zondag 31 mei 2020

Interview: Jurriaan Rammeloo van KVB Boekwerk over vier jaar kennis vergaren over het boekenvak (Boekblad)

De financiering van KVB Boekwerk wordt – na goedkeuring van de Tweede Kamer – gecontinueerd. Een gesprek met programmaleider Jurriaan Rammeloo. Over de vliegende start, het slim omgaan met een innovatie-agenda en het aandragen van inzichten.

KVB Boekwerk, het kennis- en innovatieplatform voor de boekensector, is een succes. Voor Minister Ingrid van Engelshoven van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) is het zonneklaar. 'In de afgelopen jaren heeft KVB Boekwerk ruimschoots aangetoond [zijn] taken, kwalitatief goed en aansprekend te kunnen uitvoeren', schreef zij half maart aan de Tweede Kamer. En: 'De toegevoegde waarde van de KVB Boekwerk staat voor mij niet ter discussie.' De ondersteuning van de organisatie wordt daarom wat haar betreft tot en met 2022 voortgezet, wanneer de lopende evaluatieperiode van de wet op de vaste boekenprijs eindigt.
Een groot deel van dat succes mag op conto van programmaleider Jurriaan Rammeloo worden geschreven. De afgestudeerd kunsthistoricus was als partner van adviesbureau Blueyard, dat exclusief voor de culturele en creatieve sector werkt, vanaf het prille begin betrokken bij de organisatie. Hij werkte mee aan het verkennend onderzoek dat zijn collega Margot Gerené eind 2015 opstelde, was daarna kwartiermaker en kwam vervolgens zelf aan het hoofd van KVB Boekwerk te staan toen er bij een sollicitatie geen geschikte kandidaat werd gevonden en het te lang dreigde te duren voor de plannen konden worden gerealiseerd.
'Het was niet de bedoeling dat ik het zou doen', beaamt Rammeloo. 'Maar ik moet zeggen dat ik snel de smaak te pakken heb gekregen. Het is mooi om te zien hoe ondernemend het boekenvak is. Ik kende het niet, ik had me binnen de cultuursector vooral met andere kunstvormen bezig gehouden. Maar de enorme ondernemingszin geeft deze branche een grote dynamiek. Ik vind het mooi dat ik een bijdrage heb kunnen leveren aan het duidelijk maken van wat de cultureel maatschappelijke waarde van het boekenvak is, die te weinig werd gezien. Aan het vertalen van de ondernemende kracht van het vak naar het perspectief van cultuurbeleidsmakers.'

De minister constateert ook een 'breed draagvlak' voor KVB Boekwerk. Dat moet je deugd doen.
'Het draagvlak was geïncorporeerd. KVB Boekwerk, zeiden we, wordt een programma, geen instituut. Het wordt een netwerkorganisatie. Dat betekent dat wij vanaf het begin heel veel samenwerken. Allereerst met de kernpartners: de Groep Algemene Uitgevers (GAU), de Koninklijke Boekverkopersbond (KBb),CPNB, Stichting Lezen en Nederlands Letterenfonds. Maar ook met de leveranciers van data: GfK, CB en de Koninklijke Bibliotheek (KB). KVB Boekwerk zelf heeft maar een heel klein team: drie mensen die er anderhalve dag tot twee dagen per week de tijd voor hebben. Dus 1 fte en een beetje. Wij doen zelden eigen onderzoek. Wij gebruiken data van anderen, die we met elkaar verbinden en vervolgens ontsluiten.'

De opmerking van Van Engelshoven was dus geen verrassing?
'Nee. Of laat ik zeggen: inmiddels niet meer. Aan het begin waren er best kritische geluiden. Als je iets nieuws opstart denken mensen toch: waarvoor is dat dan? Wat moet dat gaan doen? Het kost ook geld, al betaalt OCW mee voor KVB Boekwerk en valt het daarom in de praktijk mee. We moesten onszelf bewijzen. Dat was echt een opdracht. De stelling van de Raad voor Cultuur was immers: het boekenvak heeft zijn cijfers niet op orde. Gelukkig is het ons redelijk snel gelukt.'

Er waren ook sceptische ondernemers in het vak die twijfels hadden of hun – indirecte – investering in KVB Boekwerk wel zou renderen.
'Natuurlijk. Je moet eerst je meerwaarde aantonen voordat men daarin gelooft. Zeker over onze rol op het gebied van innovatie hoorde je toen de terechte opmerking: hoe kan een collectief programma als KVB Boekwerk voor mij als ondernemer bepalen hoe ík met innovatie omga? Begrijpelijk. Wij kunnen ook niet op de stoel van de ondernemer gaan zitten. Wij kunnen alleen trends en ontwikkelingen duiden en in zijn algemeenheid laten zien hoe boekhandelaren en uitgeverijen omgaan met innovatie: welke kansen ze zien, waar ze tegenaan lopen. We kunnen alleen kennis daarover verspreiden.'

Was het lastig om het programma op te zetten?
'We hadden juist een vliegende start. Ik begon als kwartiermaker in het jaar dat Nederland en Vlaanderen gastland waren op de Frankfurter Buchmesse. Het zou een goed idee zijn, bedachten we, om dan de eerste monitor van de boekenmarkt te presenteren aan de minister. Dat betekende: enorm veel werk in korte tijd. Het bleef lang spannend of we het wel op tijd af zouden krijgen. Maar dat presentatiemoment werkte ook als een drijvende kracht. Er bleken veel partijen bereid om mee te doen, omdat iedereen er belang bij had om het boekenvak in Frankfurt goed neer te zetten. Vervolgens waren we erin geslaagd om de monitor meteen goed neer te zetten. Je merkte aan de eerste reacties: "O, maar wacht, dit is goed, dit laat helder zien hoe het boekenvak ervoor staat, dit toont aan wat de waarde kan zijn van het boekenvak." En dat op een onafhankelijke manier. We bleken niet de spreekbuis van een van de ketenpartners, maar van de hele markt. Zo konden we verder.'

Lukte het goed om data boven tafel te krijgen? Want precies zoals de Raad voor Cultuur zei: er bestond al lang het gevoel dat het boekenvak over weinig data beschikte.
'Toch was er best veel harde data. Je moet alleen de juiste informatie uit alle bronnen halen om de verbanden te kunnen leggen. De crux was eerder: hoe krijg je toestemming om die data te gebruiken? Er zijn drie redenen waarom we die kregen. Ten eerste hielp het dat we een scherpe focus kozen. Wij beschrijven alleen informatie over de keten als geheel. Of zoals ik het altijd uitleg: informatie over de markt, en geen marketinginformatie. Geen boekhandel of uitgever kan marketing bedrijven met onze informatie. Dan raak je ook niet verzeild in gevoelige discussies tussen bedrijven.'

En ten tweede en derde?
'Wij hebben heel goede afspraken gemaakt met de dataleveranciers over wat wij wel en niet publiceren. Wij brengen niets naar buiten dat op een of andere manier andere bedrijven beconcurreert. Onze publicaties ondergraven bijvoorbeeld niet de positie van GfK als marktonderzoeksbureau. Ook de boekenmonitor van CB kan prima naast onze onderzoeken blijven bestaan. En ten derde hielp het wellicht om ieders medewerking te krijgen dat de Raad voor Cultuur het destijds zo scherp verwoordde. Het vak heeft zijn cijfers niet op orde? Ja, dát laten we ons niet zeggen.'

Was het eenvoudig om verbanden tussen alle ongelijksoortige data te leggen?
'Eigenlijk door heel strak te kijken: welke data heb je nodig om het uitgeversdeel te beschrijven, welke data voor het boekhandelsdeel, enzovoort? Dan kom je er al gauw achter dat bepaalde data geschikter is voor het een dan voor het ander. Boekhandels kun je bijna niet beschrijven met GfK-data, maar wel met CB-data. Maar als je de markt beschrijft kun je beter verkoopdata dan logistieke data gebruiken. En de KB is eigenlijk de beste bron om te kijken naar wat er gebeurt met auteurs en vertalers, omdat zij bijhoudt van welke auteurs een eerste druk verschijnt en zij als enige een en dezelfde naam voor een auteur gebruikt. Daar was nog nooit naar gekeken als bron van data. Zo zijn we uitgekomen op een monitor met vier losse pijlers naast de overkoepelende "markt" die we door het jaar steeds publiceren: makers, uitgevers, boekhandels, en consument.'

Bij publicatie van de eerste monitor werd gezegd: hij wordt uitgebreid. Is hij nu af?
'Zo goed als. Nu en dan voegen we een indicator toe, soms laten we ook iets vallen. Het is in ieder geval niet de bedoeling dat de monitor uitdijt en uitdijt. Dat voegt weinig toe.'

Wat zou je willen toevoegen?
'Een van de dingen waar we naar kijken is de rolverdeling tussen on- en offline. De online boekhandel is goed in longtail: dat titels die al langer uit de roulatie zijn toch beschikbaar zijn. Terwijl de offline boekhandel juist heel goed een titel kan maken. Daar zitten immers de frequente lezers, die fan worden van een titel en vervolgens andere mensen aansteken. De monitor laat nu al goed zien hoe complementair ze zijn, maar dat kunnen we nog beter duiden. Wat is bijvoorbeeld de rol van de on- en offline boekhandel bij debutanten? Bij de top 100 van titels? Of bij het stimuleren of afremmen van bestsellerisering?'

En wat nog meer?
'Ik zou de rol van de consument verder uit willen diepen, hoe ingewikkeld dat in de praktijk ook uit te voeren is. Daar heeft de markt echt wat aan: door te laten zien dat je niet meer kan spreken van dé consument, maar dat die divers en gesegmenteerd is. We moeten uitkijken dat we niet te diep gaan, want anders leveren we marketinginformatie. Dan gaan we alsnog concurreren. Maar het is wel hartstikke zinvol als de markt een beter beeld heeft van bijvoorbeeld de light lezer, die hooguit een boek per jaar leest, en de manier waarop je die zou kunnen verleiden om meer te lezen.'

Want als iedereen in die groep één boek per jaar meer koopt, zei CPNB-directeur Eveline Aendekerk ooit, groeit de markt enorm.
'Het grappige is dat ze dat zegt op basis van onderzoek van ons. Dat is heel leuk om terug te horen: dat zulke inzichten gemeenschappelijke kennis wordt.'

Naast de monitor publiceert KVB Boekwerk incidentele onderzoeken. Stemt de oogst van de afgelopen vier jaar tevreden?
'De onderzoeken zijn effectief gebleken. Kijk bijvoorbeeld naar het onderzoek naar de inkomenspositie van auteurs. Hoe zijn de royalty’s verdeeld? Dat groeide vervolgens uit naar een indicator van de monitor. Ook het onderzoek naar consumentengedrag, waar het boekenvak een lange traditie in heeft, was heel inzichtelijk. Daar kwam het inzicht vandaan dat er een grote groep lichte lezers is die wel degelijk in aanraking komt met de boekhandel en daarom in principe is te verleiden. We zijn nu bezig met een onderzoek naar de ontwikkeling in de antwoorden die de consument de afgelopen decennia heeft gegeven op vragen als: wat waardeer je in een boekhandel, zowel een fysieke winkel als webwinkel? Wat in een bibliotheek?'

Heeft de organisatie genoeg onderzoeken verricht?
'Het is een klein team. We moeten prioriteren. Maar dat helpt om echt duidelijke keuzes te maken. En als we een goed idee hebben, is het mogelijk om capaciteit te organiseren, zoals is gebeurd bij de studie naar de impact van het boekenvak. Dan is daar ook budget voor. We hebben in ieder geval alles kunnen onderzoeken wat we willen. Misschien waren niet alle uitgevers even blij met het onderzoek naar de inkomsten van auteurs. Misschien was niet iedere boekverkoper blij met het onderzoek naar de rolverdeling tussen de on- en offline handel. Toch hebben we het gedaan omdat we het nodig vonden dat inzichtelijk te maken. Dat is immers onze rol: op neutrale wijze laten zien hoe de keten werkt.'

De grote studie naar de impact van het boekenvak stemt je waarschijnlijk het trotst?
'Onder andere ja. Die studie is goed ontvangen: binnen en buiten het boekenvak, vooral door de minister. Ik ben er blij mee dat KVB Boekwerk – samen met Eerde Hovinga, een collega van Blueyard en expert in impactstudies – daarmee echt de waarde van het boekenvak heeft kunnen laten zien. Ik ben ook heel blij met de manier waarop we de monitor hebben neergezet. Of dat we de nuances hebben kunnen aanbrengen – én dat die is overgekomen, wat met nuances lang geen vanzelfsprekendheid is – in het denken over innovatie. En ik ben er trots op dat sectorinstituten als het SCP, Raad voor Cultuur en Boekman Stichting voor hun onderzoeken varen op data van KVB Boekwerk. In hun publicaties worden wij geregeld aangehaald. Sterker: ik kreeg laatst terug van OCW en SCP dat het boekenvak tegenwoordig voor hen een van de meest inzichtelijke sectoren is.'

Is er nog genoeg te onderzoeken?
'Er dienen zich altijd trends en ontwikkelingen aan die de moeite van het onderzoeken waard zijn. In deze huidige crisis hebben we bijvoorbeeld veel aan een internationaal onderzoek waar we aan meedoen. Een onderzoek van de Justus Liebig Universiteit Giessen, in samenwerking met Hoogleraar Boekhandel Jaap Boter van de UvA, naar het effect van winkelsluitingen. Daaruit komt naar voren dat er tot 33,4% vraaguitval kan ontstaat als een boekwinkel sluit. Die vraag gaat dus niet naar boekhandels in de omgeving of webwinkels. Nee, die verdwijnt. Het toont de waarde van de infrastructuur zoals we die in Nederland hebben opgebouwd. Je kunt ook sommige onderzoeken na enige tijd herhalen. In het begin hebben we gekeken naar start-ups in het boekenvak. Zien die deze markt als een kans? En wat doen ze dan? Omdat bijvoorbeeld technologie zich snel ontwikkelt, is het interessant daar nog eens naar te kijken.'

De derde activiteit van KVB Boekwerk is het aanjagen van innovatie. Hoe ging dat?
'Dat hebben we niet direct gedaan. Dat kan ook helemaal niet. Zoals ik eerder zei: wij kunnen de directie van boekhandels en uitgevers niet zeggen wat ze moeten doen. Het is hún bedrijf. De oorspronkelijke vraag van de minister was: maak een innovatie-agenda. Maar terugblikkend denk ik: zo kan je het alleen noemen zolang je geen route bepaalt waarlangs de ondernemer moet lopen. Onmogelijk.'

Wat hebben jullie wel gedaan?
'We hebben gekeken naar de manier waarop het boekenvak aankijkt tegen innovatie en hoe het daar mee bezig is. Ten eerste hebben we context geboden door aan te tonen hoe de boekenmarkt werkt. Het is nogal makkelijk om, zoals een aantal jaren geleden onder andere de Raad voor Cultuur deed, te roepen: "Je moet innoveren!". Maar de boekenmarkt is een geconsolideerde markt, van een beperkte omvang, die niet enorm groeit, en waarin de marges dun zijn. Dus wie wil investeren in innovatie, zal dat niet snel in de boekenmarkt doen. Van de start-ups die in deze markt actief zijn, hoef je ook geen disruptieve kracht te verwachten. Gelukkig heeft de minister dit standpunt overgenomen en ziet de Raad dat nu ook. Dat creëert lucht voor iedereen in de keten.'

Ook hebben jullie onderzocht wat het vak deed aan innovatie.
'Zeker. We hebben de kansen aangedragen die men zag, de drempels die men ervoer, de gedachten over de criteria die maakt dat een innovatie succesvol is. En al die kennis hebben we gedeeld, zodat iedereen er zijn voordeel mee kon doen.'

En gebeurde dat ook?
'Bij sommigen wel. Maar ik weet natuurlijk niet van iedereen wat er allemaal daadwerkelijk mee gedaan is.'

Kun je een concreet voorbeeld geven van een innovatie waarvan je dacht: daar heeft KVB Boekwerk een bijdrage aan geleverd?
'Nee. Onze bijdrage zit meer in duidelijk maken: wat kan voor jou als ondernemer een motivatie zijn om te innoveren. Of: wat kan de urgentie zijn. Misschien is het in deze markt ook helemaal niet mogelijk om echt te innoveren. Omdát het een geconsolideerde markt is, is het in innovatief opzicht reactief. Misschien zal een uitgever of boekhandelaar daarom eerder iets jatten uit een andere markt, wat daar goed werkt, dan helemaal zelf iets bedenken.'

Het jaarlijkse seminar zet het boekenvak toch ook op een spoor – zoals dit jaar over het thema gedragsverandering.
'Zeker. We hebben ook, in samenwerking met Stichting Lezen en CPNB, aandacht gevraagd voor het Lees:tijd-onderzoek. Of denk aan ons impactonderzoek. Dat zijn allemaal onderzoeken die aangeven waar kansen liggen. Voor de instellingen rondom het boekenvak, de grote bedrijven of de individuele boekhandelaar en uitgever. Al zijn zij in hun dagelijkse praktijk toch ook met heel andere dingen bezig, die veel tijd kosten. Dan zie je de krappe ruimte die er is om te innoveren.'

Hoe gaat KVB Boekwerk de komende jaren verder?
'Goede vraag, zeker in deze crisisperiode. Het plan is in ieder geval om de monitor te behouden, waarbij we er vooral voor zorgen dat hij actueel en toepasbaar blijft. We blijven ook onderzoeken uitvoeren die tot inzichten kunnen leiden bij onze verschillende partners. En we zullen, op het gebied van innovatie, trends en ontwikkelingen blijven aandragen. Op dezelfde voet verdergaan, kun je zeggen, maar met nadruk op consolideren en het toevoegen van inzicht, niet op uitbreiden.'

Zal dat onder jouw leiding blijven?
'Het gaat er mij om dat de functies van KVB Boekwerk goed worden doorgezet, ongeacht wie daar verantwoordelijk voor is. Inmiddels heb ik een team om mij heen verzameld dat zelfstandig aan allerlei projecten kan werken. Aan de andere kant zijn er nog genoeg – voor het boekenvak – interessante onderwerpen om nader te onderzoeken. Dat motiveert me. Maar ik vind het óók leuk om als onderdeel van Blueyard me bezig te blijven houden met een grote diversiteit aan onderwerpen binnen de culturele sector. Dus: we zien wel hoe het loopt.'
(Eerder gepubliceerd in Boekblad magazine, apr 2020)

dinsdag 12 mei 2020

Groepsportretten: hoe willen mensen met een donkere huidskleur worden genoemd? (Onze Taal)

Welke woorden willen leden van een minderheidsgroep liever meer horen als het over henzelf gaat? Wat zijn de alternatieven? Binnen ons jaarthema over schurende taal laten we verschillende groepen aan het woord. In de eerste aflevering: mensen met een donkere huidskleur.

Nooit meer het n-woord!
Maar welke woorden dan wel? 

In Nederland was er weinig begrip voor het ontslag van Ron Jans. De voetbaltrainer moest half februari opstappen bij FC Cincinnati omdat hij in de kleedkamer als witte man het n-woord in de mond had genomen toen hij een paar regels meezong met een rapliedje. Zo erg was dat toch niet? In Amerika, schreven de media, is het woord fel omstreden, in het Nederland kun je nog best het n-woord gebruiken.
Die conclusie vond Mitchell Esajas (31) typisch. “In Nederland kan het óók niet”, zegt de oprichter van The Black Archives. “Hier wordt alleen minder rekening gehouden met zwarte mensen. Dat media het n-woord toch gebruiken, komt voort uit een gebrek aan bewustzijn, gebrek aan empathie en gebrek aan kennis.”

Zwarte Piet
Er zijn in de loop der tijd veel termen in omloop geweest om mensen met een donkere huidskleur aan te duiden. De schrijfster Henna Goudzand Nahar (66) vulde op school bij de vraag naar afkomst nog in: “creool”. Tegenwoordig circuleren woorden als zwartof omschrijvingen als gekleurde mensenmensen van kleurof kleurling
En dus, nog altijd, het n-woord. De dichter Dean Bowen (35) hoort het zelfs steeds vaker. “Juist omdat er momenteel zo veel wordt gesproken over Zwarte Piet en racisme, is er een groep mensen die het doelbewust bezigt om schade te berokkenen. Het is een voorspelbare tegenbeweging.”
Het n-woord is met afstand het ergst – verschillende geïnterviewden weigeren het pertinent in de mond te nemen, reden waarom het ook hier verder niet voluit wordt geschreven. Daarbij lijkt te gelden: hoe jonger de persoon, hoe sterker hij zich tegen het woord verzet. “Ouderen accepteren het woord eerder, omdat het in hun jeugd gebruikelijker was, ook al had het toen evengoed een negatieve lading”, zegt Levi Ommen (21), studente International Relations en Organisations.
Soms wordt dan tegengeworpen: in rap hoor je het toch ook te pas en te onpas? “Maar rappers gebruiken het om de onderdrukking van de zwarte mens te benadrukken”, legt Esajas uit. “Ook in Nederland. Maar het is anders als een witte rapper het doet.”

Apartheid
Ook andere begrippen roepen soms wrevel op. Urwin Vyent (60), directeur van hetNationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis,herinnert zich de strijd in de jaren tachtig tegen allochtoonen de mislukte pogingen dat te vervangen door medelanderof nieuwe Nederlander.“Met allochtoonwerd je weggezet in een hoekje: de groep voor wie witte mensen beleid moesten maken.”
Mensen met een donkere huidskleur ergeren zich eveneens aan een gebrek aan historisch besef. Esajas: “Ik lees een enkele keer kleurling. Heel raar. Roept dat dan niet onmiddellijk associaties op met hét systeem van onderdrukking van ‘coloured people’: de Apartheid?”
Toch is het heel persoonlijk wat wel of niet kan. Goudzand Nahar vindt dat met zwartin praktijk iedereen die niet-wit is op een grote hoop wordt gegooid. “Ook mensen met een Arabische en Chinese achtergrond worden daaronder geschaard. Verwarrend en lastig vinden sommigen dat, merk ik.” Dan liever mensen van kleur, hoewel ze gruwt van het anglicisme. “Het Nederlands zou krachtig genoeg moeten zijn om zelf iets creatiefs te bedenken.”
Maar Bowen heeft het een precies tegenovergestelde voorkeur. Mensen van kleurvindt hij een “verzamelterm in witte samenlevingen voor iedereen die niet-wit is. Dat kun je dus alleen gebruiken als je praat over de machtsdynamiek in overwegend witte landen.” Dan liever zwart. “Dat woord raakt het meest aan de gedeelde ervaring die ik deel met andere mensen, waarbij toch een minimale mate van neutraliteit is gewaarborgd.”

Surinamer
Mensen met een donkere huidskleur hebben zelf een voorkeur voor een onbevooroordeelde term die past bij hun identiteit. Surinaamse Nederlanderbijvoorbeeld, al hangt het gebruik af van de context. “Ik doe een internationale studie”, zegt Ommen. “Dan ben ik Nederlands. Maar op straat zal niemand zeggen: ‘Daar loopt een leuk Nederlands meisje.’ Dan ben ik Surinaams-Nederlands. Prima. Ik ben óók Surinaams opgevoed – met het eten, de taal.”
“Ik vind het niet erg om Surinamer te worden genoemd”, meent ook Vyent, die anders dan Ommen in Suriname is geboren. “Het is net als iemand uit Brabant. Die vindt het evenmin een probleem als iemand hem Brabander noemt. Je kunt ook heel goed allebei zijn: Nederlands en Surinamer.”
Maar opnieuw: het luistert heel nauw. Bowen noemt zich bewust 'Nederlander'. “Het begrip opeisen helpt om duidelijk te maken dat het Nederlanderschap divers is binnen een samenleving die allang niet meer homogeen is. Maar als ik er niet aan kan ontsnappen noem ik mezelf ‘zwarte man’. Cruciaal is het bijvoeglijk gebruik van zwart. Ik ben geen ‘zwarte’, maar ik heb nu eenmaal een zwarte huidskleur.”

Wit
Ondanks de vergoelijkende berichtgeving rond het ontslag van Ron Jans is er een grotere bewustwording bij witte mensen over hun taalgebruik. De NOS heeft blankbijvoorbeeld vervangen door wit. Dat wordt toegejuicht. Goudzand Nahar: “Blankroept associaties op met zuiver, edel, nobel en met het kolonialisme.” Esajas: “Terwijl witmeteen doet denken aan begrippen als ‘white privilige’ [het sociale voordeel dat witten hebben in gemengde samenlevingen – MD]. Het roept de discussie op die gevoerd moet worden.”
Zeker in grote steden als Rotterdam, waar Bowen woont, is men zó gewend aan de bonte mengeling van mensen dat “je vanzelf nadenkt over de taal die je spreekt”, merkt hij op. “Alleen in afgelegen plattelandsdorpen kan men zich de luxe veroorloven te doen alsof het je niet aangaat. Dan voelen zulke discussies over woorden heel marginaal. Maar als je daar begrip voor toont, kun je met hen wel een open gesprek voeren.”
Toch valt er nog een wereld te winnen. “Ik spreek minstens een keer per maand iemand aan omdat die persoon bijvoorbeeld het n-woord gebruikt”, vertelt Ommen. Wat er dan gebeurt? “Ofwel ze reageren defensief:  ‘Ik bedoel het niet zo.’ Ofwel agressief: ‘Als je het niet goed vindt, ga dan maar weg hier. Hier zeggen we het nu eenmaal zo.’ Niemand maakt excuses. Soms zeggen ze dat ze het woord niet meer in mijn bijzijn zullen gebruiken.”
Het zou daarom goed zijn, hopen mensen met een donkere huidskleur, als witte mensen nog beter beseffen dat hun taalgebruik – meestal onbedoeld – kwetsend kan zijn. Wat ze wél kunnen zeggen, is lastig: deze groep is lang niet zo homogeen als het in alle argeloosheid soms lijkt. Misschien getuigt het daarom van het meeste respect om simpelweg te vragen: ‘Hoe wil je worden genoemd?’
(Eerder gepubliceerd in Onze Taal, apr 2020)

zaterdag 9 mei 2020

Interview Kris Van de Poel: 'De Taalunie is momenteel een heel aangename plek' (Taalunie)

Kris Van de Poel is op 1 maart begonnen als algemeen secretaris van de Taalunie. De Vlaamse taalkundige ziet veel ruimte om de organisatie te laten bloeien en groeien. Een kennismakingsgesprek.

Aanvankelijk voelde Kris Van de Poel geen behoefte om te solliciteren. Ze zag zichzelf Antwerpen niet verruilen voor Den Haag om er algemeen secretaris van de Taalunie te worden. 'Maar mijn thuissituatie veranderde, omdat mijn kinderen beslisten in het buitenland te gaan studeren', vertelt ze. 'En ik had een hele groep van tien promovendi begeleid, waarvan de laatsten klaar waren. Het kon dus plots wél.'
Het is een bijzondere organisatie met een cruciale rol voor het Nederlands. 'Als je alleen al kijkt naar het netwerk van neerlandici extra muros, heeft de Taalunie in veertig jaar iets moois opgebouwd. En zo is er een heel scala aan projecten, instrumenten en netwerken om het Nederlands te ondersteunen en het een levende taal in een internationale context te laten zijn. Het helpt iedere gebruiker om zich goed te voelen in het Nederlands.'

En toen werd Van de Poel, afgelopen september, gevraagd zich te kandideren. Zij is immers een van de weinige neerlandici die zo'n brede loopbaan heeft gekend dat ze zich bezig heeft gehouden met alle aandachtsgebieden waarop de Taalunie zich inzet voor het Nederlands: 1) Standaardtaal, 2) Nederlands en andere talen, 3) Taal en onderwijs in Nederland, Vlaanderen en Suriname, 4) Nederlands wereldwijd, en 5) Nederlandstalige cultuur.
'Waarom anderen mij voordroegen, moet je aan hen vragen', reageert ze. 'Ik merkte wel dat de medewerkers van de Taalunie blij verrast waren dat ik met alle aandachtsgebieden voeling heb, maar dat is gewoon zo gegroeid. Ik ging in 1984 bijvoorbeeld naar Denemarken omdat er op dat moment geen vaste, volledige baan aan een universiteit in België was. En in Aarhus kon ik Nederlands van keuzevak bij Duits uitbouwen tot een hoofdvak.'

Haar professionele leven heeft wel vaker zo'n onverwachte wending genomen. Sterker: ze is deels door een samenloop van omstandigheden neerlandicus geworden. 'Ik wilde geschiedenis studeren', glimlacht ze. 'Maar dat mocht niet van mijn ouders. Ik moest talen doen, zoals mijn vader. Welke taal dan? Nederlands? Een vriend van mijn vader adviseerde: als je slim bent, studeer je Engels en Duits. Nederlands kun je er altijd bij doen. En zo deed ik het.'
Zelfs toen ze aan de slag was gegaan in Denemarken, twijfelde ze nog serieus over een andere carrière. 'Ik heb daar conservatorium gevolgd. Ook afgemaakt. Muziek is net zo goed een vorm van communicatie, een heel emotionele vorm om iets over te brengen. Het is nog altijd een passie voor me, waar ik veel mee bezig ben – naast genieten van mooie dingen, van kunst tot meubelstukken, en van de natuur.'
Toch verkoos ze, zoals ze zegt, het taalpad boven het muziekpad. 'Mijn hart klopt toch anders als ik me bezighoud met communicatie en taal. Als ik wakker word, ben ik nog steeds blij dat ik dat mag doen. Het heeft me ook van kinds af aan gefascineerd: spelen met taal, met stemmetjes dingen doen, bezig zijn met verschillende soorten uitspraak, onderzoeken hoe je taal kunt inzetten om een ander iets mee te delen – al die dingen bij elkaar.'

Daarop volgde een mooi bestaan als taalkundige. Na terugkeer naar België zette Van de Poel het universitair talencentrum van de Universiteit Antwerpen op, waar ze zeventien jaar leiding aan gaf. Daarna werd ze hoogleraar taalkunde. Ze was er ook adviseur voor internationalisering. En ze leidde meer dan honderd internationale projecten. 'Ik moest ze tellen voor mijn sollicitatie. Ik wist ook niet dat het er zó veel waren.'
De laatste jaren heeft ze zich geconcentreerd op 'academische en professionele communicatie', vertelt ze. 'Ik vind het bijzonder belangrijk dat als mensen professioneel communiceren in een vreemde taal, zij hun identiteit niet verliezen. Ik wilde hen daarbij helpen, met taaladvies en taalonderbouwing. En dat onderbouwd door onderzoek. Bijvoorbeeld: Hoe kunnen mensen een betere uitspraak krijgen zodat ze persuasiever communiceren in een vreemde taal?'

Van de Poel ziet zich daarbij als een mengeling van onderzoeker, pedagoog en consultant. 'Ik zag mezelf altijd als de motor die mensen kon laten zijn wie ze wilden of moesten zijn. Soms was dat in een onderwijscontext, met promovendi, soms was dat in een professionele context, waar ik dan een soort projectmanager was. Zo heb ik veel Europese projecten geleid in de zorgsector, om mensen te helpen intercultureel te communiceren.'
Dienstbaar dus? 'Nee, nee, nee,' haast ze zich om die indruk te weerleggen. 'Dat klinkt zo zelfloos. Religieus bijna, als een soort opoffering. Ik heb er juist altijd erg van genoten en ook veel voor teruggekregen. Neem het begeleiden van promovendi, wat ik veel maar ook ontzettend graag heb gedaan. Je helpt een jong iemand om zichzelf te ontplooien, maar leert daar net zo goed van. Bij alles wat je geeft, neem je ook iets.'

Ook bij de Taalunie zal Van de Poel de medewerkers stimuleren om zich op alle al genoemde aandachtsgebieden – op de gloednieuwe website van de Taalunie (https://taalunie.org/ ) worden ze helder gepresenteerd – ten volle te kunnen inzetten. Dat zal zeker mogelijk zijn. Nadat haar voorganger Hans Bennis het vertrouwen in de organisatie en van het veld heeft hersteld, is de Taalunie momenteel een heel aangename plek om te werken, met veel competente mensen en mooie projecten.
Dat neemt niet weg dat er serieuze uitdagingen zijn. 'We weten allemaal dat de leesvaardigheid en het leesplezier in Vlaanderen en Nederland niet schitterend zijn. Er zijn dan ook veel organisaties die zich daarmee bezighouden. De Taalunie hoeft hun werk niet over te doen, maar kan wél een verbindende rol spelen, zodat niet overal het warme water opnieuw wordt uitgevonden. Zo kunnen alle organisaties krachtiger opereren.'
Een ander speerpunt voor haar moet de instroom van studenten Nederlands zijn, die zowel in Vlaanderen als in Nederland stokt. 'We zien ook in het buitenland een daling van het aantal inschrijvingen. Hoe komt dat? We weten dat alle moderne Europese talen hetzelfde probleem kennen. Kunnen we leren van hun ervaringen? En kunnen de opleidingen intra en extra muros elkaar ondersteunen om te groeien? De Taalunie moet daarin het voortouw nemen.'

Tegen deze achtergrond kan Van de Poel alleen maar blij zijn dat ze toch heeft gesolliciteerd. 'Als je kijkt naar het groeiend belang van taal voor de creativiteit van het individu, maar ook naar de internationalisering van taal, kan het belang van zo'n unieke instelling als de Taalunie – als de as waar alles met betrekking tot het Nederlands om draait – de komende jaren alleen maar groeien. Ik zie nog zo veel kansen en mogelijkheden.'
(Eerder gepubliceerd op Taalunie.org)

woensdag 6 mei 2020

Paolo Giordano, 'In tijden van besmetting' (Bibliotheekblad)

De Italiaanse bestsellerauteur Paolo Giordano komt als eerste met een boek over het coronavirus. Te snel? In tijden van besmetting is een tijdloze oproep aan de mens om voorzichtig om te gaan met de planeet waarop hij woont.

Het tijdperk van besmetting is al decennia geleden begonnen

Als er een beroepsgroep gewend is om in afzondering te werken, zijn het wel schrijvers. Zij zullen zich wellicht het makkelijkst kunnen aanpassen aan de verplichte quarantaine waarin regeringen wereldwijd hun bevolking toe verplichten. Bovendien roept het coronavirus zo veel emoties op dat veel schrijvers het gevoel zullen hebben dat zij een panklaar onderwerp krijgen aangereikt.
Of zoals de Italiaanse romancier Paolo Giordano noteert: 'Ik heb besloten deze [onverwachte] leegte [in mijn agenda] te gebruiken om te schrijven. Om mijn bange voorgevoelens in bedwang te houden en een betere manier te vinden om over dit alles na te denken. Soms kan schrijven dienen als ballast om met beide benen op de grond te blijven staan.'

Bibliotheken zullen dus na heropening snel een paar kasten kunnen reserveren voor een hausse aan boeken – romans, non-fictie, kinderboeken enzovoorts – over corona, die door de wereldwijde impact van het virus de golf aan boeken over bijvoorbeeld 9/11 ver zal overtreffen. Alleen de impact van de Tweede Wereldoorlog op de boekproductie zal wel altijd onovertroffen blijven.
Er kan er echter maar één de eerste zijn. En dat is Giordano, die het afgelopen decennium wereldwijde roem vergaarde met romans als De eenzaamheid van de priemgetallenHet menselijk lichaam en De hemel verslinden. Begin april verscheen zijn korte beschouwing In tijden van besmetting, tachtig pagina's slechts, in Nederlandse vertaling bij De Bezige Bij.

De eerste vraag is natuurlijk: is dat niet te vroeg? De Italiaan schreef zijn essay, blijkens enkele zijdelingse opmerkingen, in de eerste week van maart. In die periode was Noord-Italië sinds kort een brandhaard, legde de Italiaanse regering de eerste beperkende maatregelen op en waren in Nederland slechts een handvol bevestigde gevallen bekend. De pandemie stond aan het zeer prille begin.
Het doet er niet toe, schrijft Giordano zelf. Het gaat hem om iets anders: de reden waarom een onzichtbaar virus juist nu toeslaat en waarom iets vergelijkbaars in de nabije toekomst vaker zal voorkomen. En wat dat van de samenleving vraagt – niet alleen in deze fase waarin iedereen met social distancing moet bijdragen aan het afremmen van virus, maar ook op de lange termijn.

Hij begint weliswaar met een korte uitleg van wat de meeste mensen inmiddels hebben bijgeleerd. Wat R0is bijvoorbeeld. Hoe belangrijk het is dat deze reproductieratio onder de één blijft om de verspreiding van het virus tot stilstand te brengen. Of het belang om zo veel mogelijk thuis te blijven. Ook uit de wiskundige modellen waarmee de auteur vertrouwd is, blijkt dat je daarmee de meeste mensen redt.
Maar al gauw maakt Giordano zijn centrale punt: deze pandemie is niet zo uniek als we geneigd zijn te denken. De mens, redeneert hij, heeft zo fundamenteel ingegrepen in de natuur dat nieuwe bacteriën, protozoën en schimmels veel sneller de kans krijgen om ziekte te veroorzaken. Dankzij het globale netwerk dat wij hebben opgericht, kunnen ze bovendien makkelijk met ons mee reizen.

Kijk ook verder dan alleen naar onszelf. Neem de olijfbomen in Apulië waar de auteur in zijn jeugd zo van hield. Twintig jaar later waren ze allemaal gedood door de Xylella fastidiosa, die zich dankzij de klimaatverandering steeds eenvoudiger over de wereld kan verspreiden. Ook dat is een pandemie die door de mens is veroorzaakt en even radicaal moeten worden bestreden als Covid-19.
Als Giordano een essay schrijft onder de titel In tijden van besmetting doelt hij dan ook niet op deze maanden waarin we verschanst in ons eigen huis wachten op de komst van het verlossende vaccin. Voor hem zijn deze tijden al decennia aan de gang. En zullen ze ook decennia blijven duren als we deze pandemie niet als wake up-call zien. Die boodschap is even tijdloos als helder verwoord.
(Eerder gepubliceerd in Bibliotheekblad apr 2020)

zondag 3 mei 2020

'Toen het oorlog was' - Wat vertel je kinderen van tien jaar over de oorlog? (Bibliotheekblad)

Als iemand gaten in het boekenaanbod kan aantreffen, is het wel een collectiespecialist. Maaike Landman van Probiblio spande zich ook in om het gat te vullen. Dankzij haar maakte het educatief bureau Patsboem! een schitterend boek over de Tweede Wereldoorlog voor kinderen vanaf 10 jaar.

Het is zo'n informatief jeugdboek waarvan volwassenen een hoop kunnen opsteken – óók als ze denken al het nodige van het onderwerp te weten. Toen het oorlog was behandelt alle denkbare aspecten van de Tweede Wereldoorlog: van een opsomming van de hoofdrolspelers tot een uitleg van de relevante symbolen; van een korte tijdlijn tot een schets van onze tradities om te herdenken. Het is een overzichtelijk, helder geschreven, rijk geïllustreerd en aantrekkelijk vormgegeven boek. En alles aangevuld met ervaringsverhalen.'Ik was zó blij toen ik het kreeg opgestuurd dat ik drie dagen heb lopen stuiteren', zegt Maaike Landman dan ook, collectiespecialist jeugdboeken van Probiblio. 'Meteen toen ik de envelop opendeed, dacht ik: wauw! Het is geen boek om achter elkaar door te lezen. Je bladert erin, je pikt er wat uit, je legt het weer weg. Maar het is zo prachtig geïllustreerd, door de tekeningen van Irene Goede en de keuze van de foto's, en de informatie is zo goed leesbaar, dat je het steeds opnieuw oppakt. Dat hoor ik ook van de mensen om mij heen.'

Dat Landman zo verheugd is, is niet voor niets. Zij legde de kiem voor een non-fictieboek over de Tweede Wereldoorlog als Toen het oorlog was. Omdat zij BoekToer collecties voor basisscholen in Noord- en Zuid-Holland heeft samengesteld, viel haar al langer een belangrijke lacune op. 'De pakketten over de Tweede Wereldoorlog bevatten een aantal mooie leesboeken, maar informatieve boeken waren er nauwelijks. Heel suf eigenlijk. Het is een onderwerp dat ieder jaar terugkomt en dat behandeld moet blijven worden. Een onderwerp ook waar kinderen graag werkstukken of spreekbeurten over maken. En dan is er bijna niets!'
Voor alle duidelijkheid: er bestaan wel degelijk informatieve boeken over de oorlog. Maar meestal voor een oudere doelgroep dan 10-12 jaar. 'Je hebt bijvoorbeeld de Ooggetuigen-serie, een deel uit de serie Vet Oud! of kleine Junior-boekjes. Prachtige boeken, maar de informatie is gericht op 12- tot 15-jarigen en daarom te moeilijk voor de basisschool. De Ooggetuigen-serie zijn bovendien flink verouderd en oorspronkelijk uitgegeven door een Engelse uitgeverij, waardoor de informatie vanuit de Engelse situatie wordt beschreven. Toch heel anders dan de Nederlandse situatie.'

Drie jaar geleden besloot Landman zelf het initiatief te nemen. Ze sprak tijdens een busreis naar de Frankfurter Buchmesse met Frans Meijer, oud-directeur van de Bibliotheek Rotterdam. Door Groeten van Leo, het boek dat Martine Letterie in 2013 over zijn in de oorlog vermoorde halfbroertje had gepubliceerd, kwamen ze over het gebrek aan geschikte jeugdboeken te spreken. Meijer stimuleerde haar daarop om er werk van te maken. Als ze eenmaal de juiste uitgever enthousiast had gemaakt, zou dat boek er heus wel komen.
'Ik wist een ding zeker: ik ging het niet zelf schrijven. Ik zitten middenin de kinderboeken, ik heb geen enkele illusie dat ik het beter kan dan al die fantastische schrijvers. Maar een uitgeverij vinden bleek een werk van lange adem. Ik ben niet zo thuis in die wereld. En als ik dan toch een gesprek had bij een organisatie of instelling, zei men bijvoorbeeld: goed idee, maar er is toch dat Vet Oud!-boek? En dan liep het spoor dood. Tot ik via via in contact kwam met Gottmer. Die uitgeverij was heel enthousiast.'

De schrijver werd uiteindelijk een collectief: Annemiek de Groot, Roos Jans, Juul Lelieveld en Liesbeth Rosendaal van Patsboem! – een bureau van zes medewerkers dat educatief materiaal maakt voor onder andere uitgeverijen, musea, instellingen en bibliotheken. Patsboem! denkt mee over concepten en werkt dat vervolgens uit tot lesmethodes, workshops, lesbrieven, tentoonstellingen, scheurkalenders, wat dan ook. Voor de OBA maakte het bedrijf een 'mediawijsheid tablettour', waarmee kinderen de bibliotheek kunnen ontdekken.
'Hoewel het nooit zo is bedoeld, is geschiedenis ons specialisme geworden', vertelt Rosendaal. 'Drie van ons zijn historicus. Een van onze grootste opdrachtgevers is het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Wij maken voor hen al vijf jaar ieder jaar het Denkboek voor kinderen: een boek vol verhalen over het herdenken van de oorlog en het vieren van de vrijheid, bedoeld om hen aan het denken te zetten. Daarom kwam Gottmer bij ons uit. De uitgeverij heeft natuurlijk zelf auteurs in huis, maar ik vermoed dat die hun vingers er niet aan wilden branden.'

Bijna iedereen die Toen het oorlog was in handen krijgt of erover hoort, is verbaasd. Bestond zo'n boek echt niet? Ook bij Patsboem! krabden ze zich achter de oren: wáárom hebben we dit niet eerder opgepakt? 'Wij zitten zo in het onderwerp', zegt Rosendaal. 'We hebben veel over de oorlog voor kinderen geschreven. En toch kwamen we niet op het idee.' Pas nu het boek is geschreven en verschenen, is het duidelijk geworden: het is nogal een complexe opdracht. 'Dit was een van onze moeilijkste projecten.'
Waarom? 'Probeer maar eens te omschrijven wat voor boek het is', vervolgt Rosendaal. 'Zelfs de uitgever had er moeite mee de juiste woorden te vinden voor de opdracht die ze ons gaven. "Een leuk boek over de oorlog", dat kan je niet zeggen. "Een luchtig boek over de oorlog" evenmin. Maar zoiets moest het wel worden: een boek dat duidelijk en correct is zonder iets te bagatelliseren, maar dat ook niet te zwaar is zodat je het toch wil lezen. Dat betekent dat je heel goed moet zoeken naar de juiste toon.'
En: goed weten wat je kinderen wel en niet voorschotelt. 'Het uitgangspunt was steeds: wat moet je weten?, en: wat hoort een kind om zich heen?', zegt Jans. We moesten daarom wel uitleggen wat de Holocaust is, een heel belangrijk onderdeel van de oorlog. Alleen: zonder stapels lijken laten zien. Kinderen hoeven er geen nachtmerries van te krijgen. En we maakten juist een hoofdstuk over dieren. Dat is niet het belangrijkste onderdeel van de oorlog, maar via dieren kun je goed duidelijk maken hoe groot de impact van de oorlog is zonder het meteen gruwelijk te maken.'

De structuur van het boek was even belangrijk, leggen Rosendaal en Jans uit. 'Het is zo'n groot onderwerp. Waar begin je?', vertelt de laatste. 'En niet ieder kind vindt elk onderwerp even boeiend. De een vindt techniek heel interessant, de ander juist niet. Zo kwamen we al snel uit op een boek om in te bladeren. En dan niet: hier heb je 500 lemma's, veel plezier ermee. Dan verzuip je erin. We hebben ze zo geordend dat we én de chronologie vasthielden én onderwerpen konden groeperen rond uiteindelijk tien thema's.'
De lemma's zijn verrijkt met kaders 'om over na te denken'. Zo werd het geen puur informatief boek. 'Het is bij ons ingebakken om er een educatieve draai aan te geven. Daarom zijn er ook lesbrieven', zegt Rosendaal. 'Die kaders zijn daarnaast een plek om grijze gebieden te kunnen laten zien. De tijd is voorbij dat we zwart-wit over de oorlog denken, we kunnen tegenwoordig kritisch zijn op de gebeurtenissen van destijds. Was het bijvoorbeeld wel echt nodig om een bom op Hiroshima te gooien? Kinderen stellen zich misschien dezelfde vragen.'

Met Toen het oorlog was is er nu een mooie aanvulling voor educatieve themacollecties voor scholen of presentaties in bibliotheken ter gelegenheid van 75 jaar bevrijding – al is het ten tijde van schrijven onduidelijk of de coronacrisis dat wel mogelijk maakt. 'Bibliotheken hebben het goed aangeschaft', zegt Landman. 'Dat is een goed begin. Ik heb alleen nog geen initiatieven gehoord om er ook iets mee te doen. Misschien komt dat nog. En ik zit in de commissie Tiplijst Makkelijk Lezen. Daar komt het boek op.'
Maar het sloeg zeker niet alleen aan bij bibliothecarissen. De eerste druk van het in november verschenen druk is op: 4.000 exemplaren. De tweede druk verscheen medio maart. 'Vooral leerkrachten stonden hierom te trappelen, merken we. We krijgen heel veel reacties van hen. Dat ze zelf lesmateriaal erbij maken of nu bijvoorbeeld bij vragen van kinderen kunnen verwijzen naar het boek. En we lezen ook heel graag recensies van kinderen zelf. Heel mooi, zelfs wanneer ze zeggen dat ze er niets aan vonden omdat ze de oorlog als onderwerp saai vinden.'
(Eerder gepubliceerd in Bibliotheekblad apr 2020)