Het
gevaarlijke van een portret op de omslag van een boek is dat je je als lezer
onbewust een beeld vormt van een van de hoofdpersonen of beter gezegd, de
hoofdpersoon. In het geval van dit boek staat er een man op afgebeeld, zijn
leeftijd schat ik tegen de dertig. Hij ziet er goed verzorgd uit, intelligent,
en kijkt zelfverzekerd en een tikje streng en afstandelijk de wereld in.
Maar is dit de man die in staat is om rijdend op een paard zijn geliefde
uit een koets te trekken, juist voor ze zal gaan trouwen? Is dit de flamboyante
vrouwenversierder, de alleskunner, de zwerver? Is dit de Solal van Albert
Cohen?
Cohen begint
het verhaal met de oom van Solal, oom Saltiël, die zich verheugt op de
wekelijkse wandeling met zijn jonge neef. Saltiël is ook een Solal, dat wil
zeggen, een afstammeling van het geslacht Solal, een oud Joods geslacht dat op
het Griekse eiland Kafelonia leeft tussen een kleine gemeenschap Joden. Het is
begin twintigste eeuw en deze Joden in ballingschap volgen vanaf hun
geïsoleerde plek de wereldpolitiek en het wel en wee van het Joodse ras.
Solal is de
zoon van een rabijn en verkeert in hogere kringen. Tijdens een van zijn
wandelingen met zijn oom komt hij Adriënne tegen, de jonge vrouw van de
Franse consul, op wie Solal al verliefd is sinds zij aanwezig was bij de
prijsuitreiking op het Franse Lyceum. Zij wordt zijn eerste grote liefde.
Cohen
beschrijft met beeldende lange zinnen het leven op Kafelonia:
In de van vliegen en muskus trillende zaakjes waar
de barbiers met monotone bewegingen hun mandolines of de opperhuiden in
beweging brachten, gonsden de journalisten en politici. (…) Onder de arcaden
dronken kolonels van de gendarmerie koffie en aten roze deegwaren die hun
wangen deden glimmen van gedistingeerde en gewichtige smulpaperij, vervolgens
veegden ze hun handen af aan hun zijden zakdoek, ademden diep uit, glimlachten.
Het bestaan is
goed op Kafelonia, toch neemt Solal geen genoegen met dat comfortabele
leventje. Hij is pas zestien wanneer hij Adriënne in haar huis bezoekt en de
liefde met haar bedrijft. Het is hartstocht, van beide kanten, en om verdere
problemen met de rabbijn of de consul te voorkomen, besluiten ze heimelijk het
eiland te verlaten en naar Italië te reizen. Ze verliezen elkaar uit het oog,
en Solal zwerft verder door Spanje en Frankrijk. Dan laat Cohen zien dat
beschrijven ook anders kan, zonder uitvoerige beelden, maar met korte
trefwoorden om Solals leven te duiden:
Spanje. Ellende. Uiteenlopende baantjes. Geen
Adriënne. Op een ochtend, in Valladolid, was hij, na Racine en Rimbaud gelezen
te hebben, naar het Franse consulaat gegaan, had een contract getekend voor de
duur van de oorlog. Vreemdelingenlegioen. Opleidingskamp. Vervlogen bloemen van
de granaten. Verwondingen. Eervolle vermeldingen. Een palm, twee sterren. Drie
maanden gevangenis voor ernstige inbreuken op de discipline.
Hij komt
terecht in Frankrijk, raakt aan lager wal en gaat weer op zoek naar
Adriënne. Zijn liefde voor haar blijkt bekoeld en in haar bijzijn ontmoet
hij Aude, de dochter van de eerste minister. Zij wordt zijn volgende doel in
het leven. Dat gaat echter niet zomaar. De twee stoten elkaar af en trekken
elkaar aan als sterke magneten die om elkaar heen draaien. Ze houden hun liefde
voor elkaar en de buitenwereld verborgen, maar alles wijst erop dat het Solal
ook zal lukken deze vrouw tot de zijne te maken. Via haar vader komt hij
in de politiek, eerst als diens assistent, later krijgt hij zelfs een
ministerspost.
Wat is het dat
Solal drijft? Onrust, verlangen naar meer? Hij heeft alles, hij is jong, knap,
vermogend, van goede komaf, maar nooit tevreden. Oom Saltiël duikt
verschillende keren op in Solals leven, in Parijs met een bont gezelschap
Joden, in Griekenland wanneer Solal daar een diplomatenfunctie heeft en jaren
later weer in Parijs, maar nu heeft Saltiël de rabbijn en vader van Solal
meegenomen. Het is om aan te geven dat onze held de banden met zijn afkomst
niet door kan snijden, waar hij ook is of wat hij ook wordt, hij blijft een
Jood in ballingschap. Solal begint als held die het leven naar zijn hand zet,
maar eindigt als antiheld bij wie de omgeving bepaalt hoe het afloopt.
Cohens stijl
is meeslepend, hij vertraagt wanneer het nodig is, bijvoorbeeld wanneer Solal
twijfelt over hoe hij verder moet, en versnelt evenzo, wanneer het leven haast
heeft voor Solal, wanneer hij weet hoe hij verder wil. Cohen schetst het leven
van een wereldburger op zoek naar bevestiging, op zoek naar een plek om te
leven, op zoek naar een rechtvaardiging voor het bestaan. En wie is dat
uiteindelijk niet?