zondag 25 augustus 2013

Ilja Leonard Pfeijffer, 'Het ministerie van Specifieke Zaken'


Wat verouderen columns snel. Nog sneller dan ik voor mogelijk hield. Twee jaar geleden nog maar verscheen Ilja Leonard Pfeijffers Het ministerie van Specifieke Zaken, een verzameling van zijn columns over politiek voor NRC next van 2006 tot dan. Het gaat over Rita Verdonk, Jan Peter Balkenende, Wouter Bos, Maxime  Verhagen, André Rouvout. Kortom: over mensen die van het politieke toneel zijn verdwenen. En hoewel ik me de incidenten herinner die de aanleiding vormen voor de stukjes, doet me Pfeijffers opwinding hopeloos gedateerd aan. Ja, het laatste kabinet-Balkenende was betuttelend, maar wie maakt zich daar nog druk om? De partij van Rita Verdonk was potsierlijk, maar ach: ook alweer opgeheven. Het enige wat Het ministerie van Specifieke Zaken anno 2013 nog kan redden, zijn Pfeijffers formuleringen of vormexperimenten. Maar voor wie zijn werk kent (zoals ik – zie hier en hier), zijn de columns van zijn hand opmerkelijk traditioneel: hij geeft zijn mening, weinig meer. Daardoor heeft deze bundeling zijn waarde inmiddels verloren.

Zie ook:

vrijdag 23 augustus 2013

Auke Hulst, 'Kinderen van het Ruige land' (Ons Erfdeel)


De longlist-nominatie die nooit kwam. Auke Hulsts “Kinderen van het Ruige Land”

Het niet-winnen van een prijs heeft een schrijver zelden zo veel gratis publiciteit opgeleverd als dit jaar Auke Hulst. Nadat zijn uitgeverij J.M. Meulenhoff in januari bekend maakte dat het zijn roman Kinderen van het Ruige Land vergeten was in te zenden voor de Libris Literatuurprijs en de Gouden Boekenuil – net als het werk van vijf andere Nederlandstalige auteurs in het fonds – ontstond er in de literaire pers een bescheiden hype over dit op zichzelf onbenullige nieuws.
Tientallen media besteedden er aandacht aan. En vaak meer dan eens: toen Hulst teleurgesteld besloot zijn uitgeverij te verlaten stond dat ook in de krant. Het onbetwiste hoogtepunt was een optreden op primetime televisie bij Paul de Leeuw (circa een miljoen kijkers). De presentator loofde uit medelijden met de gemiste kans de Langs de Leeuw Literatuurprijs uit onder de Meulenhoff-auteurs. Een prijs die Hulst overigens won: een reis naar Portugal voor twee personen.
Zelf hoopte de schrijver kans te maken op minimaal de longlist van de Libris literatuurprijs en de Gouden Boekenuil. De kritieken waren gunstig. Het boekverkoperspanel van De Wereld Draait Door had het boek uitverkozen tot een van de boeken van de maand. En hij werd genomineerd voor de BNG Literatuurprijs, bedoeld voor auteurs onder de veertig die nog niet zijn doorgebroken. Dus waarom zouden de jury’s van de grote commerciële prijzen niet enthousiast zijn?
Het blijft gissen. Feit is dat Kinderen van het Ruige Land Hulsts beste werk tot nu toe is. Sterker: zijn debuut Jij en ik en alles daartussenin (2006) en Wolfskleren (2009) lezen achteraf als opmaat voor zijn derde roman. Inhoudelijk én stilistisch. In Kinderen van het Ruige Land dringt Hulst door tot de kern van wat ook zijn hoofdpersonen uit eerdere boeken dreef. En waar hij eerder uit drang om te variëren soms slecht passende synoniemen gebruikte, is zijn stijl nu perfect in balans.

Hoofdpersoon van Wolfskleren is Wolff. Als zijn Japanse vriendin in coma belandt en hij ontdekt dat ze een vals paspoort heeft, beseft hij hoe weinig hij van haar weet. Hij gaat op zoek naar haar achtergronden. Maar het is te laat. Zelfs de vondst van haar dagboek leidt tot niets. Hij begrijpt dan waarom ze ondanks hun liefde voor elkaar geen relatie kregen: ze konden elkaar niet naderen omdat ze elkaar geen persoonlijke vragen stelden, uit angst die vragen ook zelf te moeten beantwoorden.
Wolffs onvermogen om lief te hebben wordt – indirect – verklaard uit zijn jeugd. Zijn moeder verdwijnt na een scheiding uit zijn leven en komt later in Frankrijk om bij een auto-ongeluk. Zijn vader, bij wie hij opgroeit, is een indolente werkloze die zich alleen om zijn hobby bekommert en zijn zoon op zijn best negeert. Zo is Wolff opgegroeid tot een in zichzelf gekeerde, verlegen en misantropische twintiger, die beseft dat hem ‘de taal ontbeert’ om contact te maken.
Het is die jeugd die Hulst lijkt te hebben beschreven in Kinderen van het Ruige Land. De overeenkomsten tussen de hoofdpersonen van beide romans zijn te groot om toevallig te zijn. Nog los van hun gelijke karakter zijn er talloze details. Beiden groeiden op in een gehucht op het Gronings platteland. Bij allebei was daar een drooggevallen vijver met een hoop zand ernaast, die de bult heette. Beiden begroeven er talloze katten. Beiden kenden alle hoofdsteden uit hun hoofd. Enzovoorts.
Wie beide romans direct na elkaar leest, krijgt daarom vanzelf het idee dat Hulst na Wolfskleren dieper in de ziel van Wolff is gedoken – ook al heet hij in de nieuwe roman Kai. Waarom verwaarloosde zijn vader hem – ook al is juist Kais vader overleden en besteedde zijn moeder geen enkele aandacht aan zijn opvoeding? Wat had die extreme emotionele en materiële veronachtzaming voor gevolgen voor zijn plek in de maatschappij? Wat deed dat met zijn houding ten opzichte van anderen?

Hulst beschrijft Kais jeugd vanaf het moment in 1983 dat hij, enkele dagen voor zijn achtste verjaardag, van zijn moeder te horen krijgt dat zijn vader is overleden. Hij barst direct in lachen uit – dat is toch zeker een grap. Hij ergert zich aan wat er daarna gebeurt: de bezorgde vragen van volwassenen die denken dat hij het woord ‘gecondoleerd’ nog niet kent. Of aan de cadeautjes die hij krijgt: kleurplaten in plaats van een telescoop. En hij begrijpt vooral de consequenties niet.
Maar Kai komt er snel genoeg achter wat het betekent om aan zijn moeder overgeleverd te zijn. Ze is altijd weg. Als ze midden in de nacht dronken thuiskomt, vindt ze het best dat Kai, zijn oudere broer Kurt en jongere zussen Shirley Jane en Deedee nog op zijn. Ze besteedt geen aandacht aan het huishouden. Boodschappen doen, koken, schoonmaken – ze vertikt het. Heeft iemand honger? Hier heb je wat geld, ga maar naar de snackbar. Ze corrigeert haar kinderen ook nooit, ze komt alleen maar voor hen op.
Naarmate Kai ouder wordt, drukt de onmacht van zijn moeder om verantwoordelijkheid te nemen steeds meer op zijn leven. Hij heeft nauwelijks schone of hele kleren – behalve op die momenten dat zijn moeder opeens met veel te dure sneakers aan komt zetten. Hij voelt elke dag de schaamte om de dorpsgenoten die hem nawijzen en soms de schuld geven van zijn moeders lot. Hij leidt onder de stroom deurwaarders die aan huis komt, de enorme schuld van zijn moeder, de tientallen katten in huis.
Anders dan Shirley Jane, die hardnekkig probeert net zo gewoon te leven als haar klasgenoten, kan en wil Kai zich niet zelf aan dit leven ontworstelen. De reden is dat hij ook de mooie kanten ervan ziet. Hij leidt tenminste niet zo’n bourgeois leven als iedereen. Hij wordt volledig gelaten om zijn eigen fantasieën uit te leven. Als hij en Kurt het idee hebben een lanceerbasis voor een raket te bouwen, houdt zijn moeder hun niet tegen. Integendeel: ze rijdt gelijk naar de bouwmarkt.
Dingen maken – daarin ziet hij de enige uitweg uit deze chaos. Al van jongs af aan onderneemt hij met zijn broer allerlei creatieve projecten: strips, muziek, radioprogramma’s, films, computerspellen – ze maken van alles, tot hun eigen bedrijven en ruimteschip aan toe. Maar wat ooit begon als iets namaken uit enthousiasme, verwoordt tot de enige manier om aan de dagelijkse spanningen te ontkomen. Koortsachtig werken leidt af van de gedachten en gevoelens die hem plagen.
Voor Wolff was het uiteindelijk de muziek waarin hij zich even hartstochtelijk als wanhopig in had gestort. Voor Kai is dat de literatuur. Nadat hij de sf-literatuur ontdekt, leest hij zich het schompes, zoals een klasgenoot het noemt. Hij probeert in het geheim ook zulke verhalen te schrijven, tot hilariteit van zijn broer en een vriend die de teksten uit zijn kamer stelen. Maar hij maakt ook serieuzer werk, waarin hij vader op papier weer tot leven wekt.

Hulst weet Kais jeugd, tot hij aan het eind van zijn middelbare schooltijd het Ruige Land verlaat, met precies de juiste mengeling van betrokkenheid en distantie tot leven te wekken. Hij probeert niet als zo veel autobiografische schrijvers – laat ik daar niet omheen draaien: vanaf de eerste bladzijde voel je dat Hulst zijn eigen jeugd beschrijft – zijn vreselijke lot erin te drammen, zodat hij nergens hinderlijk larmoyant of een verongelijkte zeur wordt.
De soepele opeenvolging van scènes, nadrukkelijk geschreven vanuit het perspectief van een terugblik, lezen als een indringende afdaling in een schrijnende ziel. Pijnlijke anekdotes – over het bezoek van een deurwaarder die moeder met zijn charmes om haar vingers windt of de vals geworden hond die de hal onder schijt – en lucide terzijdes, die Hulst inzicht in de zichzelf evenzeer hatende als verafgodende Kai verraden, wisselen elkaar af in een goede balans.
Hulst taal weerspiegelt de distantie die hij tot zijn hoofdpersoon betracht. Hij is in Kinderen van het Ruige Land zakelijker en neutraler dan in Wolfskleren: het is zonder te schmieren al pijnlijk genoeg. Tegelijkertijd roept hij subtiel de jaren tachtig op door Kai en Kurt te laten praten in de modewoorden van die tijd: kletsika, fuckaduck, tiet veur een pafke (naar het tv-programma van Henk Spaan en Harry Vermegen) of bij de weg (van by the way).

Toch is er ook iets af te dingen op Kinderen van het Ruige Land. Hulst begint en eindigt de roman met het verdwijnen van zijn moeder, als Kai inmiddels 24 is. De proloog, slechts vier pagina’s lang, wekt de indruk dat deze roman over Kais moeder gaat. Dat is niet het geval. Hulst heeft een evocatie van een troosteloze jeugd opgeroepen. Waarin zijn moeder een beslissende rol heeft gespeeld, zeker, maar waarin toch echt Kai zelf de centrale figuur is. Waarom krijgen zijn puisten anders zo veel aandacht?
Allicht is Hulst moeder in werkelijkheid verdwenen om als clochard in Frankrijk te gaan leven, zoals ze wel eens heeft gezegd te willen. Daarom voelt deze periode voor hem als een climax van haar opdringerige afwezigheid. Maar in de roman had hij deze periode beter kunnen weglaten. Als hij op pagina 295 een paar jaar vooruit in de tijd springt en in veertig bladzijdes Kais zoektocht naar zijn moeder beschrijft, komt dat over als een overbodige epiloog.
Wat voegt dit verhaal toe aan het beeld van Kai? Alleen het feit dat hij, in de eerste plaats emotioneel, het hoofd boven water heeft weten te houden. Wat maakt dit duidelijk over zijn moeder? Toen Kai en zijn zus in de kofferbak van een total losse eend tientallen ongeopende belastingaanslagen vonden, die samen een schuld vormden ‘groter dan de hoofdprijs van de Staatsloterij’, werd al duidelijk hoe groot haar onvermogen is. Dat niets haar tot realiteitszin zou brengen.
Als ik in de jury van de Gouden Boekenuil of Libris Literatuurprijs had gezeten, had ik daarom geoordeeld: longlist, zonder twijfel, maar ook niet meer.
(Eerder gepubliceerd in Ons Erfdeel 3, 2013)

Zie ook een korte recensie uit BOEK hier.

woensdag 21 augustus 2013

Boekenmusea (5): Meermanno in Den Haag (Knack)


Museum Meermanno was ooit een geheimtip. Weinigen kenden de rijke verzameling. Nu verandert het Haags museum in dé pleisterplaats van de bibliofiel.
  
Museum Meermanno-Westreenianum staat er in zo groot corps op de gevel dat het van honderden meters afstand te lezen is. Maar die vlag dekt de lading niet meer. Het museum in Den Haag is niet langer het pakhuis vol oude boeken en curiosa die Johan Meerman (1753-1815) en zijn erfgenaam, Willem Hendrik Jacob baron van Westreenen van Tiellandt (1783-1848), bij elkaar hebben gebracht. Vier jaar na de dood van de laatste werd de collectie onder zeer strenge condities voor publiek opengesteld, reden waarom Meermanno zich het oudste nog bestaande boekenmuseum ter wereld mag noemen.
Zeker, oude boeken zijn nog steeds te bewonderen in de schitterende negentiende-eeuwse bibliotheek. De oorspronkelijke ruimte is helemaal intact gebleven. Ieder moment verwacht je de eigenaar binnenkomen: even de antieke kachels oppoken, dan verder lezend in het Psalterium Benedictinum uit 1459 of de Hypnerotomachia Poliphili uit 1499. De collectie van de baron telde bij zijn dood meer dan twintigduizend handschriften en gedrukte werken. Het duurde dan ook 111 jaar – tot 1960 – voordat het boekenbezit in zijn geheel was gecatalogiseerd.
Ook curiosa zijn er nog genoeg. De brede collectie oudheden en kunstschatten heeft vooral een interessante collectie Egyptische oudheden – conform de egyptomanie die in het begin van de jaren 1800 in Europa heerste.  De baron kocht uit de nalatenschap van Vivant Denon – de beroemde archeoloog die Napoleon vergezelde op zijn veldtocht naar Egypte – een fraai ‘Boek van het ademen van Isis’. Het papyrus geeft de liturgie weer die moest worden gevolgd bij de dood van de priester Nespaoetitawi, die enkele decennia voor het begin van de jaartelling in Thebe leefde.
Toch zal het iedere bezoeker snel duidelijk zijn waarom het museum is omgedoopt in Museum Meermanno | Huis van het boek. Sinds Meermanno in 1935 door een wetswijziging de ruimte kreeg om af te wijken van de bepalingen uit Van Westreenens testament, heeft het een uitgebreide collectie boekbanden, ex-librissen, archieven van private presses en dergelijke bij elkaar gebracht. Maar dat bezit was tot voor kort alleen te zien in tijdelijke exposities. En dat is, eigenlijk pas dit jaar, veranderd. Het museum wil nu hét trefpunt van bibliofielen zijn.
Meermanno heeft daarvoor twee permanente ruimtes gewijd aan de geschiedenis van het boek sinds 1850. Een geeft onder de naam ‘van lood tot led’ in vogelvlucht een overzicht van alle veranderingen die de productie van boeken heeft ondergaan sinds de uitvinding van de met stoom aangedreven snelpers. Hoe beknopt ook, het museum vertelt een helder verhaal. En, belangrijker, het laat in een paar vitrines enkele hoogtepunten zien uit het werk van beroemde Nederlandse boekontwerpers zoals J.F. van Royen van uitgeverij De Zilverdistel en Irma Boom.
Het hoogtepunt van het nieuwe Meermanno is echter de Bibliotheca Thurkowiana Minor, waarvoor vorige maand op de tweede verdieping terecht kantoren zijn leeggemaakt. Deze Bibliotheca is een kast waarin een klassieke bibliotheek is nagebouwd met bijna tweeduizend miniatuurboekjes. De boekjes zelf staan helaas achter glas, maar in drie vitrines liggen enkele mooie exemplaren – inclusief drukproeven van Columbus’ De insulis inventis, die verzamelaar en uitgever Guus Thurkow in 1991 maakte.
De veranderingen van het museum zijn ingegeven door druk van buitenaf. Om precies te zijn: van de overheid. Hogere eisen aan bezoekersaantallen en eigen inkomsten aan de ene kant en een lagere subsidie aan de andere kant hebben Meermanno gedwongen nieuwe wegen te bewandelen. Maar voor de bibliofiele bezoeker heeft dat alleen maar gunstig uitgepakt. Meermanno heeft hen naast de vaak interessante exposities – momenteel over vijfhonderd jaar militaire boekcultuur in Nederland – veel meer te bieden dan voorheen.

Meer boekenmusea onder meer hier, hier en hier.
Meer Meermanno onder meer hier, hier en hier.
Meer over miniatuurboeken hier.

woensdag 14 augustus 2013

Thomas Heerma van Voss, 'Stern' (BOEK)


Hugo Stern kan geen contact maken met andere mensen. Hij is daarom met zo veel hart en ziel leraar van groep 4 aan basisschool De Regenboog. Voor de klas staan biedt hem een omgeving waarin hij volgens vaste protocollen met anderen kan praten. Hij wilde daarom ook zo graag een zoon. Iemand die hem opwacht als hij uit zijn werk komt. Iemand met wie hij kan bowlen. Iemand met wie hij samen kan zijn zonder zich ongemakkelijk te voelen, omdat het zijn eigen vlees en bloed is.
De zwijgzame, passieve man heeft zijn leven op orde. Maar als Thomas Heerma van Voss hem in Stern introduceert, begint zijn bestaan te kapseizen. De moderne manager van de school stuurt hem op prepensioen. Zoon Bram kondigt aan om na zijn eindexamens voor een jaar te vertrekken naar Zuid-Korea. En zijn vrouw, een semi-bekende schrijfster, is ook al van hem verwijderd. Ze schrijft een roman over hem omdat dat de enige manier is waarop ze nog contact met hem kan maken.
Het strak, zij het wat vlak geschreven Stern is knap opgezet. Op het juiste moment introduceert Heerma van Voss steeds nieuwe informatie over Bram, waardoor de lezer almaar scherper in beeld krijgt hoe zeer Sterns liefde voor hem een façade is. Daar staat tegenover dat de geloofwaardigheid soms ondergeschikt is aan het plot. Hoe kon Sterns vrouw verliefd op hem worden? Woont een basisschoolleraar in Amsterdam Oud-Zuid? Dat doet afbreuk aan wat een ontroerende roman had kunnen zijn.

Thomas Heerma van VossStern (220 p.) – Thomas Rap, € 16,90 , ISBN 978 90 004 0036 8
(Eerder gepubliceerd in BOEK 4, 2013)

Zie ook:
- Een later gemaakt stuk over Heerma van Voss' korte oeuvre tot nu toe

zondag 11 augustus 2013

Boekenmusea (4): Timmermans-Opsomerhuis in Lier (Knack)


Iedere Lierse kunstenaar had wel iets met Felix Timmermans. In iedere zaal van het Timmermans-Opsomerhuis duikt de schrijver dan ook op.
  
Eerden maar meer plaatsen hun lokale helden zoals Lier. Honderden schrijvers zouden hun plekje in een museum hebben als ieder stadje een soort Timmermans-Opsomerhuis had, waarin de plaatselijke kunstenaars – ongeacht of ze componeerde, schilderden, gietijzer smeden of schreven – in een eregalerij zijn ondergebracht. Een zelfstandig museum voor Felix Timmermans (1886-1947), laat staan Anton Bergmann alias Tony (1835-1874), zou nooit levensvatbaar zijn. Zelfs hun bekendste werken – Pallieter respectievelijk Ernest Staas – zijn alleen nog antiquarisch leverbaar.
Terwijl het toch fascinerend is voor de overgebleven liefhebbers om de geboortekaartjes te zien die Timmermans voor zijn vier kinderen ontwierp, de vitrines met eerste drukken van het leeuwendeel van zijn oeuvre of zijn olieverfschilderijen. Het niveau van zijn schilderwerk is dan wel niet hoger dan die van een gemiddelde amateur, zoals de schrijver zelf zich bewust was – hij exposeerde alleen onder druk van zijn vrienden, leert de permanente expositie – maar het idee dat híj de doeken maakte, roept vertedering op. Typerend voor het niveau is een boerenkop met een nogal stripachtige neus.
Helaas is buiten de schilderijen veel materiaal niet origineel. Van zijn geboorte­akte tot brieven van de Pressedelegierte Dr. Wirtz uit de Eerste Wereldoorlog: allemaal facsimile’s. Zelfs de buste van Timmermans is een gipskopie van het beeld dat even verderop aan de overkant van de Nete staat. Het is daarom maar goed dat de meeste aandacht uitgaat naar Timmermans beeldend werk. Dat is tenminste echt. Het tiental doeken wordt ondersteund door reproducties van de illustraties die hij voor veel van zijn boeken maakte. Dan zie je dat hij op een meer bescheiden niveau betere resultaten boekte.
Anton Bergmann moet de ruimte delen met zijn vader: George Bergmann, die van 1853 tot 1872 burgemeester van Lier was en ook enkele boeken publiceerde. In zijn tijd was hij tot ver buiten zijn eigen stad populair, getuige de Duitse en Franse vertalingen die er liggen van Ernest Staas. Daarna heeft zijn stad er alles aan gedaan iets van die populariteit te behouden. In ieder herdenkingsjaar werd weer een symposium over Tony georganiseerd. Daar zijn foto’s van: steevast ging het gezelschap naar het standbeeld van Bergmann aan de vesten bij de Antwerpsepoort.
Timmermans en Bergmann worden geëerd te midden van de andere kunstzonen die Lier heeft voortgebracht. Onder hen de naamgever Isidore Opsomer, die de elite van zijn tijd – van Frans Van Cauwelaert, de katholieke burgemeester van Antwerpen, tot Koning Albert I – op doek vereeuwigde, maar ook een schitterend drieluik maakte over het verloren paradijs. De kunstsmid Lodewijk van Boeckel, die indertijd in heel Europa bekendheid genoot. De componist Renaat Veremans. En de architect en kunstenaar Flor Van Reeth.
In veel gevallen kom je Timmermans dan wéér tegen. Zo legde Opsomer de markante bolle kop met geëxplodeerd kapsel meerdere malen vast op doek. Bovenin het trappenhuis hangen er twee, terwijl er blijkens een foto van Timmermans interieur aan op de De Heyderstraat 30 nog een moet zijn. Daarnaast maakte de schrijver samen met Van Reeth Schemeringen van de dood (1909) en illustreerde hij een heruitgave van Bergmanns ‘Twee Rijnlandsche novellen’ (te lezen in de dnbl). Veremans schreef dan weer een boek met herinneringen aan de schrijver.
Zo lijkt het zelfs alsof het alle andere zalen voetnoten zijn in een exclusief aan Felix Timmermans gewijd museum.

Het Timmermans-Opsomerhuis is iedere dag, behalve maandag en feestdagen, geopend van 10 tot 12 en van 13 tot 17 uur. 

Zie ook de musea van Filip de Pillecyn, Spinoza en Tijl Uilenspiegel.