zaterdag 30 juni 2012

1962: Alexander Solzjenitsyn publiceert 'Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj' (BOEK)


Vijftig jaar geleden zag het literaire landschap er heel anders uit. Zijn de hypes, de bestsellers en de laureaten van 1962 vergeten? Aflevering 3: Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj van Alexander Solzjenitsyn verbijstert de wereld. (Eerdere afleveringen staan hier en hier.)

‘s Avonds in bed begon hoofdredacteur Alexander Tvardovski van het tijdschrift Novy Mir (De nieuwe wereld) aan een manuscript van een onbekende auteur. Na een paar bladzijden al stond hij op. Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj was te goed om  in pyjama te lezen. Hij las de hele nacht door – aangekleed, aan zijn bureau – en vanaf de volgende ochtend vertelde hij iedereen die hij ontmoette dat er een nieuw genie was opgestaan. Ook bij het grote publiek ontstond zo een grote verwachting. Toen het debuut van de 44-jarige Alexander Solzjenitsyn in november 1962 eindelijk verscheen, was Novy Mir in elf minuten uitverkocht.
Of het echt zo ging, valt te betwijfelen. Een sensatie was de publicatie van Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj wél. Voor het eerst sinds de Russische revolutie konden Sovjet-burgers in alle vrijheid lezen hoe verschrikkelijk het eraan toe ging in de duizenden strafkampen waar de paranoïde Stalin de vermeende tegenstanders van de communistische ideologie had opgesloten en waar ook Solzjenitsyn acht jaar had gezeten. Miljoenen Russen lazen het, totaal verbijsterd, snel gevolgd door miljoenen in het Westen. Solzjenitsyn werd overstelpt met reacties van ex-gevangenen die zich in Ivan Denisovitsj herkenden.
Toch kon het werk van Solzjenitsyn alleen verschijnen omdat het in 1962 in de politiek paste van Nikita Chroetsjov. Sinds de Sovjetleider afstand had genomen van van Stalin en tienduizenden voormalige kampslachtoffers, waaronder de schrijver zelf, had gerehabiliteerd, dacht hij dat een novelle als deze hem kon helpen in de interne machtsstrijd met de conservatieve factie. Door Tvardovski geattendeerd op het bestaan van het boek, keurde hij persoonlijk de verschijning ervan goed. 
De kracht van Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj is het contrast tussen de verschrikkingen van het kamp en de bijna opgewekte houding van de eenvoudige boer Ivan Denisovitsj Sjoechov, die tot tien jaar strafkamp was veroordeeld omdat hij tijdens de Tweede Wereldoorlog mogelijk in contact was gekomen met Duitse, dus Westerse soldaten. Hij moet met ontoereikende kleding metselen bij dertig graden onder nul – de specie bevriest onmiddellijk. Hij heeft altijd honger. Maar aan het eind van de dag valt hij ‘volmaakt tevreden’ in slaap door de kleine meevallers die hij had gekend. Zo komt de wreedheid van zijn lot des te harder aan.
Het zachtmoedige karakter van Ivan Denisovitsj droeg bij aan Chroetsjovs toestemming om de novelle te publiceren. Een spijkerharde aanklacht was natuurlijk nooit geaccepteerd. De hoofdpersoon stelt nog altijd een zekere eer in zijn werk. Hij metselt zo lang door dat hij bijna te laat is voor het avondappèl. En werkploeg 104, waar hij deel van uit maakt, vormt een hechte groep, waarvan de leden iets voor elkaar over hebben. Weliswaar uit overlevingsdrang gedwongen, maar toch. Solzjenitsyn was ook bereid concessies te doen. Hij voegde een ‘positieve’ held toe en schrapte een veroordeling van het Oekraïense nationalisme.
In Nederland zelf was de communistische partij overigens niet zo ver als Chroetsjov. De CPN had de aan haar gelieerde uitgeverij Pegasus opgedragen het boek in vertaling – van Theun de Vries – uit te brengen, maar toen partijleiders Marcus Bakker en Paul de Groot het werk van Solzjenitsyn lazen, verordonneerde ze onmiddellijk het boek uit de handel te halen. ‘Dit boek is een rechtstreekse aanval op de Sovjet-Unie’, heette het. Pas tien jaar na verschijning in de Sovjet-Unie, toen De Vries uit de partij was gestapt, kon hij zijn vertaling van Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj bij een andere uitgever onder brengen.
Toen had de novelle van Solzjenitsyn al lang zijn verwoestende werking gehad op het imago van communistisch Rusland. Daarin had Chroetsjov zich schromelijk vergist.
(Eerder gepubliceerd in BOEK 3, 2012)

Zie ook:

donderdag 28 juni 2012

Luuc Kooijmans over Jan Swammerdam en Herman Boerhaave


Voor Gevaarlijke kennis kreeg Luuc Kooijmans een paar jaar geleden de Grote Geschiedenis Prijs. Terecht. De ondertitel ‘inzicht en angst in de dagen van Jan Swammerdam’ dekt de lading volkomen. Kooijmans biedt inzicht in de ontdekkingen van wetenschappers in de jaren 1660-1680 – de generatie die voor het eerst geen genoegen nam met het lezen van klassieke auteurs, maar zelf daadwerkelijk de natuur bestudeerde. En hij brengt de angst over die deze wetenschappers overviel omdat hun werk afbreuk zou doen aan de grootheid Gods en zelfs tot atheïsme kon leiden.
Zelden heb ik een historisch, wetenschappelijk werk met zulke rode oortjes gelezen. In heldere en precieze bewoordingen beschrijft Kooijmans simpelweg stap voor stap wat zijn hoofdpersonen Jan Swammerdam, Niels Stensen, Marcello Malpighi en anderen meemaken. Wat ze ontdekken, wat ze in hun brieven schrijven, waarheen ze op reis gaan et cetera. Maar door dat slechts af en toe in perspectief te plaatsen, verlies je nooit het besef dat ze frontsoldaten zijn in de strijd om de vooruitgang van kennis. Voel je iedere keer weer hoe opwindend en spannend hun ontdekkingen moeten zijn geweest. Ontdekkingen als die van spermatozoïden dankzij nog betere microscopen.
Kooijmans opvolger Het orakel mist uit de aard van het genre diezelfde spanning . Het is een biografie. Kooijmans beschrijft even helder het leven en denken van de grote Leidse geneeskundige Herman Boerhaave, maar bij gebrek aan een tegenkracht in diens leven, is het ook niet meer dan dat. De in armoedige omstandigheden opgegroeide Boerhaave toont veel ijver, wordt uiteindelijk hoogleraar en verovert dankzij zijn heldere denkkracht en uitmuntende didactische gaven groot aanzien in heel Europa. Dat is alleen maar een bewonderenswaardig verhaal – geen spannend verhaal.

Luuc Kooijmans, Gevaarlijke kennis. Inzicht en angst in de dagen van Jan Swammerdam, Bert Bakker, 2007
Luuc Kooijmans, Het orakel. De man die de geneeskunde opnieuw uitvond: Herman Boerhaave (1668-1738), Balans, 2011

Zie ook:

woensdag 27 juni 2012

Herman Brusselmans en ik zijn het eens


‘Weet je dat er meisjes bestaan,’ zei ik, ‘die Katrien heten en die door hun vrienden met een afkorting Kat worden genoemd. Dat is volstrekt belachelijk.’
‘Sommigen van m’n vrienden noemen me inderdaad Kat. M’n moeder noemde me vroeger zelfs Katje. Wil jij me nooit Kat noemen?’
‘In geen honderd jaar. Op een keer las ik een roman met een vrouwelijk hoofdpersonage dat Polly heette en haar vriend noemde haar op pagina vijf al Pol. De rest van die roman beviel me niet erg.’
(uit: Watervrees tijdens een verdrinking, Herman Brusselmans, Prometheus, 2012)

Herman Brusselmans en ik zijn het eens. Het gebruik van koosnaampjes in romans roept vaak ergernis op. Het suggereert vertrouwelijkheid, intimiteit, echtheid – en toch denk je: wat nep. Laatst ergerde ik me er nog aan in de toch wel goede roman Een beschaafde man van Jan-Willem Anker. Lord Elgin, van de ‘Elgin marbles’, wordt daarin door zijn vrouw ‘Eggy’ genoemd. Zou het werkelijk? Nog los van de vraag of Engelse adel zich door hun echtgenote bij hun titel laten noemen in plaats van hun naam (Thomas Bruce, in dit geval), roept die manier van aanspreken het tegendeel op van intimiteit. Alsof Elgins vrouw wanhopige pogingen doet bij haar man in het gevlei te komen. Alsof ze hem in de stemming wil krijgen dat leuke dressoir voor haar te kopen. Misschien is dat ook het probleem met koosnaampjes: als de timing of de context verkeerd is, bereikt de auteur gelijk een averechts effect.

dinsdag 26 juni 2012

Argentijnse gevangenen richten uitgeverij op (Knack)


Iedereen kan een uitgeverij beginnen. Dus ook gevangenen, bedachten Liliana Cabrera en Silvina Prieto in hun Argentijnse cel.

Het hoofdkantoor van Ediciones Me Muero Muerta is gevestigd in blok 31 van de vrouwengevangenis Ezeiza nabij Buenos Aires. De uitgeverij geeft sinds december vorig jaar poëzie en korte verhalen uit geschreven door gevangenen. Geen reguliere publicaties, maar bibliofiele uitgaven in de Argentijnse traditie van de ‘editoriales cartoneras’: met handgemaakte kartonnen omslagen. Pas als binnenkort de eerste e-boeken volgen kan een breder publiek kennismaken met deze teksten.
De geschiedenis van Me Muero Muerta – letterlijk: ‘ik sterf de dood’, maar in het Argentijns-Spaans een kreet à la ‘de max’ – begon met een schrijfworkshop in 2008, die Cabrera initieerde om haar lotgenoten in aanraking te brengen met betere literatuur. Als gevangenisbibliothecaresse ergerde ze er zich mateloos aan dat alle vrouwen alleen maar zelfhulpboeken en romantische fictie leenden. Zelf was ze toen net in de gevangenis beland, vermoedelijk vanwege drugshandel.
De schrijfworkshop was zo’n succes dat al snel een eigen tijdschrift en een website volgde. En sinds een half jaar dus een uitgeverij. Ook Cabrera (1980) zelf, die uitgeefdirecteur van Me Muero Muerta is geworden, heeft daar al een poëziebundel uitgegeven: Bancame y punto (Behelp je met mij, punt), dat volgde op het elders verschenen Obligado Tic Tac (Het onvermijdelijke geluid van de klok). Prieto publiceerde een verhalenbundel.
‘Het is een eer om dit te doen,’ zei Cabrera, die nog tot 2017 vast zit, tegen het persbureau NAN. ‘Het is een manier om de buitenwereld te laten zien wat je hier binnen kunt doen, om de logische vooroordelen af te breken die iemand kan hebben. Ook is het een manier om mijn lotgenoten te tonen dat je projecten voor de toekomst kunt hebben.’ Volgens Cabrera moest de gevangenisdirectie aanvankelijk lachen om het plan, maar werd haar uiteindelijk geen strobreed in de weg gelegd.
Cabrera en Prieto zijn niet de eerste die vanuit de gevangenis schrijven. De bekendste is wereldwijd markies de Sade, die De 120 dagen van Sodom schreef in de Bastille, enkele jaren voor die werd verwoest. In Vlaanderen greep Roger van de Velde halverwege de jaren zestig ‘in een radeloos verzet tegen de wanhoop’ naar de pen. Zijn in verschillende gevangenissen geschreven oeuvre leverde hem in 1970 de Arkprijs van het Vrije Woord op. Maar De Sade en Van de Velde gaven hun werk niet zelf uit.
De afgelopen jaren zijn ook verschillende pogingen ondernomen nieuwe literair talent te vinden in Vlaamse gevangenissen. In 2001 publiceerde De Brakke Hond teksten van gevangenen die zij onder begeleiding van onder meer Erik Vlaminck, Stefan Brijs en Walter van den Broeck hadden geschreven. In 2009 kregen 7000 gevangen een schrijfboekje met vijf opdrachten van Creatief Schrijven en de Bond Zonder Naam. P-Magazine publiceerde toen de beste column.
Helaas kunnen de meeste gevangen gehouden auteurs helemaal niet schrijven. In landen als China, Turkije en Syrië zitten er honderden vast om wat ze hebben geschreven. Het Writers in Prison Committee van PEN registreert jaarlijks zevenhonderd tot negenhonderd nieuwe gevallen. Iedere lokale PEN-Club maakt zich sterk voor een aantal van hen. Voor PEN-Vlaanderen zijn dat Naziha Rjiba, Mohammed Abbou, Zheng Yichun, de redactie van Agos (Turkije), Mehmet Bakir en Déo Namujimbo.
(Eerder gepubliceerd op Knack.be, 25 jun 2012)

maandag 25 juni 2012

Auteurs krijgen recht op een billijke vergoeding (Boekblad)


Auteurs kunnen het contract met de uitgever geheel of gedeeltelijk laten ontbinden. Zij krijgen recht op een billijke vergoeding. En er komt een geschillencommissie. 
Dat staat in het wetsvoorstel auteurscontractenrecht dat staatssecretaris van justitie Fred Teeven (VVD) woensdag naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. De bedoeling van de wet is om de contractuele positie van auteurs en andere makers van creatieve producten ten opzichte van uitgevers en andere exploitanten te versterken. Het Nederlands Uitgeversverbond (NUV) en de Vereniging van Schrijvers en Vertalers (VSenV) reageren in eerste instantie positief.
De mogelijkheid om het contract te laten ontbinden houdt in dat een schrijver kan eisen dat een uitgever zijn werk digitaal exploiteert. Gebeurt dat niet, dan kan hij de digitale rechten terugkrijgen om ze zelf of door een derde partij te laten exploiteren. Ook kan de schrijver het contract laten ontbinden als de uitgever helemaal niets (meer) met zijn werk doet.
Bij onverwacht succes kan de auteur volgens het wetsvoorstel een hogere vergoeding claimen. Deze ‘bestsellerbepaling’ moet garanderen dat maker en exploitant in gelijke mate profiteren van commercieel succes. Ook maakt de wet het mogelijke om onredelijke bepalingen in een auteurscontract te vernietigen, zoals de verplichting van de auteur om al zijn toekomstige werken bij dezelfde uitgever onder te brengen.
Jurist Michiel Kramer van het NUV is niet negatief over het voorstel. ‘Ik heb de wet en de memorie van toelichting nog niet grondig gelezen. Als blijkt dat het voorstel de bedrijfsvoering van onze leden hindert, zullen we proberen daar nog iets aan te doen. Maar mijn eerste indruk is: het valt mee. De grote pijnpunten uit een eerdere versie zitten niet in het uiteindelijke voorstel.’
Kramer doelt met name op twee punten. Ten eerste: er komt geen verbod op overdracht van auteursrechten tijdens het leven van de maker, wat bijvoorbeeld de uitgave van educatieve publicaties die vaak worden geschreven door grote auteursteams onmogelijk had gemaakt. Ten tweede: een billijke vergoeding kan ook nihil zijn. Met andere woorden: er komt geen minimumtarief, de marktwerking in de onderhandelingen tussen auteur en uitgever wordt niet verstoord.
Toch noemt Kramer het wetsvoorstel een verbetering van de positie van de auteur. ‘Er spreekt erkenning uit van zijn positie. Maar ik denk ook dat de wet in de uitgeefbranche eigenlijk niet nodig is. Zo zit de bestsellerbepaling al in het auteurscontract verwerkt: bij meer verkochte exemplaren gaat het royaltypercentage omhoog. Ook kennen we al een non-ususbepaling [waarbij auteurs hun rechten terugkrijgen als de uitgever er niets mee doet, md].’
Voorzitter Pierre Spaninks van de VSenV is ‘heel blij’ dat het wetsvoorstel er is. ‘Wij hebben al in 2006 voor het eerst onder de aandacht van de politiek gebracht dat het gewone contractenrecht onvoldoende is, omdat de exploitant veel marktmacht heeft. Nu staat er eindelijk letterlijk met zo veel woorden dat de auteur recht heeft op een billijke vergoeding. Ook ben ik blij met het non-ususverbod en de erkenning dat er bij toekomstige nieuw exploitatievorming opnieuw moet worden onderhandeld over een billijke vergoeding.’
Net als het NUV heeft de VSenV tijd nodig om het voorstel grondig te lezen én nadere toelichting te verkrijgen. Wat de geschillencommissie inhoudt is Spaninks onvoldoende duidelijk: wie gaan daar in zitten? En hoe verhoudt de mogelijkheid om afspraken te maken zich met de eis dat die moeten passen in het mededingingsrecht? ‘Na een conflict over de adviestarieven voor vertalers stond de NMa ons toe gangbare tarieven te onderzoeken en die te publiceren. Wil de minister die afspraak herroepen of niet?’
Daarbij wil de VSenV zijn reactie afstemmen met enerzijds het platform makers en anderzijds de eigen afdelingen. ‘Zo stond in het ontwerp dat auteursrechten niet overdraagbaar waren – wat nu uit het voorstel is. Sommige auteurs waren daar blij mee, maar scenarioschrijvers niet. Het maken van een film waar soms vijftig auteurs bij betrokken zijn, zou dan onmogelijk zijn.’
(Eerder gepubliceerd op Boekblad.nl, 22 jun 2012)

Zie ook:

zondag 24 juni 2012

Auteurswet viert honderdjarig jubileum (Boekblad)


De auteurswet bestaat honderd jaar. Uitgevers en auteurs ontlenen daar nog steeds de mogelijkheid aan om de rechten op hun intellectueel eigendom te doen gelden. Maar in steen gebeiteld is de wet niet. Vanuit verschillende kanten klinkt de roep om flexibeler om te gaan met het auteursrecht. Ook lopen verschillende wetsvoorstellen om het auteursrecht aan te passen. Zo kunnen vertalers en uitgevers wellicht binnenkort over een minimumtarief onderhandelen.

Meer dan vier eeuwen heeft het geduurd, schrijft de jurist en oprichter van de Walburg Pers Chris Schriks in zijn pas verschenen Canon van het uitgevers- en auteursrecht (Kluwer), voordat Nederland ‘voor het fenomeen intellectueel eigendom een rechtsvorm vond die houvast bood voor zowel het burgerlijke, handels- en strafrecht. Een rechtsnorm die helder en toepasbaar moest zijn, op een redelijke erkenning moest kunnen rekenen en die kon worden gehandhaafd.’
Honderd jaar geleden was het zover. Op 23 september 1912 zette koningin Wilhelmina haar handtekening onder de Auteurswet. Anderhalve week later publiceerde minister van justitie Edmond Regout de wet. Vanaf dat moment bezat ‘de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst’ het ‘uitsluitend recht’ om ‘dit openbaar te maken en te verveelvoudigen, behoudens de beperkingen, bij de wet gesteld’, zoals artikel 1 van de wet nog altijd luidt.
‘Dit jubileum is zonder twijfel reden voor een feestje’, zegt Michiel Kramer, secretaris economische en juridische zaken van het Nederlandse Uitgevers Verbond (NUV). ‘Dankzij de mediumneutrale formulering heeft de wet bewezen mee te kunnen met de technologische ontwikkelingen. De wet is nog van voor de introductie van de radio, maar dat betekent niet dat de wet al die tijd hetzelfde is gebleven. Door rechtspraak en wetswijzigingen is de werking steeds bijgesteld om te kunnen voldoen aan de eisen van de tijd.’
Zo is de duur van het auteursrecht verlengd van vijftig jaar in 1912 tot zeventig jaar na de dood van de maker nu. Het artikel dat de man verbood te beslissen over het auteursrecht van zijn toen nog handelingsonbekwame echtgenote is geschrapt. En het recht om voor een vertaling te zorgen vervalt niet langer na tien jaar. Nog halverwege de jaren nul is de wet op aandringen van Europa geharmoniseerd met wetgeving in andere EU-landen. Maar de kern van de wet staat recht overeind.
De juriste Janne Rijkers van de Verenging van Letterkundigen (VvL) en auteursrechtadvocaat Hans Bousie zijn het daarom van harte met Kramer eens. ‘Auteurs kunnen niet zonder de wet,’ zegt Rijkers. ‘Als je de wet afschaft, schaf je de rechten af die auteurs kunnen doen gelden op hun eigen creaties. Hun werk zou niet langer worden beschermd, waardoor het vrijwel onmogelijk is om er nog aan te verdienen.’

Toch krijg je de laatste jaren soms de indruk dat de auteurswet zijn langste tijd heeft gehad. Het auteursrecht is een obstakel, kun je regelmatig lezen: het staat innovatie op internet in de weg. Bij wijze van voorbeeld: de historicus Hans Blom klaagde vorige maand in NRC Handelsblad dat hij de voordelen van digitalisering – makkelijk en snel vanuit huis zoeken in databanken – misloopt omdat de collectieve beheersvennootschap Lira geld vraagt voor opname van artikelen in digitale archieven.
‘De politiek legt de nadruk te veel op het belang van de gebruiker’, beaamt Kramer. ‘Maar daarbij wordt vergeten dat er informatie op internet staat dankzij het feit dat mensen en bedrijven daarin hebben geïnvesteerd. Het is onmogelijk om voorbij te gaan aan hun belangen. Als auteurs en producenten het gevoel hebben dat hun producten niet langer beschermd worden, staat er straks op internet alleen nog heel basale informatie. Dat is de dood in de pot.’
‘Bibliotheken als de Koninklijke Bibliotheek en de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren lijken het liefst alles gratis te willen openstellen,’ zegt ook Rijkers. ‘Onder het mom van open access vinden ze dat niet alleen wetenschappelijke informatie vrij beschikbaar moet zijn. Zulke partijen noemen de wet een obstakel. Ten onrechte. Het lastige is daarbij wel dat collectieve beheersorganisatie als Lira momenteel weinig vertrouwen genieten, door de berichtgeving over chaos bij Buma.’
Bousie toont daarentegen wel begrip voor diegene die zeggen dat het auteursrecht de vrijheid van internet belemmert. ‘Nu geldt het absoluut recht van de rechthebbenden. Uitgevers en rechthebbenden kunnen van tevoren aan start-ups vragen wat ze willen. Wie een nieuw model bedenkt, moet bij alle individuele rechthebbenden langs, eindeloos onderhandelen, veel betalen. Het netto-effect is dat het niet van de grond komt. Terwijl nieuwe modellen wel succesvol kunnen zijn. Zie Spotify.’
Bousie pleit daarom voor het afschaffen van het absoluut recht voor digitale producten en de introductie van een ‘vergoedingenrecht’. In plaats van het recht om nee te zeggen krijgen rechthebbenden het recht om een vergoeding achteraf te vragen. ‘Deze vergoeding moet redelijk zijn: gerelateerd aan de winst van een nieuw bedrijf en niet, zoals nu in de muziekindustrie gebeurt, aan de omzet. Daarom zijn veel nieuwe initiatieven niet levensvatbaar: hun hele winst gaat op aan vergoedingen aan rechthebbenden.’

Zo spelen op dit moment meer discussies over flexibilisering van het auteursrecht. Tijdens het congres Towards flexible copyright?, vorige maand in Den Haag, pleitte bijvoorbeeld Bernt Hugenholtz, hoogleraar auteursrecht aan de Universiteit van Amsterdam, voor ruimere mogelijkheden om auteursrechtelijk beschermd werk te gebruiken. Hij wees op het Amerikaanse systeem van ‘fair use’, die anders dan het Nederlandse systeem van excepties, gebruikers meer per geval vrijheid geeft.
‘De excepties [voor ondermeer gebruik in het onderwijs of het overnemen van nieuws] werken over het algemeen goed in de praktijk’, reageert Kramer. ‘Maar anders dan het introduceren van fair use, kun je beter met nieuwe ontwikkelingen omgaan door per sector collectieve afspraken te maken – vergelijkbaar met de leenrechtregeling. Zo zijn er nu gesprekken over een reprorechtregeling met het bedrijfsleven voor digitale kopieën. Dat is efficiënter dan daar wetgeving over te maken of processen over te voeren.’

Een mogelijke flexibilisering, waar verantwoordelijk staatssecretaris Fred Teeven een speerpunt van heeft gemaakt, is echter niet de enige verandering die het auteursrecht te wachten staat. Teeven wil ook een verbod invoeren voor downloaden uit illegale bron – voorlopig afgewezen door de Tweede Kamer. En hij komt met wetsvoorstellen om het toezicht op collectieve beheersorganisaties te verbeteren en de positie van makers te verbeteren door het auteurscontractenrecht te vernieuwen.
De NUV is voor downloaden, maar ook voor een downloadverbod uit evident illegale bron. Het maakt het makkelijker, vindt Kramer, om partijen die grootschalig illegaal e-boeken downloaden een aanbieden aan te pakken. De VvL ziet er daarentegen niets in. Een algemeen downloadverbod is een nodeloze criminalisering van de burger. Liever ziet Rijkers, net als Bousie, het behoud van de thuiskopieheffing ten behoeve van rechthebbenden. Beide bestrijden het idee van Teeven dat het onmogelijk is om een heffing op internet te vragen. ‘Je kunt toch wel één euro per maand op je internetaansluiting rekenen?’ zegt Bousie.
De betrokkenen kijken vooral uit naar het wetsvoorstel over het auteurscontractenrecht dat Teeven ieder moment naar de Tweede Kamer kan sturen. In een eerdere versie van het voorstel stonden maatregelen die niet iedereen zinde. Een verbod op de overdracht van auteursrecht bijvoorbeeld, wat het NUV – anders dan de VvL – als een grote hindernis ziet. ‘Educatieve uitgaven worden vaak gemaakt door grote teams,’ legt Kramer uit. ‘Het is niet duidelijk wie nu wat heeft geschreven en dus is het gebruikelijk om het recht over te dragen. Dat zou dan niet meer kunnen.’
Deze maatregel zal in het uiteindelijke wetsvoorstel geschrapt zijn – in tegenstelling tot het voorstel om collectieve prijsafspraken tussen producenten en makers mogelijk te maken, zoals een vertaaltarief. De VvL juicht dat van harte toe. Bousie sluit zich daar bij aan: ‘omdat er steeds zzp’ers zijn die onder de prijs werken, kunnen grote uitgevers de tarieven té laag houden’. Het NUV waarschuwt daarentegen dat minimumtarieven ook kan betekenen dat bijvoorbeeld vertalingen voor uitgevers duurder worden en er dus minder zullen verschijnen.

Om de handhaving te verbeteren doet de wetgever nadrukkelijk geen nieuwe voorstellen. Kramer, Rijkers en Bousie zeggen ook eensluidend dat het instrumentarium in de wet prima werkt. ‘Maar de problemen zijn in het digitale tijdperk wel verergerd,’ zegt Kramer. ‘Het is veel makkelijker om 20.000 e-books te verspreiden dan zoveel papieren boeken. En verspreiding gebeurt via buitenlandse sites die, zoals nu The Pirate Bay, een Nederlandse veroordeling aan hun laars lappen.’
Meer middelen om de auteurswet te handhaven zou daarom misschien prettig zijn. Al heeft dat weinig zin volgens Bousie. ‘Voor iedere site die stichting Brein weet te sluiten komen er op dezelfde dag 240 nieuwe in de lucht. Het is dweilen met de kraan open. Handhaving is wel nuttig, omdat je anders het signaal geeft: ga je gang maar. Maar een uitgeverij moet ook zorgen voor voldoende legale mogelijkheden.’
Ook het NUV volgt een ander spoor dan aandringen op nieuwe, nog strengere wetgeving, legt Kramer uit: ‘Meer voorlichting en zorgen voor een goed, veelzijdig en laagdrempelige aanbod en handhaving als laatste middel. De politiek zegt dat ook steeds tegen uitgevers: pas je businessmodellen aan, zonder overigens zelf met concrete voorstellen te komen. Dan zou piraterij vanzelf minder worden. Toch is het gek dat de Tweede Kamer dat zegt terwijl ze tegelijk geen downloadverbod uit evident illegale bron wil invoeren, waardoor uitgevers zich meer beschermd voelen om nieuwe modellen te introduceren.’
(Eerder verschenen in Boekblad Magazine 4, 2012)

donderdag 21 juni 2012

Tien jaar DNBL: De Langste Dag

Hij is eindelijk online te zien: de documentaire over het poëziefestival De Langste Dag dat plaatsvond op 10 december 2010 ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL). Op vier podia tegelijk lazen meer dan zeventig dichters zes uur lang werk voor van hun voorgangers. Die avond heb ik een aantal betrokkenen en dichters geïnterviewd, waaruit de documentairemaker rijkelijk heeft geput. De documentaire is hier te zien. En hier de complete gesprekken met onder meer Peter Holvoet-Hanssen, Karel Eykman, Gerrit Komrij, Anton Korteweg en Ester Naomi Perquin.

Zie ook:
- Eindelijk beeld en geluid in de DBNL

woensdag 20 juni 2012

Geloofsafval in de Nederlandse literatuur: van Jan Wolkers tot Franca Treur (BOEK)


Met een verbod op het plegen van duizendeneen zonden proberen dominees en priesters hun gemeenschap bij elkaar te houden. In de jaren zestig en zeventig rebelleerden Nederlandse schrijvers daar fel tegen. Nu bieden romans over dit thema ruimte voor nuance en compassie.

De moderniteit, alledaagsheid en warmte van het zwaargereformeerde gezin

Janne en IJze hielpen hun moeder met tillen. Ze sjouwden met vooruitgestoken buiken: boeken, kleding, schoenen met hoge hakken, dunne kousen, het trouwalbum met de overgebleven foto’s waar dames met blote jurken en sieraden op stonden die haar moeder onmogelijk weg kon kleuren met inkt, haar vaders sigaren, zijn speelkaarten, Jannes haarlinten, de nieuwe Barbie die de zondige rondingen van een vrouwenlichaam benadrukte, het speelgoedgeweer en de tinnen soldaten van IJze die tot gewelddadigheid opriepen. Alles wat werelds was stapelden ze rond het vuur.

Is dit citaat vol godsdienstwaanzin van Jan Wolkers? Uit zijn roman Terug naar Oegstgeest? Uit minder bekend werk dat hij schreef in zijn productiefste periode in de eerste helft van de jaren zestig, zoals De hond met de blauwe tong of de verhalenbundel Gesponnen suiker? Of zouden Janne en IJze personages zijn uit het universum van Maarten ‘t Hart? Zijn debuut Stenen voor een ransuil uit 1971 misschien. Het vrome volk, Een vlucht regenwulpen, De Jacobsladder of Verlovingstijd.
Het antwoord is natuurlijk: geen van twee. Wie denkt aan literatuur over de botsing tussen het geloof, met zijn duizenden geboden en verboden, en de vaak jonge gelovigen die hiermee willen breken, schiet – al decennia – als eerste de namen Wolkers en ‘t Hart te binnen. Beiden schreven bijna een heel oeuvre vol over hun afkeer voor de orthodoxe dominees die met een beroep op het eeuwig zielenheil dat zij niet mochten verspelen, hen probeerde af te houden van de zonde.
Maar Wolkers en ‘t Hart zijn de enige niet. Nog altijd verschijnen jaarlijks romans over individuen die in gewetensnood komen door de rigide religie van hun omgeving – zo rigide dat een breuk de enige oplossing is. Soms betrokken en beschrijvend zoals Wolkers, die liet zien hoe het strenge geloof van zijn vader ieder plezier smoorde. Soms smalend en compromisloos zoals ‘t Hart, die geen mogelijkheid onbenut laat om de domheid en achterbaksheid van de domineeklasse aan te klagen.
Een van die auteurs voor wie de wurggreep van het geloof een belangrijk thema is, is Ellen Heijmerikx. In haar debuut Blinde wereld (2009) beschreef ze hoe een jonge vrouw steeds heviger twijfelt aan de waarheid die haar in de jeugd is voorgehouden. Haar tweede roman Wij dansen niet (2011), waaruit bovenstaand citaat afkomstig is, beschrijft de tragiek van een jong, naïef meisje dat aan een te fanatiek beleden geloof mee moet doen (zie voor een recensie elders in dit nummer).
Andere schrijvers die de afgelopen jaren over de soms verstikkende aspecten van godsdienst hebben geschreven zijn onder meer Jan Brokken (Mijn kleine waanzin, 2004) Naima el Bezaz (De verstotene, 2006), Ariëlla Kornmehl (De familie Goldwasser, 2007), Rick de Gier (Nineve, 2011), Daniël Rovers (Walter, 2011) en Gerard Koolschijn (Geen sterveling weet, 2012). En natuurlijk Jan Siebelink en Franca Treur, die twee van de grootste sellers van de afgelopen jaren schreven: Knielen op een bed violen en Dorsvloer vol confetti.

De reden dat desondanks Wolkers en ‘t Hart als eerste komen bovendrijven bij het thema afvalligheid, is dat hun meesterwerken verschenen toen heel Nederland de kerk de rug toekeerde. Hun beschrijvingen van bekrompen ouderlingen, dodelijk saaie zondagen en een Bijbel vol ongerijmdheden waarvan geen enkel gezag uit ging, reflecteerden de persoonlijke verhalen van honderdduizenden jongeren in de jaren zestig en zeventig. Hun boeken waren werkelijk schokkend voor de oudere generatie.
Hedendaagse romans over de breuk met het geloof hebben een even autobiografische bodem. Ellen Heijmerikx vertrok zelf als studente bij de Noorse broeders waarover ze schrijft. Rick de Gier heeft een verleden in de evangelische gemeente op de Veluwe waarin zijn hoofdpersoon opgroeit. Enzovoort, enzovoort. Maar hun persoonlijke verhalen zijn, hoe literair verwerkt en hoe fraai beschreven ook, in de ogen van hun lezers eigenlijk niet meer dan dat: hun persoonlijke verhalen.
Vaak hebben de romans over dit thema ook een historische decor – omdat ze inderdaad in de jaren zestig of zeventig met het geloof braken, zoals Gerard Koolschijn, of omdat ze aanvoelen dat dat de enige periode is dat als geloofwaardig decor kan dienen voor afvalligheid. Wij dansen niet speelt zich af rond 1960. In Walter beschrijft Daniël Rovers in 24 hoofdstukken hoe een jongetje tussen 1950 en 1971 naar het seminarie gaat maar uiteindelijk geen priester wordt.

Toch is er ook iets gewonnen in de recente literatuur over het verzaken van het geloof. De boeken van Wolkers en ‘t Hart draaiden maar om één ding: de breuk. Met name ‘t Hart heeft in zijn oeuvre honderden alinea’s gewijd aan het geven van redenen daarvoor – zelfs al was het voor het plot irrelevant. Maar ook Jan Wolkers oeuvre is, ondanks zijn latere lofzangen op de tale Kanaäns en ‘de rebel Jezus’, door de aanhoudende en felle protesten van protestantse kerkleiders tegen zijn vermeende godslasterlijkheid, vooral in dat licht komen te staan.
Daarbij was het standpunt van Wolkers en ‘t Hart zonneklaar: het geloof is slecht. Met een op niets gebaseerd en dus misplaatst verbod op de zonden die God zou hebben afgekondigd, deed de kerk niets anders dan het leven van zijn gelovigen onderwerpen. Ieder onschuldig genoegen was te werelds. De bioscoop leidde tot losbandig gedrag. Het lezen van verkeerde boeken tot verkeerde gedachten. En een te korte rok was zedeloos. Beter was het in het gareel te blijven: iedere zondag in de kerk, het liefst twee keer.
Nu hebben schrijvers aandacht voor de positieve kanten van het geloof die het, ondanks alles, wel degelijk heeft. Neem Jan Siebelink. Uit Knielen op een bed violen (2005) zou je het misschien niet kunnen afleiden. Huiveringwekkend is de scène die de meeste lezers het best zal zijn bijgebleven: Margje Sievez wordt door een stelletje zwartkijkers weggehouden van het sterfbed van haar man omdat haar aanwezigheid als niet-bekeerde zijn gang naar de hemel kan tegenhouden.
Maar vanaf het moment dat Siebelink door het land ging toeren om zijn duizenden en duizenden fans te ontmoeten, gedroeg hij zich bijna als een missionaris voor de sektarische afsplitsing die dit leed aan zijn ouders – op wie Hans en Margje Sievez zijn gebaseerd – hebben toegebracht. Zo zeer legt de schrijver de nadruk op de houvast die het geloof zijn vader heeft gebracht in de aanhoudende strijd om zijn gezin te onderhouden met zijn armoedige, weinig succesvolle kwekerij.

Afgewogener is die andere religieuze bestseller van het afgelopen decennium: Dorsvloer vol confetti (2009) van Franca Treur. In wezen bevat de roman niet meer dan een kleine twintig losse scènes uit het leven van een bevindelijk gereformeerd boerengezin uit Walcheren eind jaren tachtig, begin jaren negentig – de plaats en de tijd waar Treur zelf ook opgroeide – uitmondend in een gedwongen huwelijk omdat de vriendin van Christiaan zwanger is. De confetti is het enige feestelijke tintje aan de bruiloft.
Het knappe aan het boek is dat het geloof, hoe belangrijk en aanwezig ook, alleen op de achtergrond meespeelt, terwijl je tegelijk aan alles voelt dat de hoofdpersoon, de twaalfjarige Katelijne Minderhoud, hier op den duur niet meer mee kan leven. Denk aan haar voorliefde voor lezen en vertellen. Of haar ongemak met de rol waartoe zij als enig meisje in het gezin van zeven is voorbestemd en waardoor ze steeds minder mag spelen met haar broers. Zelf is ze nog te jong om het te beseffen, maar de lezer weet heel goed waar het op uitdraait.
Zo legt Treur niet de nadruk op de onvermijdelijke breuk, maar op de moderniteit, alledaagsheid en warmte in het zwaargereformeerde gezin. De familie Minderhoud gebruiken technologieën als internet om de beste melk te kunnen leveren. De ouders bieden hun kinderen een liefdevol en gezellig huis. Er zijn grenzen, maar niemand heeft daar moeite mee. Het is toevallig alleen het karakter van Katelijne, ook maar van God gekregen, waardoor zij de grens wel zal overschrijden.

Dorsvloer vol confetti is de beste roman die afvalligheid met compassie beschrijft. Maar Treur is zeker niet de enige auteur die dat doet. Heijmerikx probeert – niet helemaal trefzeker – in Wij dansen niet ook te laten zien hoe bevrijdend de bekering is voor de tobbende ouders van Janne. Koolschijn valt in Geen sterveling weet de dominee aan die zijn jeugd heeft verzuurd, maar prijst hem ook voor zijn veroordeling van de overbodige bijzaken in het leven die zo veel mensen vereren.
Beter geslaagd dan Heijmerikx en Koolschijn is Walter. De hoofdpersoon van Daniël Rovers roman voelt zich juist thuis op het seminarie. Het is een veilige haven in de woelige jaren zestig, waarin de rooms-katholieke zuil steeds verder verbrokkelt. Een vluchtplaats ook tegen de verlokkingen van het andere geslacht. Het is alleen de tijdgeest waartegen Walter niet langer bestand is. De aanvallen op het starre geloof dat zijn beloften niet waar kan maken, zet ook hem aan het denken – waarna hij wel móét uittreden.
Als er maar genoeg van dat soort geslaagde romans verschijnen, zal het thema afvalligheid niet exclusief worden geassocieerd met dat lang vervlogen tijdperk van de ontzuiling en secularisering. Dan zal het thema eindelijk weer als modern worden gezien.
(Eerder gepubliceerd in BOEK 3, 2012)

dinsdag 19 juni 2012

Winy Maas (MVRDV) over De Boekenberg in Spijkenisse (Bibliotheekblad)


Architect Winy Maas van MVRDV ontwierp de nieuwe Openbare Bibliotheek Spijkenisse. De organische en open ‘Boekenberg’ borduurt voort op zijn befaamde ‘Brabant Bibliotheek’. ‘In deze tijd van tv- en informatiegeweld moet je schaalvergroting aandurven’. 

***
Dit stuk verscheen in februari 2006 in Bibliotheekblad. De oplevering stond toen gepland voor 2008. Dat is iets later geworden. Pas vorige maand ging De Boekenberg voor het eerst open.
***

Trots, ruimte en onthaasting in Spijkenisse

De tweede Nederlandse openbare bibliotheek die architect Winy Maas van bureau MVRDV heeft ontworpen, komt er wel. Afgelopen zomer keurde de gemeenteraad van Spijkenisse zijn ontwerp definitief goed. Met het verleggen van ondergrondse kabels en leidingen zijn de eerste bouwwerkzaamheden inmiddels uitgevoerd. Het moment waarop burgemeester en wethouders het gebouw feestelijk openen, laat nog even op zich wachten. De oplevering staat gepland voor derde kwartaal 2008.
Voor de befaamde ‘Brabant Bibliotheek’, waarmee Maas in 2000 furore maakte in de bibliotheekwereld, was helaas geen plaats in Nederland. In Eindhoven of Den Bosch zou een 230 meter hoge toren moeten verrijzen. Van bovenaf zou 17 kilometer boekenkast zich naar beneden slingeren langs theaters, grand cafés, expositie-, vergader- en andere ruimtes. Aan de buitenkant had Maas studiecellen bedacht die als liften op en neer langs de collectie zoefden.
Lang hield Maas vol dat de provincie of een gemeente opdracht zou geven de ‘Brabant Bibliotheek’ te bouwen. ‘Dat is definitief voorbij’, zegt hij nu in een rustige ruimte van de voormalige drukkerij waar het bureau is gevestigd. ‘Maar internationaal is het opgemerkt. In Mexico City heeft het idee gespeeld om de bibliotheek daar te realiseren, en nu is er in Pittsburgh belangstelling voor.’
In ieder geval was de ‘Brabant Bibliotheek’ een interessant studieproject. ‘Ik ben geïnteresseerd in de transformatie van boeksystemen. Daarin neemt dit project een positie in: de ‘Brabant Bibliotheek’ bevat de volledige collectie voor de provincie. Dat zou moeten worden gecombineerd met ‘snackbibliotheken’ – kleine uitleencentra bij pompstations of Albert Heijns. Het is nog altijd interessant om te zien hoe men op dat model reageert.’

De nieuwbouw van de Openbare Bibliotheek Spijkenisse heeft Maas de ‘Boekenberg’ gedoopt. Een logische naam voor wie de maquette van het 3600 m2 grote gebouw bestudeert. Maas heeft de kantoren, magazijnen, het auditorium, de vergaderruimtes en winkels op elkaar gestapeld. Op de terrassen die daardoor ontstaan komen de collectie, zithoeken, ontmoetings- en expositieruimten. Het geheel wordt afgedekt door een gigantische glazen kap.
‘Zo komen ideeën van de ‘Brabant Bibliotheek’ terug in de ‘Boekenberg’’, vertelt de snel pratende Maas. ‘De eerste was een spiraalbibliotheek, deze kan een lineaire bibliotheek worden. Het is aan de verantwoordelijkheid van de bibliotheek om dat in te vullen, maar je kunt de 480 meter boekenkasten inrichten van A tot Z, van jong tot oud, of van populair naar high class. Het publiek kan er van etage naar etage langs lopen, of via de trappen en ladders short-cuts nemen.’
Zoals de ‘Brabant Bibliotheek’ bijna tot in iedere uithoek van de provincie te zien zal zijn, zo valt ook dit gebouw sterk op in de gemeente Spijkenisse. ‘Vanaf de goot mocht de helling maximaal 45 graden zijn. Dat hebben we dus gedaan, zodat het gebouw net een beetje groter is dan een gemiddeld huis in Spijkenisse. ‘s Avonds zullen duizenden lampjes onder de stolp het gebouw doen oplichten als een lantaarn. Dan is het helemaal goed te zien.’
De opvallendheid brengt scherp de schat onder aandacht die zich onder de stolp herbergt. ‘We moeten de functionaliteiten van de bibliotheek laten zien aan een stadje dat niet wil lezen. In Spijkenisse kijkt men veel naar RTL 4 en 5.’ Tegelijk is het een uitdaging aan de bibliotheek zélf. ‘Iedereen kan zien wat zij met het gebouw doet. Als de rekken leeg blijven, of er is weinig in de bibliotheek te beleven, kan iedereen dat zien. De stad controleert de bibliotheek.’
Het is niet de bedoeling dat de imponerende berg afschrikt. ‘In deze tijd van tv- en informatiegeweld moet je schaalvergroting aandurven’, vindt Maas. ‘Alleen dat trekt nog aandacht. In deze tijd van grote concurrentie, moet je ook niet terughoudend zijn in de boekwereld. Laat in volle glorie zien wat je in huis hebt – ook als de hoeveelheid voor sommigen ontluisterend is. Dat is het tweede aspect: je moet de bevolking ook niet uit angst bepamperen.’
Niet voor niets benoemde Maas anderhalf jaar geleden ‘trots’ als een van de kernwaarden van de ‘Boekenberg’. De andere twee zijn ‘ruimte’ en ‘onthaasting’. Die twee versterken elkaar, denkt Maas. ‘Door de ruimtelijkheid van het gebouw zie je meteen: er is meer dan één kast. Dat alleen al stimuleert om langer te blijven. Onthaasting, dus. Ook kan de bibliotheek in deze opzet op alle terrassen activiteiten organiseren. Dat verleidt net zo goed tot langer blijven.’

De ‘Boekenberg’ staat niet op zichzelf. De nieuwe bibliotheek maakt onderdeel uit van de herinrichting van het Spijkenisser centrum, die MVRDV voor zijn rekening neemt. De nieuwbouw wordt zo organisch verbonden met het kerkplein, de woningen in de omgeving, een ondergrondse parkeergarage. Dat komt tot uiting in het gebruik van baksteen. Dezelfde steen die Maas op straat legt, loopt door in het interieur van de ‘Boekenberg’. ‘We gaan Berlage verslaan’, lacht Maas.
Andersom trekt Maas de zichtbaarheid van de bibliotheek door in andere onderdelen van het project. De hele machinerie van de parkeergarage, twee lagen onder de bibliotheek, ligt open en bloot voor het publiek. ‘Om de publieke investering acceptabel te maken, moet je laten zien waaraan het besteedt wordt. Dat is een verschil met banken, waar de architectuur vaak meewerkt aan de geheimzinnigheid. Tegelijk verhoogt dit de educatieve waarde die de bibliotheek natuurlijk nastreeft.’
Om de ‘hardheid’ van baksteen te compenseren, zet Maas in het hele gebouw meubels van gerecycled rubber neer. Ook de lampen zijn van rubber. ‘Ik wil geen tl-balk zien.’ Die lampen zijn dan ook speciaal ontwikkeld voor dit gebouw. En straks in de winkel te koop. ‘Dat doen we vaak: voor een gebouw iets unieks maken. Als we die vervolgens in productie nemen, krijgt ook de bibliotheek een percentage en komt dat dus ten goede aan het boek. De bibliotheek heeft tenslotte mede geïnvesteerd.’
Het sterke organische gevoel komt in meer details terug. Zo vullen de boekenkasten iedere wand - inclusief de trapmuren, nissen (voor rustige studieplekken) en de balies. Maas: ‘Op de hoogte van 50 tot 180 centimeter staat de gewone collectie. De arbo-collectie. Daaronder staat de kindercollectie. Maar ook de ruimte daarboven wil ik niet weggooien. Daar komt de ‘verborgen collectie’, ofwel de boeken die nu in het magazijn staan. Die kan tot tien meter hoog doorlopen.’
Ook de ‘gesloten’ ruimtes heeft Maas veel logischer ingepast dan je zou denken bij de gedachte dat hij die allemaal in het midden op elkaar heeft gestapeld. De kap loopt namelijk niet aan alle kanten tot het straatniveau. Zo heeft de winkellaag (begane grond) en kantoorlaag (eerste verdieping, voor de bibliotheek zelf en derde partijen) wel degelijk eigen ramen en een eigen ingang.

Met de keus voor het ontwerp van Maas, kiest de bibliotheek – zo legt de architect zelf uit – voor een gebouw dat meer is dan zo maar een ‘service-provider’. ‘In de jaren zeventig was de oprichting van een bibliotheek al genoeg reden voor trots. Als de voorziening er maar was. Door de vlucht die informatie en het boek heeft gemaakt, kan dat niet meer. De bibliotheek moet daarom nu trots de voorziening laten zien, en dat moet je letterlijk tonen.’
Al in eerder interview in Bibliotheekblad, in 2002, signaleerde hij deze renaissance van bibliotheekarchitectuur. Daarom gaat hij nu een stap verder: ‘We moeten kritisch zijn op de ontwikkelingen. Het is goed dat veel bibliotheken gebouwen met uitstraling neerzetten. Maar scheidt het kaf van het koren. Werkt de clubsfeer die Rotterdam heeft gecreëerd wel zo goed? Slaat dat aan? En leer van de evaluatie. Zo is de ‘Boekenberg’ anders dan de ‘Brabant Bibliotheek’ geen hellingbibliotheek meer. Voor veel oudere bezoekers is het lastig om steeds schuin te staan.’
Tegelijk hoopt hij dat de bouwwoede niet stil komt te liggen. De bibliotheek van Maarten van Severen in het Van Abbemuseum wordt nog gebouwd. De Amsterdamse bibliotheek van Jo Coenen moet nog worden opgeleverd (‘ook al snap ik die conceptueel niet’). Maar verder? ‘Het is een veeg teken dat ik weinig voorbeelden kan bedenken van nog te bouwen bibliotheken. Hopelijk is dat onterecht.’
Aan de andere kant: Hebben bibliotheken als boekenpaleizen, zoals de ‘Boekenberg’ uiteindelijk toch is (ondanks pc’s en wireless internettoegang in het hele gebouw), nog wel toekomst? ‘Misschien niet’, reageert Maas laconiek. ‘In de huidige tijd is het nog lang niet zeker, maar misschien breekt downloaden door. Dan is de ‘Boekenberg’ de laatste bibliotheek met het verlangen om het fysieke boek te laten zien. Dan heb ik een monumentale daad gepleegd.’

Zie ook:
- De Boekenberg is geopend (Boekblad)

maandag 18 juni 2012

Expositie Joke van Leeuwen in Meermanno (Knack)


De samensmelting van tekst en beeld waarop Joke van Leeuwen een oeuvre heeft gebouwd staat in een lange traditie, blijkt uit de tentoonstelling die zij inrichtte in Den Haag.
Twee boksende leeuwen vormen al duizend jaar een u

Letters zijn overal. Een jaar lang liep Joke van Leeuwen met haar camera door Antwerpen om ze op te sporen. Een paaltje met zijn schaduw is de l. Twee hijskranen: de f. Een scharnier aan een deur: de e. En de verlichte zijkant van het gebouwtje op perron 21/22 van Antwerpen-Centraal: de m.
Het foto-alfabet is nu te zien in Museum Meermanno. Als laureaat van de Gouden Ganzenveer (in 2010) kreeg Van Leeuwen alle vrijheid om een tentoonstelling in te richten in het oudste boekenmuseum ter wereld. Zij besloot de nadruk te leggen op wat zij als schrijver al meer dan dertig jaar doet: de combinatie van tekst en beeld. En omdat dát een te groot onderwerp is, focuste zij op letters.
Het resultaat is een associatieve expositie over de verbeelding van letters. Behalve haar ‘toevallig alfabet’ toont Van Leeuwen een breed palet aan abecedaria, abc-prenten, leren lezen-boeken, beeldpoëzie à la Bezette stad van Paul van Ostaijen en persoonlijke artefacten.
Recent is de uitvinding om letters uit te beelden niet. Een elfde-eeuws handschrift van de Historiae Ecclesiasticae Tripartitae Epitome van Cassiodorus en Epiphanius Scholasticus, vervaardigd in het bisdom Luik, bevat al twee boksende leeuwen die samen een u uitbeelden – al heeft de illustrator vermoedelijk nooit een leeuw in het echt gezien.
Sindsdien is de variatie eindeloos gebleken. De h kan in drie stappen veranderen in een 'horse’, zoals in The Alphabeastbook van Dorothy Smiderer, maar ook een plaats krijgen in tijdgebonden abecedaria als het abc van de marihuanagenieter uit 1968 (‘de s is voor stoned’).
En dat beeld soms meer zegt dan duizend woorden, wisten ze ook al lang voor de uitvinding van de fotografie. Zie het schitterende, vijftiende-eeuwse Ars memorandi capitula evangeliorum, waarin elk bijbelboek is gevat in ingenieuze beelden als de met symbolen behangen adelaar die als geheugensteun van het evangelie volgens Johannes dient.
Zo heeft Joke van Leeuwen de expositie gebruikt om te laten zien dat haar veelzijdig kunstenaarschap in een lange traditie staat. En: dat zij daar iets aan toe wil voegen. Behalve het ‘toevallig alfabet’ en een getekend alfabet liet zij mensen uit alle windstreken in hun eigen taal het Latijnse alfabet voor de camera opzeggen. Het is fascinerend, hoe zo’n simpel idee zo’n poëtische kracht heeft.
‘Leestekenen. De eigenzinnige kijk van Joke van Leeuwen op het alfabet’, tot en met 19 augustus te zien in: Museum Meermanno, Prinsessegracht 30, Den Haag
(Eerder gepubliceerd op Knack.be, 12 jun)

Zie ook: