Wat kunnen wij leren
van een patriciërsfamilie die al eeuwenlang tot de Nederlandse bovenklasse
behoort? Geert Mak schreef een boek over de familie Six en heeft nu een
antwoord op deze vraag.
Jan Six, dat is de zeventiende eeuwse Amsterdammer die
Rembrandt zo melancholiek portretteerde terwijl hij op het punt lijkt te staan
om weg te gaan – rode mantel over zijn linkerschouder, één handschoen al
aangetrokken. Maar Jan Six is ook een rentenierende achttiende eeuwer, een in
de numismatiek liefhebberende negentiende eeuwer en een eenentwintigste eeuwse
kunsthandelaar. Iedere generatie opnieuw werd de oudste zoon Jan genoemd – in
2013 werd nummer twaalf geboren. En Rembrandts Jan Six hangt nog altijd in het veertig kamers tellende grachtenpand
aan de Amstel.
Over deze familie schreef Geert Mak zijn nieuwste boek: De levens van Jan Six. Het is een
fascinerende mentaliteitsgeschiedenis geworden, waarin hij laat zien hoe deze
representanten van de Amsterdamse upperclass
meebewogen met de lotgevallen van de stad. De Sixen werden schatrijk in de
Gouden Eeuw, bekonkelden en bekokstoofden tot aan de Napoleontische tijd in de
achterkamertjes wat er in de stad gebeurde, en teerden daarna met steeds grotere
pretenties op hun langzaam verdampend vermogen. Tot ze noodgedwongen moesten
werken en gewone Nederlanders werden. Het boek is daarom het verhaal van een
familie én van de stad.
Maar: niet van zomaar een familie
uit de elite – dankzij hun kunstcollectie. Jan I verwierf met zijn liefde en
goede smaak voor kunst een uitgelezen verzameling. Omdat die liefde en smaak
van generatie op generatie werd doorgegeven bleef de collectie, die dankzij
erfenissen van aangetrouwde familieleden regelmatig werd uitgebreid, tot op de
dag van vandaag grotendeels bijeen. Het portret van Jan Six is niet eens de
enige Rembrandt in huis. En het mooie is: al zeker twee eeuwen stelt de familie
haar huis open voor wie de kunstschatten met eigen ogen wil aanschouwen.
Hoe
hebt u de familie Six leren kennen?
'Ik ontmoette een jaar of tien
geleden bij de opening van een tentoonstelling Jan Six X, de huidige heer des
huizes. Kom eens kijken, zei hij. Je weet dan wel bij geruchte dat er aan de
Amstel een bijzonder huis staat, maar de eerste keer dat ik daar kwam! Ik was
verstomd. Ik kwam er stuiterend van opwinding van terug. Wat daar allemaal mee
te maken viel! Dat is wat Johan Huizinga de historische sensatie noemt. Het
verleden werd opeens heel tastbaar. Niet alleen door de twee portretten van
Rembrandt. Door het geheel. Het hele huis staat vol voorwerpen en bijzondere
archieven. Het was toen nog niet gerestaureerd. Het huis droeg de
slijtageplekken van honderd jaar familieleven, waarin gerust een emmer water
over de brandende kerstboom – én per ongeluk een schilderij – kon worden
gegooid.'
Dacht
u gelijk: dit is een boek?
'Ik kwam na de eerste keer vaker op
bezoek. Gaandeweg rees het idee. Zeker nadat ik vijftien jaar ongelooflijk veel
had gereisd – voor In Europa en Reizen zonder John – had ik zin in een
boek over een huis, gewoon bij mij om de hoek in Amsterdam. Ik dacht toen nog
aan een klein project, maar de familie Six zoog me mee in een achtbaan door de
hele geschiedenis. Zoals ik me altijd laat meezuigen als het goed gaat met een
project.'
Hoe
reageerde de familie op het idee?
'Positief. We hebben heldere
afspraken gemaakt. Ik moest onafhankelijk kunnen zijn. Maar je hoort natuurlijk
veel vertrouwelijks. Daarvan heb ik gezegd: wat ik in archieven en openbare
bronnen vind, is zoals het is, dat kan ik niet leuker maken. Maar wat ze mij persoonlijk
vertelden, konden ze na afloop veranderen of schrappen. Dat is trouwens vrijwel
nooit nodig geweest. Zo hebben we heel prettig samengewerkt.'
Over
zulke families met oud geld geldt toch het vooroordeel dat ze in zichzelf
gekeerd en teruggetrokken zijn?
'Ik denk daarom dat dit boek twee
generaties geleden nog moeilijk geschreven had kunnen worden. Lange tijd is de
geschiedenis van de bovenklasse verwaarloosd, of het nu de adel of de elite van
een stad als Amsterdam is. Dat heeft voor een deel te maken met de
belangstelling van historici. Ik heb zelf ook altijd gekeken hoe de gewone man
de geschiedenis heeft ervaren. Maar voor een ander deel komt het door de
geslotenheid van de families zélf. Er ligt daarom nog heel veel terrein braak.
Ook in Amsterdam, terwijl in de vroedschap nota bene een deel van het
buitenlands beleid van de Republiek werd bepaald. Het is haast niet voor te
stellen hoe invloedrijk families als Bicker, De Graeff, Huydecoper en Van
Beuningen waren. Het waren de "koningen van de Republiek".'
Waarom
is de houding van families als de Sixen veranderd?
'Families die zich eeuwenlang als een vesting hadden opgesteld, hebben
die muren noodgedwongen afgebroken. Die familiesystemen waren hun manier van
overleven. In de loop der tijd sloten ze zich steeds meer af en hielden ze
steeds hardnekkiger vast aan hun status, om de sfeer van exclusiviteit overeind
te houden. Maar dat was niet vol te houden. Vanaf het midden van de negentiende
eeuw nam de kindersterfte sterk af, van de acht kinderen werden er niet langer
twee volwassen, maar alle acht. En alle acht hadden recht op een erfdeel.
Bovendien kwamen er successierechten. Zo verdampten die familievermogens
razendsnel. Na de Eerste Wereldoorlog was voor bijna alle oude Nederlandse
families het rentenieren voorbij. Ook de Sixen moesten gaan werken. Sinds de
jaren tachtig leeft geen enkele Six meer van het familievermogen. Iedereen
werkt. En wat ik me van meerdere kanten heb laten vertellen: daar zijn ze een
stuk aardiger van geworden. Ze hoeven geen kapsones meer te hebben.'
Was
de familie niet bang voor onthulling van geheimen?
'Daar hebben ze nooit moeilijk over
gedaan. Jan II was, zelfs voor achttiende eeuwse begrippen, geweldig corrupt.
Op een gegeven moment dook uit het stadsarchief een "secrete notule"
op. Daarin betrap je hem met zijn vingers in de suikerpot. Er staat letterlijk
in welke bedragen hij ving voor welke dienst. Aan de andere kant: Piet Six was
tijdens de Tweede Wereldoorlog een centrale figuur in het verzet, maar de
familie zag hem eigenlijk alleen als een mopperende, slome landjonker die met
zijn twee zusters in een landhuis woonde en af en toe voor een dienstreisje
naar Spanje ging. Waar hij achteraf een gezin bleek te hebben.'
Een
ander vooroordeel over oud geld is dat ze schandalen van eeuwen geleden nog
altijd zien als aantasting van hun goede naam.
'Jazeker. Wij hebben een loyaliteit met de mensen om ons
heen. Zij hebben een loyaliteit door de tijd heen – met generaties uit het
verleden én generaties uit de toekomst. Het vermogen, de prestige en de goede
naam moeten intact worden doorgegeven. Dat verklaart bijvoorbeeld het
verschijnsel dat adellijke families met miljoenen op de bank opvallend zuinig
kunnen zijn. Het vermogen moest
bewaard worden voor volgende generaties. Maar ook dat is veranderd. Ik kan me
niet voorstellen dat de huidige Sixen nog moeite hebben met dit boek. Zo
nuchter zijn ze tegenwoordig wel. Bij andere families kan dat zoiets gevoeliger
liggen.'
O ja?
'De huidige Oranjes gaan bijvoorbeeld wel nuchter met hun geschiedenis
om, maar ze denken nog altijd sterk in familiesystemen. Ik snap nu ook beter
waarom ze zo woedend waren – en zijn – op Prins Bernhard. Hij brak immers op
allerlei manieren de code’s binnen dit soort families. Hij bracht met al zijn
strapatsen de dynastie in gevaar, en dat niet alleen: hij klapte aan het einde
van zijn leven ook nog eens uit de school door allerlei intimiteiten door te
vertellen aan een paar goedgelovige journalisten. Alles om zijn blazoen schoon
te poetsen, al weten we nu dat hij de ene leugen na de andere vertelde. Uit de
school klappen is voor zo’n familie niets minder dan hoogverraad.'
In
hoeverre zijn de Sixen eigenlijk typische Nederlandse patriciërs?
'Heel typisch. Op een ding na: hun
enorme kunstcollectie, die ze altijd hebben gekoesterd. In de negentiende eeuw,
toen er tijdens de Tweede Gouden Eeuw van Amsterdam nieuwe rijken opkwamen, voelden nogal wat oude families de noodzaak
met deze nouveaux riches te rivaliseren. Door kastelen te bouwen, heel
veel bedienden te nemen, een beetje Downton Abbey te spelen. Dat was
allemaal zo peperduur dat ze dat nooit konden volhouden – dat hele systeem
stortte zo rond de Eerste Wereldoorlog ineen. De Sixen hoefden dat niet. Hun
collectie gaf hen prestige en tijdloosheid. Dat was het allerbelangrijkste:
tijdloosheid. En de kosten van de collectie zijn aanzienlijk lager dan een van
een kasteel. De schilderijen hangen daar gewoon. Al moesten de Sixen
uiteindelijk ook gaan werken.'
Waarschijnlijk
was dit boek zonder de kunstcollectie niet geschreven. Dan waren de Sixen, die
weinig macht hadden, niet bijzonder genoeg.
'Je hebt gelijk. Alleen de collectie
onderscheidt hen. Maar ook hun rijke archief. De Sixen waren en zijn
pathologische bewaarders. Tot in de jaren zestig hing hun soms stokoude kleding
gewoon op de zolder van hun buitenplaats Jagtlust. Nu ligt het in het
Rijksmuseum. En minstens zo bijzonder als Rembrandts portret van Jan Six is de
zogenaamde Grote Pandora. Je denkt
bij dat portret: als je die kop kon openzagen, wat zou je daarin vinden? Dat
staat dus in de Grote Pandora: het
enorme aantekenboek van dezelfde Jan Six waarin hij alles opschreef, van de
diepste filosofische gedachten – hij las Descartes en Spinoza toen die nog
rondliepen – tot de platste grappen. Dat is zo'n verschrikkelijk interessante
bron. Je leert die twijfelende zoeker van heel nabij kennen.'
U
zei eerder: ik bekeek altijd de geschiedenis vanuit de gewone man. Hoe beleefde
deze leden van de elite de geschiedenis?
'Bij het bestuderen van zo’n archief – al die plechtige taal van mensen
die zichzelf zó belangrijk vinden – word je onvermijdelijk soms bekropen door
rebelse gevoelens. Op een gegeven moment zei mijn meelezer, de stadshistoricus
Bas Dudok van Heel – zelf ook uit zo’n oude familie afkomstig: "Geert, jij
wordt toch geen socialist?" "Bas", zei ik, "dat ben ik al
lang". En toch. Mijn taal werd er ongedisciplineerd van. Ik begon
"familiekliek" te schrijven. Of: "door en door
gecorrumpeerd". Bas riep me tot orde. In de zeventiende en achttiende eeuw
draaide nu eenmaal alles om families. Zoals nu gelijkwaardigheid iets vanzelfsprekends
is, zo was toen ongelijkheid de norm. Dat was de vaste maatschappelijke orde,
door God gevestigd, vol rangen en standen. Maar die orde hield óók in dat
iedereen, de hoge families net zo goed, een taak en een opdracht hadden – om
bijvoorbeeld de maatschappij te leiden. Dat heeft ook iets moois.'
Waarom?
'Ik moet het niet idealiseren: zeker
niet alle Sixen hadden het gevoel een maatschappelijke taak te hebben. Maar sommigen
hebben veel gedaan voor het cultureel erfgoed. Het mooie zit hem vooral in het
contrast met het huidige systeem waarin alles wordt teruggebracht tot cijfers.
Kinderen zijn alleen goed als hun examencijfers hoog genoeg zijn.
Bejaardenverzorgers zijn alleen goed als ze de norm van 13,5 minuut per
bejaarde halen – en niet als ze ook nog even een lamp voor een bejaarde
vervangen. De eerste Jan Six ging
ervan uit dat ieder menselijk wezen een ziel had, en die ziel moest worden
gekoesterd. Hij zou de huidige levenshouding totaal geperverteerd vinden.'
Hebben
deze families nog steeds het gevoel een taak te hebben?
'Er zijn families die dat gevoel nog sterk hebben. De
Oranjes bijvoorbeeld. Zeker Beatrix had dat als koningin. Maar of dat voor de
Sixen geldt? Ik weet het niet. De huidige heer des huizes voelt een
verantwoordelijkheid voor de kunstcollectie. Maar de andere familieleden? Het
is in ieder geval niet meer zo dat aristocraten en patriciërs als zij zich nog
op hun titels en voorgeslacht voor laten staan. Ze doen in stilte hun werk,
waarna je soms veel later hoort: o, hij is ook nog van goede komaf. De
aristocratie is ondergronds gegaan. Zelfs
het aparte taalgebruik, altijd nog een signaal van het ‘ons kent ons’, slijt nu
snel.'
Toen
u vorig jaar de Gouden Ganzenveer kreeg uitgereikt, pleitte u in uw dankwoord
voor een elite die opnieuw het voortouw nam. Door kwaliteit, empathie en
courage te tonen. Moeten families als deze zich daarom weer meer op de
voorgrond stellen?
'Ja. Op goede momenten kan de elite
naar voren treden en zeggen: ik heb hier de leiding, ik ben hiervoor verantwoordelijk
en ik weet er ook verdomd veel van. Eigenlijk hoef je dat niet eens te zeggen.
Dat gebeurt, als het goed gaat, bijna vanzelf. Maar wat ik zei was vooral
gericht op de politieke elite. Die moet niet iedere ochtend naar
opiniepeilingen kijken, maar doen wat er gedaan moet worden. Dán ben je een
staatsman. Angela Merkel doet dat. En ja, zij maakt fouten, maar het publiek
voelt dat zij doet wat zij moet doen en vertrouwt haar daarom. Helaas zijn er
te weinig politici zoals zij.'
Hebben de
Sixen ook anderen dan de politieke elite iets te leren?
'Wat ik vooral
indrukwekkend vind is hun loyaliteit aan vorige en toekomstige generaties. Dat
is deels materieel, maar óók spiritueel. Om in de termen van de eerste Jan Six
te spreken: als je die banden te veel doorknipt, beschadig je je ziel. De
huidige samenleving is geobsedeerd door het leven in het nu. Daardoor gaat het
alleen nog maar om efficiency, productie en commercie. Of alleen nog maar? Te
veel, in elk geval. Er is bijna geen enkele vastigheid meer in dit land. Zelfs
de postbussen kunnen na een eeuwigheid rood te zijn geweest opeens oranje
worden omdat dat de nieuwe kleur van het postbedrijf is. Dat gebrek aan
vastigheid heeft geleid tot gevoelens van ontworteling en verwarring, waardoor
mensen zich vastklampen aan de beloften van allerlei politieke kwakzalvers.'
Is er een
verschil tussen Nederlandse patriciërs en de adel in andere Europese landen –
zoals België?
'Zeker, ja.
Nederland had sinds de late middeleeuwen geen adelvormende instantie. Alleen
een koning kon adel creëren en Nederland kreeg die pas in 1815. Willem I
verhief daarna veel oude regentenfamilies tot de adel om die aan zich te
binden, en ook omdat het hof in het met België samengevoegde land werd
gedomineerd door Belgische baronnen, hertogen en graven. Iedere stedelijke
familie die drie generaties lang aanzienlijke posities had bekleed kon toen
jonkheer worden. Dat leidde in een stad als Amsterdam tot veel gemor. Terecht,
denk ik. Stel, je was een Trip of een Bicker, dan waren je voorouders vaker
machtiger en invloedrijker dan die Belgische baronnen en graven. Dan wilde je
geen jonkheer worden, het zou minstens ‘graaf Trip’ of ‘hertog Bicker’ moeten zijn.
Toch bezweken ze bijna allemaal voor de verleiding.'
Hebben de
Nederlanders door die verschillende geschiedenis een andere mentaliteit dan
Belgen van hoge geboorte?
'Nederland is altijd heel egalitair gebleven. Dat zie je alleen al aan
het feit dat na 1830 – toen de noodzaak verdween om een tegenwicht te vormen
tegen de Belgische adel – bijna niemand meer in de adelstand werd verheven. Het
was niet meer nodig. Maar het zit ook in de burgermentaliteit van dit land. Al
in de zeventiende eeuw. Er waren toen al patriciërs die een titel hadden
gekregen, bijvoorbeeld van de Deense koning. In Amsterdam droegen ze die titel
echter nooit. Dat deed je gewoon niet. En dat is altijd zo gebleven. Ook je
rijkdom: die laat je niet zien. Dat is in andere landen wel anders.'
(Eerder gepubliceerd op Knack.be, 24 augustus)
Zie ook: