De auteurswet bestaat honderd jaar. Uitgevers en auteurs ontlenen daar nog steeds de mogelijkheid aan om de rechten op hun intellectueel eigendom te doen gelden. Maar in steen gebeiteld is de wet niet. Vanuit verschillende kanten klinkt de roep om flexibeler om te gaan met het auteursrecht. Ook lopen verschillende wetsvoorstellen om het auteursrecht aan te passen. Zo kunnen vertalers en uitgevers wellicht binnenkort over een minimumtarief onderhandelen.
Meer dan vier eeuwen heeft het geduurd, schrijft de jurist en oprichter van de Walburg Pers Chris Schriks in zijn pas verschenen Canon van het uitgevers- en auteursrecht (Kluwer), voordat Nederland ‘voor het fenomeen intellectueel eigendom een rechtsvorm vond die houvast bood voor zowel het burgerlijke, handels- en strafrecht. Een rechtsnorm die helder en toepasbaar moest zijn, op een redelijke erkenning moest kunnen rekenen en die kon worden gehandhaafd.’
Honderd jaar geleden was het zover. Op 23 september 1912 zette koningin Wilhelmina haar handtekening onder de Auteurswet. Anderhalve week later publiceerde minister van justitie Edmond Regout de wet. Vanaf dat moment bezat ‘de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst’ het ‘uitsluitend recht’ om ‘dit openbaar te maken en te verveelvoudigen, behoudens de beperkingen, bij de wet gesteld’, zoals artikel 1 van de wet nog altijd luidt.
‘Dit jubileum is zonder twijfel reden voor een feestje’, zegt Michiel Kramer, secretaris economische en juridische zaken van het Nederlandse Uitgevers Verbond (NUV). ‘Dankzij de mediumneutrale formulering heeft de wet bewezen mee te kunnen met de technologische ontwikkelingen. De wet is nog van voor de introductie van de radio, maar dat betekent niet dat de wet al die tijd hetzelfde is gebleven. Door rechtspraak en wetswijzigingen is de werking steeds bijgesteld om te kunnen voldoen aan de eisen van de tijd.’
Zo is de duur van het auteursrecht verlengd van vijftig jaar in 1912 tot zeventig jaar na de dood van de maker nu. Het artikel dat de man verbood te beslissen over het auteursrecht van zijn toen nog handelingsonbekwame echtgenote is geschrapt. En het recht om voor een vertaling te zorgen vervalt niet langer na tien jaar. Nog halverwege de jaren nul is de wet op aandringen van Europa geharmoniseerd met wetgeving in andere EU-landen. Maar de kern van de wet staat recht overeind.
De juriste Janne Rijkers van de Verenging van Letterkundigen (VvL) en auteursrechtadvocaat Hans Bousie zijn het daarom van harte met Kramer eens. ‘Auteurs kunnen niet zonder de wet,’ zegt Rijkers. ‘Als je de wet afschaft, schaf je de rechten af die auteurs kunnen doen gelden op hun eigen creaties. Hun werk zou niet langer worden beschermd, waardoor het vrijwel onmogelijk is om er nog aan te verdienen.’
Toch krijg je de laatste jaren soms de indruk dat de auteurswet zijn langste tijd heeft gehad. Het auteursrecht is een obstakel, kun je regelmatig lezen: het staat innovatie op internet in de weg. Bij wijze van voorbeeld: de historicus Hans Blom klaagde vorige maand in NRC Handelsblad dat hij de voordelen van digitalisering – makkelijk en snel vanuit huis zoeken in databanken – misloopt omdat de collectieve beheersvennootschap Lira geld vraagt voor opname van artikelen in digitale archieven.
‘De politiek legt de nadruk te veel op het belang van de gebruiker’, beaamt Kramer. ‘Maar daarbij wordt vergeten dat er informatie op internet staat dankzij het feit dat mensen en bedrijven daarin hebben geïnvesteerd. Het is onmogelijk om voorbij te gaan aan hun belangen. Als auteurs en producenten het gevoel hebben dat hun producten niet langer beschermd worden, staat er straks op internet alleen nog heel basale informatie. Dat is de dood in de pot.’
‘Bibliotheken als de Koninklijke Bibliotheek en de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren lijken het liefst alles gratis te willen openstellen,’ zegt ook Rijkers. ‘Onder het mom van open access vinden ze dat niet alleen wetenschappelijke informatie vrij beschikbaar moet zijn. Zulke partijen noemen de wet een obstakel. Ten onrechte. Het lastige is daarbij wel dat collectieve beheersorganisatie als Lira momenteel weinig vertrouwen genieten, door de berichtgeving over chaos bij Buma.’
Bousie toont daarentegen wel begrip voor diegene die zeggen dat het auteursrecht de vrijheid van internet belemmert. ‘Nu geldt het absoluut recht van de rechthebbenden. Uitgevers en rechthebbenden kunnen van tevoren aan start-ups vragen wat ze willen. Wie een nieuw model bedenkt, moet bij alle individuele rechthebbenden langs, eindeloos onderhandelen, veel betalen. Het netto-effect is dat het niet van de grond komt. Terwijl nieuwe modellen wel succesvol kunnen zijn. Zie Spotify.’
Bousie pleit daarom voor het afschaffen van het absoluut recht voor digitale producten en de introductie van een ‘vergoedingenrecht’. In plaats van het recht om nee te zeggen krijgen rechthebbenden het recht om een vergoeding achteraf te vragen. ‘Deze vergoeding moet redelijk zijn: gerelateerd aan de winst van een nieuw bedrijf en niet, zoals nu in de muziekindustrie gebeurt, aan de omzet. Daarom zijn veel nieuwe initiatieven niet levensvatbaar: hun hele winst gaat op aan vergoedingen aan rechthebbenden.’
Zo spelen op dit moment meer discussies over flexibilisering van het auteursrecht. Tijdens het congres Towards flexible copyright?, vorige maand in Den Haag, pleitte bijvoorbeeld Bernt Hugenholtz, hoogleraar auteursrecht aan de Universiteit van Amsterdam, voor ruimere mogelijkheden om auteursrechtelijk beschermd werk te gebruiken. Hij wees op het Amerikaanse systeem van ‘fair use’, die anders dan het Nederlandse systeem van excepties, gebruikers meer per geval vrijheid geeft.
‘De excepties [voor ondermeer gebruik in het onderwijs of het overnemen van nieuws] werken over het algemeen goed in de praktijk’, reageert Kramer. ‘Maar anders dan het introduceren van fair use, kun je beter met nieuwe ontwikkelingen omgaan door per sector collectieve afspraken te maken – vergelijkbaar met de leenrechtregeling. Zo zijn er nu gesprekken over een reprorechtregeling met het bedrijfsleven voor digitale kopieën. Dat is efficiënter dan daar wetgeving over te maken of processen over te voeren.’
Een mogelijke flexibilisering, waar verantwoordelijk staatssecretaris Fred Teeven een speerpunt van heeft gemaakt, is echter niet de enige verandering die het auteursrecht te wachten staat. Teeven wil ook een verbod invoeren voor downloaden uit illegale bron – voorlopig afgewezen door de Tweede Kamer. En hij komt met wetsvoorstellen om het toezicht op collectieve beheersorganisaties te verbeteren en de positie van makers te verbeteren door het auteurscontractenrecht te vernieuwen.
De NUV is voor downloaden, maar ook voor een downloadverbod uit evident illegale bron. Het maakt het makkelijker, vindt Kramer, om partijen die grootschalig illegaal e-boeken downloaden een aanbieden aan te pakken. De VvL ziet er daarentegen niets in. Een algemeen downloadverbod is een nodeloze criminalisering van de burger. Liever ziet Rijkers, net als Bousie, het behoud van de thuiskopieheffing ten behoeve van rechthebbenden. Beide bestrijden het idee van Teeven dat het onmogelijk is om een heffing op internet te vragen. ‘Je kunt toch wel één euro per maand op je internetaansluiting rekenen?’ zegt Bousie.
De betrokkenen kijken vooral uit naar het wetsvoorstel over het auteurscontractenrecht dat Teeven ieder moment naar de Tweede Kamer kan sturen. In een eerdere versie van het voorstel stonden maatregelen die niet iedereen zinde. Een verbod op de overdracht van auteursrecht bijvoorbeeld, wat het NUV – anders dan de VvL – als een grote hindernis ziet. ‘Educatieve uitgaven worden vaak gemaakt door grote teams,’ legt Kramer uit. ‘Het is niet duidelijk wie nu wat heeft geschreven en dus is het gebruikelijk om het recht over te dragen. Dat zou dan niet meer kunnen.’
Deze maatregel zal in het uiteindelijke wetsvoorstel geschrapt zijn – in tegenstelling tot het voorstel om collectieve prijsafspraken tussen producenten en makers mogelijk te maken, zoals een vertaaltarief. De VvL juicht dat van harte toe. Bousie sluit zich daar bij aan: ‘omdat er steeds zzp’ers zijn die onder de prijs werken, kunnen grote uitgevers de tarieven té laag houden’. Het NUV waarschuwt daarentegen dat minimumtarieven ook kan betekenen dat bijvoorbeeld vertalingen voor uitgevers duurder worden en er dus minder zullen verschijnen.
Om de handhaving te verbeteren doet de wetgever nadrukkelijk geen nieuwe voorstellen. Kramer, Rijkers en Bousie zeggen ook eensluidend dat het instrumentarium in de wet prima werkt. ‘Maar de problemen zijn in het digitale tijdperk wel verergerd,’ zegt Kramer. ‘Het is veel makkelijker om 20.000 e-books te verspreiden dan zoveel papieren boeken. En verspreiding gebeurt via buitenlandse sites die, zoals nu The Pirate Bay, een Nederlandse veroordeling aan hun laars lappen.’
Meer middelen om de auteurswet te handhaven zou daarom misschien prettig zijn. Al heeft dat weinig zin volgens Bousie. ‘Voor iedere site die stichting Brein weet te sluiten komen er op dezelfde dag 240 nieuwe in de lucht. Het is dweilen met de kraan open. Handhaving is wel nuttig, omdat je anders het signaal geeft: ga je gang maar. Maar een uitgeverij moet ook zorgen voor voldoende legale mogelijkheden.’
Ook het NUV volgt een ander spoor dan aandringen op nieuwe, nog strengere wetgeving, legt Kramer uit: ‘Meer voorlichting en zorgen voor een goed, veelzijdig en laagdrempelige aanbod en handhaving als laatste middel. De politiek zegt dat ook steeds tegen uitgevers: pas je businessmodellen aan, zonder overigens zelf met concrete voorstellen te komen. Dan zou piraterij vanzelf minder worden. Toch is het gek dat de Tweede Kamer dat zegt terwijl ze tegelijk geen downloadverbod uit evident illegale bron wil invoeren, waardoor uitgevers zich meer beschermd voelen om nieuwe modellen te introduceren.’
(Eerder verschenen in Boekblad Magazine 4, 2012)