Facebookgroep van vertalers, waar ook Vlamingen in zitten. Laatst wilde ik in een strip een puber laten zeggen: 'Ben je nou helemaal van de ratten besnuffeld.' Een mooie en toepasselijke uitdrukking, vind ik, maar die bleken Vlamingen niet te kennen. Dus dat werd: 'van de pot gerukt'. En van één stripfan heb ik een lijst gekregen van woorden die Vlamingen niet kennen – mét alternatieven. Heel handig."

(Eerder gepubliceerd in Stripgids 8, 2020)

vrijdag 26 maart 2021

Interview Sebastiaan Chabot: 'Een boek moet niet te veel op zijn eigen beschrijving lijken' (Schrijven Magazine)

Schrijfles van internationale beroemdheden als Zadie Smith en Jonathan Safran Foer? Debutant Sebastiaan Chabot had deze auteurs als docent aan de master Creative Writing van NYU. 'Alle kritiek had het effect dat mijn tekst werd opengebroken. Alles kon opeens.'

Kill your darlings. Show don't tell. Schrijven is schrappen. Zulke overbekende trucjes leer je in ieder geval niet op de tweejarige master Creative Writing aan de New York University (NYU). Sebastiaan Chabot weet nog goed dat de directrice van het programma in het najaar van 2015 tijdens de welkomstlunch tegen alle nieuwe studenten zei dat ze dát de komende twee jaar niet hoefden te verwachten. Iedereen die alle trucjes toepast, schrijft een slechte roman.

'Kill your darlings – dat is mij dus niet gelukt', vertelt Chabot vijf jaar later, nadat zijn afstudeerproject in het Nederlands is verschenen als De slaap die geen uren kent. 'Voor mij ging het juist om durven schrijven. Laat het maar een boek zijn over taal. Jonathan Safran Foer, die mijn boek begeleidde, zei dan ook dat het onmogelijk was om geen sterke mening over mijn taal te hebben. Een deel zal het niets vinden, een klein groepje houdt er van. Hij zag dat als iets goeds.'

 

Het komt niet vaak voor dat een buitenlandse student wordt aangenomen aan de befaamde Amerikaanse opleiding. Chabot (1989), zoon van de dichter/schrijver Bart Chabot, lukte het wel. Dankzij de liefde. Omdat zijn vriendin Joosje vlak na hun ontmoeting naar New York verhuisde en er ondertussen drie jaar studeerde, zon hij op een plan om ook daarheen te gaan. Op de bonnefooi vertrekken wilde hij niet. Een schrijfopleiding lag het meest voor de hand.

'Schrijven deden we thuis allemaal van jongs af aan', vertelt hij. 'Omdat mijn vader thuiswerkte en wij stil moesten zijn, konden mijn drie broers en ik geen vriendjes meenemen. En ergens anders spelen kon ook niet, anders moest hij de hele stad rondfietsen om ons op te halen. Toen moesten we toch íéts verzinnen om te doen. Ik schreef uitgebreide liefdesbrieven aan alle meisjes in de klas, die ik zelf rondbracht. Dat liep uit op het schrijven van fictie.'

Aan een schrijfopleiding dacht hij nooit. Hij ging liever geschiedenis studeren. En ondertussen kreeg hij wel waardevolle lessen van zijn vader. 'Ik weet nog dat we, na de tsunami van 2004 in Japan, op het Haagse strand wandelden. Mijn vader pakte een enorme stok en ging daarmee de zee te lijf. Wáárom? dachten wij. "De zee is zo te keer gegaan", zei hij, "dat hadden we niet afgesproken". Een zin die hij later in een gedicht gebruikte. Zo leerde hij ons kijken.'

 

Pas toen Chabot na het behalen van een bachelor de opleiding aan NYU ontdekte, wist hij wat hij moest doen. 'Ik was volkomen naïef. Ik dacht niet aan de duizenden aanmeldingen per jaar. Ik had niet gekeken naar de kosten. Ik wist alleen dat ik naar Joosje wilde. Dat schreef ik ook in mijn aanmelding. En toen werd ik na lange tijd gebeld. Ik was niet alleen aangenomen, maar kreeg ook het fellowship van dat jaar. Ik kreeg de master van de universiteit en daar kwam nog een woning en inkomen bij.'

Maar zelfs als hij was afgewezen, had het hem een waardevolle les geleerd. 'Ik moest de eerste twintig pagina's van mijn roman herschrijven in het Engels. Dat was een openbaring. In het Nederlands zag ik altijd meteen de zinnen die niet liepen of de woorden die te pretentieus oogden. In het Engels niet. Een woord als "wandelstokgelukkig", dat nu in de openingszin staat, had ik bijvoorbeeld nooit durven gebruiken. In het Engels durfde ik het wel: "cane-happy".'

 

Twee jaar lang kreeg Chabot met maximaal vijftien medestudenten ieder semester een hoorcollege en een werkcollege. Hoorcolleges van Zadie Smith en Martin Amis, werkcolleges van Joyce Carol Oates en Jonathan Safran Foer. In die periode werkte hij onafgebroken aan zijn afstudeerwerk: een publiceerbaar werk, in zijn geval een roman. 'Na een jaar moet duidelijk zijn bij wie je afstudeert. Bij mij was al snel duidelijk dat Jonathan dat werd.'

Vanaf de eerste les hadden Chabot en Foer een klik. 'Hij moest vaak lachen op momenten dat ik zelf niet het gevoel had dat ik grappig was. Toen ik later nog eens door zijn roman Alles is verlicht bladerde, begreep ik waarom: een van de personages is een slecht Engels pratende tolk. Zijn taalfouten worden geestige vondsten. Dus als ik onbedoeld iets geks zei, vond hij dat fris. Hij vond "cane-happy" ook een prachtig woord.'

 

De studielast klinkt als: weinig. Maar vergis je niet: elk college duurde drie, vier, vijf uur en ging gepaard met een enorme lading leeswerk. Bovendien moest Chabot iedere week vijftig pagina's inleveren. 'In het begin denk je: mijn god, hoe krijg ik vijftig góéde pagina's. Maar omdat je wel moet, laat je het idee los dat het perfect moet zijn. Je schrijft gewoon. Je gaat schrijven als een ambacht zien dat je uitoefent als ieder ander. Al gauw leverde iedereen meer pagina's in.'

Het steeds terugkerende intensieve commentaar op zijn tekst werkte stimulerend. 'Meteen de eerste les besprak Jonathan de twintig pagina's die ik had opgestuurd. Anderen durfden niet. Het is ook pijnlijk: drie uur lang te horen krijgen wat er allemaal niet goed is. Maar ik dacht: dit is mijn kans om mijn werk te laten zien aan een grootmeester die me zeker verder kan helpen. En zo wérkte het. Alle kritiek had het effect dat mijn tekst werd opengebroken. Alles kon opeens.'

In die pagina's beschrijft Chabot het verhaal van meneer Kuschfeld, dat ook in de gepubliceerde versie van De slaap die geen uren kent een belangrijke rol speelt. De Duitser is nog maar 51 jaar, maar voelt zich door de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlg, die nog maar vlak achter hem ligt, vroeg oud. Hij peinst over de levens die hij heeft laten liggen. Had het anders kunnen lopen? Zou hij zich dan niet zo schuldig voelen?

'Wat gaat hier mis? vroeg Jonathan', herinnert Chabot zich. 'De klas bleef stil. Toen zei hij: "Het belangrijkste is dat dit boek niet te veel op zijn eigen beschrijving gaat lijken." Het klonk heel mysterieus, we schreven het allemaal op, maar het duurde even voor ik het begreep. Het komt erop neer dat ik te rechtstreeks over schuld schreef. Het woord kwam er niet in voor, maar het thema was te expliciet. Je moet suggestiever zijn, meer aan de verbeelding van de lezer overlaten. Het leven schetsen, niet uitleggen.'

 

Diezelfde les schreef en las Chabot een autobiografisch verhaal voor over een ervaring op het schoolplein. Een opdracht van Foer om studenten zichzelf te laten voorstellen. 'Maak dát je tweede verhaallijn, zei hij. Maar schrijf ze niet naar elkaar toe. Kijk maar naar wat er gebeurt met je eerste verhaallijn. Ze komen vanzelf bij elkaar. Jonathan citeerde toen W.H. Auden: "Ik lees wat ik schrijf om erachter te komen wat ik denk". Laat je als schrijver ook verrassen.'

De slaap die geen uren kent groeide zo uit tot een roman over vier generaties Kuschfeld, die allemaal op hun eigen manier ernaar verlangen iets gedenkwaardigs te doen. Althans, volgens de achterflap. Chabot heeft geleerd in de tekst zelf weg vante blijven van interpretaties. Het is aan de lezer zelf om conclusies te trekken. Want wat de generaties bindt, kan net zo goed liefde zijn. Of de ontdekking dat het leven altijd anders in elkaar zit dan je dacht.

Op die manier leerde hij schrijven – zonder trucjes, maar met diepe waarheden aan de hand van eigen teksten en die van anderen. Van de andere docenten net zo goed. 'Martin Amis kon drie uur praten over Nabokov, maar ook schrijvers met één zin wegzetten. Zadie Smith is een godin. Zó slim, dat je geen vraag durft te stellen. Maar wat ze ook zeggen over literatuur, het scherpt de tekst waar je zelf mee bezig bent. Het is niet uit te leggen wát je leert, maar waardevol is het zeker.'

 

KADER Drie schrijftips van Sebastiaan Chabot

1. Noteer al je invallen. 'Het verschil tussen een schrijver en niet-schrijver is dat de laatste denkt dat hij het morgenochtend nog weet. Dat is niet zo. Mijn vader gaat soms ookvier, vijf keer per nacht eruit. Hij heeft expres geen notitieboekje naast zijn bed liggen, omdat je het dan maar half opschrijft. Zo ver ga ik niet. Ik heb wel een notitieboekje op mijn nachtkastje.'

2. Zorg dat je het eerste lichtje in de straat bent. 'Of zoals we in Den Haag zeggen: sta op met de vissers op Scheveningen. Als je wil schrijven, maak je daar tijd voor. Als je om acht uur op kantoor moet zijn omdat je nu eenmaal de huur moet betalen, betekent dat dus dat je om vijf uur eruit moet om daarvoor te kunnen schrijven. Dat werkt voor mij beter dan na je werk schrijven, omdat je dan fris bent.'

3. Durf te schrijven. 'Laat je door niets tegenhouden. Schrijf een eerste versie precies zoals je die zelf wil lezen. Maakt niet hoe gek of afwijkend die is.'

 

maandag 1 maart 2021

Willem Smit: de dichter die bankiers een spiegel voorhoudt (Poëziekrant)

Willem Smit is de eerste corporate dichter in het Nederlandse taalgebied. Als huisdichter van de Rabobank is hij 'de hofnar' die de tienduizenden medewerkers van binnenuit 'ruimte maakt voor een andere taal dan de rationele taal die iedereen op de bank bezigt.'Poëzie is daar bij uitstek geschikt voor.

Het is nooit een strategische keuze van de Rabobank geweest om een huisdichter in te huren. Anders was een van de grootste banken van Nederland wel in zee gegaan met een prominente dichter die past bij de eigen status. Dat de 29-jarige Willem Smit, die kwatrijnen die had gepubliceerd op zijn eigen Facebookpagina en her en der had voorgedragen, in oktober 2019 tot 'Dichter des Rabolands' werd benoemd, is dan ook een 'aaneenrijging van toevalligheden', vertelt hij in zijn woonplaats Utrecht, waar ook het hoofdkantoor van de bank staat.

'Ik hoorde op een symposium een lezing van de directeur Communicatie en Corporate Affairs de bank. Zijn verhaal viel bij me in de smaak, dus toen heb ik hem aangesproken. We bleken dezelfde achtergrond te hebben en we hielden contact. Het zit ook in zijn aard om met jonge mensen te praten over vragen als: wie ben je? Wat heb je te doen in het leven? Na een tijdje liet ik hem mijn teksten lezen. Daar was hij van gecharmeerd. Zo kwam hij op het idee om mij gedichten voor de bank te laten schrijven. Als experiment, om te kijken wat er zou gebeuren.'

Sindsdien publiceert Smit iedere dinsdag een gedicht op het intranet van de Rabobank. Om inspiratie op te doen liep hij een of twee dagen per week bij de bank rond om met medewerkers te praten over hun werk – deels op afspraak, deels spontaan. 'Men zei al snel tegen elkaar: ga eens met Willem praten, hij kijkt anders tegen de dingen aan.' De uitbraak van de pandemie maakte hier een eind aan. Ook plannen om op evenementen van de bank voor te dragen, konden niet doorgaan. Wel houdt hij sinds oktober kantoor, waar medewerkers afspraken met hem kunnen maken.

 

Smits werk voor de bank gaat over de fenomenen die hem verwonderen. 'Hoe hard er wordt gewerkt', geeft hij als voorbeeld. 'Het bulkt van de initiatieven en projecten, mensen lopen het vuur uit hun sloffen. Kan men in deze omgeving "nee" zeggen? vroeg ik me af. In een gedicht heb ik toen onderzocht wat de kracht van "nee" kan zijn.' Dat leidde tot regels als: 'in deze geest is 'nee' geen dwarsboom meer / maar een hefboom tot helder weten / niet het vele is goed / maar het goede is veel.'
Ook viel hem de 'cultuur van beheren en beheersing' op. '
Het is omgeving waarin je met kennis hoge ogen gooit, waarin er de boel stevig wordt gemonitord en het barst van de planningen. Ik heb toen een gedicht gemaakt over de andere kant: het niet-weten, de raadselachtigheid van het bestaan, je daaraan overgeven en erop vertrouwen dat dat louterend is.' In het gedicht 'Mystiekonomie' heet het: 'wat weten wij / van morgen of van later? / hoe ver reikt mijn benul / en wat stut mijn stellage?'

Hij probeert de medewerkers tegelijk te wijzen op de absurditeit van wat ze zelf vanzelfsprekend vinden. Dat velen bijvoorbeeld van binnenkomst tot vertrek onafgebroken achter een scherm zitten. 'En dat is door al het videobellen alleen maar meer aangewakkert. Dat moet iets doen met mensen. Als je erover nadenkt, is dat best ingrijpend.' Dat verwoordde hij zo: 'het scherm werd middelaar / tussen onszelf [   ] en de wereld // tot een huis-aan-huis geleverd inzicht / een op de huid gevoeld gemis / ons niet langer deed vergeten / dat er leven naast de beeldspraak is'.

 

Kun je over alles schrijven wat je wil?

'Zeker. Ik pas me wel aan, maar daar kies ik zelf voor. Ik ben minder kritisch op bepaalde maatschappelijke systemen dan ik privé ben. Wat heeft het voor zin om dat te uiten? Ik probeer in deze functie alle verschillende menstypen die bij de bank werken te bereiken. Niet alleen de mensen die toevallig mijn ideeën delen. Ik wil verbinding maken. Het is comfortabel om een hoge bergtop te zoeken en daar te genieten van het meeslepend uitzicht, maar dat schept ook afstand met de rest van de wereld.'

 

Pas je ook je taal aan?

'Ik zie mezelf als een dienstbaar dichter. Ik zoek een bezielde taal die iets overlaat aan de verbeelding. Maar ook een heldere taal, zo concreet mogelijk. Geen woordkunst om de woordkunst. Dat ligt eens niet zo ver af van mijn eigen werk. Dat is alleen vormvaster: vier regels – zoals in de psalmen en gezangen waar ik mee ben opgegroeid. Als alles kan, geeft de vorm me houvast. Mijn werk voor de Rabobank, iedere week één gedicht, geeft al zoveel structuur dat de vorm vrijer kan zijn. Althans, tot voor kort. Sinds de zomer schrijf ik steeds gedichten van zes verzen van vier zinnen. Ook de werkwijze verschilt niet eens zo veel. Zoals ik voor de bank reageer op wat ik zie of hoor, zo hou ik er voor mijn werk van om 's avonds een gedicht te maken over iets wat ik heb meegemaakt of wat iemand me heeft verteld. Poëzie als dagboek.'

 

De toon is vaak hoopvol, valt me op aan de gedichten die je me liet lezen.

'Ja. Ik probeer in ieder gedicht een transformatie te laten plaatsvinden. Of dat een transformatie op het punt staat te gebeuren. In de hoop dat het mensen raakt en dat ze een beetje onder de spanning vandaan komen waaronder ze werken. De gedichten zijn vaak bemoedigend: om de grootsheid van het leven te midden van de broosheid te tonen en mensen zo de zin van hun werk te laten inzien. Het mooiste zou zijn als de bankmedewerkers zich na het lezen vrijer kunnen verhouden tot het werk dat ze in wezen toevallig doen op die toevallige plek op dat toevallige moment.'

 

Is dat de rol van poëzie in een corporate omgeving?

'Ik denk het wel. Ik heb de rol van hofnar: iemand die van binnenuit anderen op een lichtvoetige manier een spiegel voorhoudt, woorden geeft aan dat waar mensen ongemerkt aan voorbij leven, of op een elegante manier kritische noten kraakt, zó dat het niet afschrikt. Er zijn natuurlijk mensen die dat niet begrijpen. Die denken: wat moet een dichter hier bij ons? Toen ik net begon was ook ik doordesemd van die dekselse doel-middelenrationaliteit. Inmiddels denk ik: dat ik er ben is genoeg, het is goed omwille van zichzelf, ik schep hier ruimte voor een andere taal dan de rationele taal die iedereen bezigt.'

Dat effect bereik je alleen als een dichter van binnenuit werkt?
'Het maakt het minder vrijblijvend. Ik heb zo de mogelijkheid een band op te bouwen met de mensen van de bank. En ik wórd nu ook gezien als iemand die gevoel heeft voor wat er op de bank gebeurt. Ik zou het jammer vinden als ik alleen maar, na afloop van een personeelsbijeenkomst, één keer mijn gedichten voordraag. Dan is het voor het publiek te makkelijk om het naast zich neer te leggen.'

 

Wat voor reacties krijg je op je gedichten?

'Ik heb geen toegang tot de online kanalen van de bank. Ik ben niet in dienst, dus ik zie geen likes of reacties. Ik krijg alleen van de redacteuren van de bank soms een terugkoppeling. "Dat is goed gelezen." "Daar werd positief op gereageerd." Soms reageren de mensen die ik spreek op mijn werk. Daarom heb ik minder interactie dan ik zou willen. Voor mij is een gedicht geen op zichzelf staande vorm, maar het begin van een gesprek. Een uitnodiging daartoe. Ik zou van medewerkers willen weten: hoe sprak dit gedicht tot jou? Wat bleef je bij? Maar dat komt er door al het thuiswerken nauwelijks van.'

 

Maar je loopt toch iedere week rond bij de bank?

'Jawel. Maar niet iedereen heeft iets met taal of poëzie. Dan antwoorden ze op mijn vragen algemene dingen als: "Wat mooi dat je dit doet." Ik denk dat iedere dichter ertegenaan loopt dat op veel plekken poëzie hooguit "iets voor erbij" is. Men scant het snel of heeft niet echt de wil of de innerlijke ruimte om een gedicht echt te laten resoneren. We leven in een tijd van onverschilligheid en ontlezing, dat is bij de bank niet anders. De intensiteit en hartstocht waar ik naar verlang, tref je op deze plek niet direct aan. Dat is jammer. Taal kan je karakter vormen en veranderen, juist ook als je niet meteen snapt wat er staat, maar alleen als je je daar open voor stelt.'

 

Kan het ook zijn dat je taal toch niet helder genoeg is voor bankpersoneel?
'Mogelijk. Humor en luchtigheid doet het tegenwoordig goed. Ik heb de verleiding zeker gevoeld om plezierrijmpjes te maken om de massa te bereiken. Maar dat voelt als zwichten. Als: niet goed. Het is niet wie ik ben. Ik wil mijn ernstige, bedachtzame kant evengoed een plek geven, hoe graag ik die ernst ook vermeng met subtiele humor. Oók voor de medewerkers van de Rabobank.'

(Eerder gepubliceerd in Poëziekrant)

woensdag 3 februari 2021

Febe van der Wardt van Luitingh-Sijthoff: 'Het had zoveel erger kunnen zijn' (Boekblad)

Het afgelopen jaar bijzonder noemen is een understatement. Het coronajaar was voor iedere boekenvakker het uitzonderlijkste jaar uit zijn of haar carrière. Ook voor Luitingh-Sijthoffdirecteur Febe van der Wardt. Hoe kijkt zij terug op wat ze ondanks alles een positief 2020 noemt? 'Je denkt terugkijkend: het had zoveel erger kunnen zijn.'


Drie jaar geleden kwam Febe van der Wardt aan het hoofd te staan van uitgeverij Luitingh-Sijthoff, onderdeel van VBK. Uiteraard vroegen allerlei mensen: Wat gaat er vanaf nu anders? 'Nou, voorlopig niets', dacht ze steevast. Waarom zou het bedrijf de bakens ook verzetten? 'De grote veranderingen vonden net daarvoor plaats. Toen zijn we, naast de thrillers, fantasyboeken en romans, begonnen met kinderboeken en full color non-fictie – in 2015 respectievelijk 2016. Die fondsen, die het goed doen met successen als Julius Zebra en een creatief fonds dat direct op de kaart stond, verdienen de rust en ruimte om verder te groeien. En ondertussen bewegen we mee met de markt. Dat zijn steeds kleine veranderingen, maar als je de uitgeverij van nu vergelijkt met die van toen, zie je vooral grote verschillen.'

De stap van commercieel directeur naar algemene directeur was ook persoonlijk geen grote verandering. 'Natuurlijk is het even wennen aan een nieuwe functie. Maar ik werkte hier al met veel plezier. Het fonds past me goed. En de verhoudingen in het team zijn heel goed. Daar begint het bij Luitingh-Sijthoff mee: samen plezier in het werk hebben, elkaar weten te vinden, lol maken. Als dat goed zit, straal je dat uit naar de auteurs en de relaties van de uitgeverij. Dat is niet iets waar ik mee ben begonnen, maar ik vind het wel belangrijk om dat te blijven stimuleren, zodat de sfeer goed blijft.'

En toen kwam het coronavirus. Even dacht ze, in maart, grote beslissingen te moeten nemen zoals maar weinig directeuren die in hun carrière hoeven te nemen. Zou de omzet met dertig procent kelderen zoals in het vak rondzong? Zou drie tot vijf op de tien boekhandels het loodje leggen, zoals naar voren kwam uit een ledenenquête van de Koninklijke Boekverkopersbond (KBb)? En moest ze daardoor op korte termijn reorganiseren of de manier van werken radicaal anders inrichten? In die eerste chaotische weken na het afkondigen van een 'intelligente lockdown' wist niemand wat hij of zij kon verwachten, maar waren de angsten en onzekerheden groot.

 

Hoe kijk je nu terug op 2020?

'Het gekke is: het lijkt alsof het jaar pas half maart begon. Alsof we niet eerst tweeëneenhalve maand zonder corona hebben gehad. Maar ook als ik aan het jaar vanaf half maart terugdenk, ben ik blij dat we een goed jaar hebben gedraaid. Dat het team in deze omstandigheden een team bleef, en we er ook in zijn geslaagd om mensen buiten Luitingh-Sijthoff aan ons te blijven verbinden. Ook ben ik erg onder de indruk van hoe wij als vak elkaar meteen opzochten en er die geweldige campagne #ikleesthuis kwam. Een hashtag die trouwens werd bedacht door onze auteur en kinderboekenambassadeur Manon Sikkel!'

 

Het jaar stemt je dus positief?

'Ja. Grappig, eigenlijk. Al had ik natuurlijk liever geen coronapandemie gehad. Die heeft veel leed en zorgen gebaard – denk alleen al aan de zorg om de boekhandels. Je moet het vooral zien tegen de achtergrond van die enorme onzekerheid in het voorjaar. Dat het dan toch zó heeft kunnen lopen, is positief. Je denkt: het had voor LS zoveel erger kunnen zijn.'

 

Wat betekent 'een goed jaar gedraaid'?

’We zitten nagenoeg op begroting en daarmee ook zo goed als op hetzelfde niveau als vorig jaar.'  

 

Hoe komt dat?

'De online verkoop groeit bij ons hard – zeker óók van audio- en e-streamingedities. Ons commerciële fictiefonds leent zich daar goed voor. We investeren daar al jaren in: in het produceren van audioboeken, maar ook in het verkrijgen van streamingrechten van onze backlist. Dat betaalt zich nu uit. Folio staat weliswaar onder druk, maar in het najaar hebben we een goede eindsprint ingezet: met Het wilde dierenorkest van Dan Brown, David Attenborough, Man man man, Lee Child. Door die mix hadden we een goed jaar.'

 

Profiteerde Luitingh-Sijthoff dus bij uitstek van de sterke verschuiving van offline naar online in het coronajaar?

’Nee hoor, wij bewegen mee met de markt. De laatste GfK-cijfers laten voor folio een groei van 26% via het onlinekanaal en een daling van ruim 6% voor het offlinekanaal zien. Die cijfers zijn vergelijkbaar met wat wij zelf zien.'

 

Jullie hadden een van de allereerste grote coronaboeken: Een nieuw beginvan Tony Crabbe. Hoe heeft die het gedaan?

'Niet slecht, we zitten tegen de 8.000 exemplaren aan. Het boek was vooral belangrijk voor wat het voor ons heeft gedaan. Het is bedacht in de tweede week van de lockdown. We zaten middenin titels uitstellen, evenementen afblazen, de omzetverwachting naar beneden bijstellen. En toen we óók nadachten over de kansen vanuit ons fonds in de nieuwe situatie, kwamen we op dit idee. Dat gaf ons veel positieve energie: samen met Tony aan dit boek werken, een auteur die alles aan de kant schoof om dit te maken, samenwerkingen opzetten zoals met The School of Life. Het boek is misschien niet de grote seller als zijn debuut Nooit meer te druk geworden, waar meer dan 100.000 exemplaren van zijn verkocht.  Maar ik ben helemaal niet ontevreden. En: het blijft doorlopen, omdat het nog steeds op de huid van de tijd zit.'

 

Hebben andere titels door de disruptie van corona onverwacht goed – of slecht – verkocht?

'Het was een goede tijd voor commerciële fictie. Uit behoefte aan escapisme, uit de groei van het aantal lezers daarvoor. Maar je zag vooral een versterking van wat al langer gaande is: dat het steeds lastiger wordt om nieuwe auteurs groot te maken. De fysieke boekhandel is daarvoor heel belangrijk. Die heeft het al moeilijk. En in het voorjaar konden ze hun rol als ambassadeur helemaal niet oppakken op hetzelfde niveau als daarvoor. Klanten kwamen niet langer snuffelen – en kozen dus voor bekende namen. De nieuwe Jill Mansell, die wij in het voorjaar brachten, heeft het daarom prima gedaan. Niet beter dan verwacht, maar: op niveau. Nieuwe auteurs hadden daarentegen heel weinig kans.'

 

De bestsellerisering dus. Ligt dat alleen aan het afnemend belang van de boekhandel?

'Zeker niet. Het publiek is zo versnipperd dat het steeds lastiger is te bereiken. Media bieden ook steeds minder ruimte aan het boek. En wat je dan krijgt zijn de snelle trends. Een auteur of titel zit bij een populair tv-programma, zoals tot voor kort De Wereld Draait Door, en heeft dan succes. Even dan, want die trends lopen ook snel weer af.'

 

Krijgt de fysieke boekhandel ooit weer dezelfde positie als voor de pandemie?

'Ik hoop het wel! Als de boekhandel niet hetzelfde marktaandeel terugkrijgt, is het obvious dat dat een kaalslag betekent. Zij vullen zo'n essentiële rol in het nieuwsgierig maken en inspireren van lezers en het faciliteren van ontmoetingen tussen auteur en lezers – ik kan dat niet genoeg benadrukken. Ik heb dit jaar gezien hoe creatief en goed de boekhandel is omgegaan met de situatie, onder andere door ook zelf in te zetten op groei online. Ik heb ook gezien dat klanten op zaterdag rustig twintig minuten in de rij staan om naar binnen te mogen. Dat biedt veel hoop voor de toekomst.'

 

Hoe kan een uitgeverij een boekwinkel juist nu extra ondersteunen?

'Op allerlei manieren. Wij hebben in al onze uitingen de boodschap "koop lokaal" gebruikt. In het voorjaar is onze salesafdeling heel coulant omgegaan met uitstellen van orders. Iedereen van Luitingh-Sijthoff mag in de feestperiode een dag onder werktijd invallen bij de boekhandel. We hebben met de Triple A-winkels een exclusieve actie rond Fifty fifty van Steve Cavanagh gedaan, waarbij de consument gratis het audioboek van zijn vorige boek Dertien kon downloaden. We blijven instore materiaal maken en we besteden steeds meer aandacht aan de uitvoering van onze boeken: iets wat bij uitstek bedoeld is om klanten in de fysieke boekhandel te prikkelen. Komend voorjaar wordt de nieuwe Jill Mansell volledig op roze papier gedrukt. In een webwinkel helpt dat klanten echt niet te verleiden om het boek te kopen, in een fysieke winkel wel.'

 

Kun je de boekhandel ook financieel steunen?

'Met extra korting? Volgens mij krijgen ze al een mooie korting, die vastliggen binnen langlopende contracten op VBK-niveau. En al hebben wij een goed jaar gehad, het is natuurlijk niet zo dat uitgeverijen zwemmen in het geld. Wij moeten zeer kritisch kijken naar de kosten. Neem de groeiende concurrentie van Engelstalig, die de investering in vertalingen steeds risicovoller maakt. Die titels staan echt onder druk.'

 

Hoe beïnvloedt de bestsellerisering het fonds?

'Die invloed zit hem meer in de marketing dan in de opbouw van het fonds. En dan praat ik alleen over de commerciële fictie – kinderboeken en non-fictie kennen een heel andere dynamiek. We kijken weliswaar steeds kritischer naar wat we in vertaling brengen, maar we proberen – zeker bij thrillers – elk jaar een of twee nieuwe auteurs te lanceren. In het verleden deden we dat heel af en toe met één grote klap, zoals met Daniel Cole. Dat zal zeldzamer worden.. Het is nu meer een werk van lange adem: door te zorgen voor een snelle frequentie van nieuwe titels, waarbij je aanschurkt tegen de digitale ervaring van het bingen, en het stap voor stap vergroten van de fanbase. Het merkdenken is daarbij belangrijker dan ooit geworden.'

 

Welke auteurs horen daarbij?

'Steve Cavanagh en de Zweedse schrijfster Sofie Sarenbrant, van wie om het half jaar een nieuw boek uitkomt. In juli verscheen het eerste deel, in januari de volgende. En in de feelgood is dat Jenny Colgan. Omdat we drie boeken per jaar van haar brengen, zie je goed hoe haar fanbase steeds groter wordt. Daarbij monitoren we trouwens goed de exploitatie. Sommige auteurs doen het minder goed in folio, maar juist heel goed in e- en audiovorm. Ook daarom zijn de eerste oplagen bescheidener dan vroeger bij lanceringen van nieuwe auteurs.'

 

Is de marketingaandacht dit jaar sterk verschoven naar online?

'Daar was de organisatie al behoorlijk op ingericht. Ik heb niet meer fte aan online marketing toegewezen. Je zag wel dat mensen die zich met offline pr en marketing bezighielden ook na begonnen te denken over online alternatieven. Daar kwamen interessante dingen uit.'

 

Zoals?

'Voor Man, man, manhadden we een onlinepresentatie met Ronald Giphart bij Broese. Op het moment zelf kijken 200 man, maar inmiddels is de video meer dan 2.000 keer bekeken. Als ik zoveel mensen probeer voor te stellen in een zaal! Of ons jaarlijks feelgood-evenement. Vorig jaar kwamen 150 lezers op het offline-event af. Toen we de online editie van dit jaar aankondigden, hadden we binnen 24 uur 250 aanmeldingen. Dan zet je aan het nadenken voor de toekomst, waar ik het liefst ook met boekhandels over wil sparren. En met online-evenementen leren we ook nieuwe dingen. Door mee te doen aan Broese Bruist van VBK doen we bijvoorbeeld ervaring op in het maken van televisie.'

 

Zijn de medewerkers van Luitingh-Sijthoff het thuiswerken al zat?

'We hebben niet onafgebroken thuisgewerkt. Toen het beter ging met de besmettingen kwam een kleine club op kantoor werken. Een man of vijf. In de zomer groeide dat naar tien. En in september was elke dag één afdeling in zijn geheel op kantoor, zodat er soms vijftien mensen tegelijk waren. Dat was een ongelooflijke verademing. Dus toen we terug moesten naar helemaal thuiswerken, was dat best een stap terug. We proberen dat te verzachten door zo veel mogelijk momenten met elkaar te vinden. Er heerst hier gelukkig een sfeer dat iemand kan uitspreken er helemaal doorheen te zitten – én dat iemand anders dan zegt: ik sleep je er wel doorheen, ik kom een wandeling met je maken.'

 

Gaat het thuiswerken ten koste van de creativiteit?

'Het meest missen we de contacten met onze auteurs, het begint natuurlijk allemaal bij hen. We proberen hen regelmatig te spreken, maar dat is toch anders dan een face to face-afspraak. Ook mis ik de kleine inspiratiemomenten wel. Als je met z'n allen op kantoor zit, hoor ik bijvoorbeeld van [uitgever] Tom [Harmsen] dat hij die en die heeft gesproken die dit en dat zei. Zulke dingen zetten je altijd aan het nadenken. Maar het zijn ook dingen waarvoor je elkaar niet opbelt. En vergeet de boekpresentaties niet. Dat zijn bij uitstek momenten waarop je informatie over de markt krijgt of nieuwe boekideeën bedenkt. Maar je weet natuurlijk niet wat je daardoor allemaal niet hebt bedacht. Ik kan alleen maar kijken naar de ideeën van marketing en sales of naar de acquisitie van de redactie. Die afdelingen doen het nog steeds goed.'

 

Werkt na afloop van de crisis iedereen weer fulltime op kantoor?

'Daar kijken we op dit moment naar, ook binnen VBK. We hebben allemaal gezien dat thuiswerken prima kan. Soms is het zelfs beter. Vergaderingen in Utrecht waaraan ik dankzij het reizen vijf uur kwijt kan, kosten me nu anderhalf uur. Redacteuren kunnen zich thuis beter concentreren op het redigeren van teksten. Thuiswerken maakt het ook makkelijker om niet alleen maar in het nu te leven – eigenlijk het makkelijkste wat er is, schrijft Tony Crabbe – maar om ook afstand tot je werk te kunnen nemen en de diepte in te gaan. Met de huidige doorren-mentaliteit lukt dat niet op het werk. Het wordt dus een mix van kantoor en thuis. Maar hoe die er precies uit gaat zien? Het zwaartepunt zal voor mij bij de uitgeverij liggen, maar het zal per functie verschillen.'

 

Je was ook blij met de collectieve actie in het voorjaar. Moet die sterke collectiviteit behouden blijven?

'Het was heel mooi dat in ons vak bij uitbreken van de crisis de eerste reflex was: elkaar opzoeken, informatie delen, samen nadenken over hoe we de klant kunnen bereiken. Dat is de collectiviteit van het vak in optima forma. Het bewijst dat we die collectiviteit moeten koesteren. En heel goed dat de gezamenlijke najaarscampagne dit jaar extra vroeg wordt ingezet.'

 

Maar moet er meer collectief gebeuren dan voorheen? De CPNB zegt: laten we het momentum gebruiken om vaker als vak met één stem te spreken.

'Luitingh-Sijthoff maakt dankbaar gebruik van de collectiviteit. De campagnes, de prijzen. Maar of we nog meer gezamenlijk moeten optrekken? Ik vind dat de CPNB de afgelopen twee jaar goede stappen heeft gezet. Er is kritisch gekeken naar alle campagnes. Wat werkt? Wat niet? Het gevolg is dat de bestaande campagnes meer focus hebben en er meer wordt gekeken naar de effectiviteit ervan. Geef de CPNB vooral tijd om dat goed op poten te zetten, goed te meten, goed te evolueren. En daarna kijken we wat er nog meer kan.'

 

Wat kenmerkt 2020 nog meer behalve corona?

'Poeh! Corona is zó dominant geweest. De overname van Bruna door Audax misschien? Dat was al in 2019. Maar je zag dit jaar de gevolgen ervan. Het is opnieuw een concentratie aan de inkoopkant. Tien jaar geleden deed ik iedere aanbieding nog zeven grote inkoopgesprekken. Ook met Scholtens, ECI, De Bijenkorf, V&D. Die zijn allemaal verdwenen als zelfstandige partijen. Je hebt nog maar met een paar machtsblokken te maken. Dat is ingewikkeld. Als het vroeger met een partij wat minder ging, zat een andere partij wel in de lift. En met een derde partij kon je een bepaald genre goed uitlichten. Nu is dat speelveld smaller geworden. Ook krijg je daardoor minder feedback uit de markt.'

 

Machtsblokken? Heeft de uitgeverij sterkere tegenstanders gekregen?

'Nee hoor. We zien de boekhandel over het algemeen meer als medestanders waar we meer dan ooit een goede samenwerking mee nastreven.'

 

Volgens Jean Christophe Boele van Hensbroek is Audax uit op één zo centraal mogelijk aangestuurd systeem dat de brede beschikbaarheid van het boek aantast.

'Is het zo veel anders dan vroeger? AKO was al helemaal centraal aangestuurd. Bruna deels ook, al maken we daarnaast afspraken met individuele ondernemers. RDC ook. Dus nee, ik zie het niet zo. Ik weet niet wat de keuzes van Audax voor invloed hebben op CB en de tarieven. Het moet nog blijken wat het effect zal zijn. Ik merk wel dat het nu lastiger is via Audax cijfers over de markt te krijgen. Die zijn minder inzichtelijk. Maar dat lijkt me vooral een overgangsfase: Audax is nog bezig om de organisatie goed op poten te zetten.'

 

En dit jaar stopte DWDD.

'Voor het vak is dat heel erg jammer. De invloed van het boekenpanel was groot. Maar voor Luitingh-Sijthoff was het nooit zo'n belangrijk programma. Wij hadden juist altijd veel aan Late Night met Humberto Tan. Dat dat verdween, was een klap.'

 

Media bieden minder ruimte aan boeken, zei je daarnet.

'Het is geen nieuwe ontwikkeling, maar de cultuurkaternen hebben minder ruimte voor boeken en bespreken vaak meer literaire titels. Al zijn er uitzonderingen. Het Parool heeft sinds een paar jaar een heel fijn boekenkatern met een mooie mix van literatuur, commerciële fictie, kinderboeken, thrillers en non-fictie. Echt een plek waar de lezer geënthousiasmeerd wordt om te gaan lezen. Tijdschriften staan daarnaast onder druk en en het mediagebruik is natuurlijk veel versnipperder geworden door social media. Luitingh-Sijthoff speelt daar op in door nog meer marketinginspanningen te leveren, door via sociale media, nieuwsbrieven, online events en communities rechtstreeks de lezer te bereiken.'

 

In 2020 was er meer aandacht dan ooit voor de leescrisis. Heeft de uitgeverij een rol in de bestrijding ervan?

'Die crisis is heel zorgelijk. Niet alleen voor het boekenvak, maar voor het hele land. We hebben het onderwerp intern wel besproken, maar het enige wat we echt kunnen doen is mooie boeken maken waarmee we lezers kunnen enthousiasmeren. Ons fonds heeft ook voor elk kind een boek: van nul tot achttien jaar, van graphic novels tot mooie literaire YA-parels. Daarnaast zoeken we actief  samenwerking met scholen of met boekhandels die scholen bedienen. Maar als je structurele verandering wil bewerkstelligen heb je de overheid nodig. Gelukkig gebeurt daar nu van alles.'

 

Maar dat komt neer op: doen wat jullie altijd al deden. Kan een uitgeverij niet meer betekenen?

'De leescrisis is zo'n groot issue. Dat kun je als uitgeverij niet oplossen. Thille Dop en Hannerlie Modderman van ons kinderboekenfonds leggen natuurlijk overal hun oren te luister – om daar zo mogelijk op in te spelen. En voor het eerste lustrum van het kinderboekenfonds publiceerden we Waarom je kinderboeken moet lezen, zelfs al ben je oud en wijs van Katherine Rundell. Natuurlijk bedoeld om ook volwassenen het leesplezier van een mooie kinderboek te gunnen, maar ook om voorlezen te stimuleren. Naast het onderwijs ligt er een schone taak voor ouders om hun kinderen te laten kennismaken met het heerlijke gevoel van helemaal te verdwijnen in een boek.'

 

Tot slot: de toekomst. Brengt 2021 een ernstige recessie?

'Dat wordt gezegd. De kans is ook zeker aanwezig. Maar of er een crisis komt? En of die snel komt? Met corona leek het alsof er heel veel heel snel zou veranderen en is dat voor Luitingh-Sijthoff vooralsnog niet gebeurd. We houden natuurlijk wel rekening met allerlei scenario's zodat we kunnen anticiperen als het nodig is. En dan handelen we naar bevind van zaken.'

(Eerder gepubliceerd in Boekblad magazine 1, 2021)