dinsdag 3 november 2020

Groepsportretten: ‘Ik ben meer dan mijn handicap’ (Onze Taal)

Overal waar hij komt, stuit hij op datzelfde bordje: “Invalidentoilet”. Absurd, vindt filmmaker Mari Sanders (32), bekend van de driedelige documentaire Rolstoel roadmovie. “Zelfs officiële instanties gebruiken dat. Weten ze soms niet wat invalidebetekent? ‘Ongeldig.’ Denk aan ‘een valide argument’. De overheid zegt dus letterlijk dat ik niet meetel als ik door mijn rolstoel zo’n toilet gebruik. Mindervalide vind ik om dezelfde reden nog erger.”
Ook van eufemismen krijgt Sanders hardnekkige jeuk. Mensen met een vlekjemensen met mogelijkhedenkanjers met kansen– er bestaan er vele. “Neem mensen met een uitdaging. Mag ik alsjeblieft zelf bepalen wat mijn uitdaging is? In mijn geval is dat een zo goed mogelijke film maken. Door het beestje opzichtig niet bij zijn naam te noemen, maak je het alleen maar vervelender.”

 

Wat goed dat je werkt

Sanders is bepaald niet de enige gehandicapte persoon met deze aversies. “Eufemistische termen worden dan ook meestal bedacht door zorgprofessionals of ouders”, vertelt Xandra Koster (48), medewerker van netwerkorganisatie Ieder(in) voor mensen met een beperking of chronische ziekte. “Gehandicapte mensen, die eerder vinden dat het niets is om je voor te schamen, zullen ze nooit gebruiken.”

De afkeer van taal die het gehandicapt zijn benadrukt als óf zielig óf inspirerend, is even breed gedeeld. “Men zegt liever niet rechtstreeks dat ik een ‘handicap’ heb”, zegt Eline Pollaert (28), projectmedewerker diversiteit en inclusiviteit van de Universiteit Leiden. “Maar men vraagt wel wat er ‘mis’ met mij is. Of men zegt: ‘Wat goed dat je werkt’, ‘Wat dapper dat je hier komt.’ Alsof ik niet een even gewoon leven heb.”

Er is zelfs een heel woordenboek samen te stellen van woorden die het beeld bevestigen van ‘de deerniswekkende gehandicapte’. Van ‘lijden aan je handicap’ tot ‘de zwakkeren van de samenleving’. Bekend is ook aan een rolstoel gekluisterd. “Daar klopt niets van”, zegt Jeanette Chedda (36), webredacteur bij de politie, resoluut. “Voor velen geeft een rolstoel juist vrijheid. Sommigen bewegen zich hier al hun hele leven mee voort.”

 

Een extra koekje

Aan veel aanduidingen mankeert dus wel iets. Het meningsverschil ontstaat pas in de zoektocht naar de juiste oplossing. Wat is de correcte aanduiding? Sanders prefereert mensen met een handicap – in tegenstelling tot een gehandicapte, dat een persoon reduceert tot niets meer dan zijn handicap. Chedda gruwelt daarentegen van dat woord sinds las over de herkomst ervan (een van de verschillende etymologische verklaringen die de ronde doen).

“Mensen met een beperking konden vroeger niet werken en waren daarom gedwongen te bedelen”, legt ze uit. Zo maakte een 'handicap' van mensen tweederangs burgers. “Ik heb daarom een hekel aan Wereld Gehandicaptendag. Dat klinkt alsof het vergelijkbaar is met Dierendag: de dag waarop je iemand met een handicap een extra koekje geeft.”

Chedda beschrijft zichzelf daarom als “vrouw van kleur met zichtbare beperking”. En dáár heeft Sanders juist moeite mee. “Ik geloof dat mensen met beperking het meestgebruikte eufemisme is”, zegt hij. “Daarmee is het nog niet goed. Want als je diabetes hebt of nooit je rijbewijs hebt gehaald, ben je óók beperkt. Eigenlijk is iedereen is op een of andere manier beperkt. Toch valt niet iedereen onder deze noemer. Waar leg je de grens?”

 

VN-verdrag 

Koster en Pollaert vinden zelfs alle Nederlandse woorden ongeschikt. Zij gebruiken het liefst de Engelse termen zoals het VN-verdrag Handicap die hanteert. Impairment verwijst naar iemands persoonlijke omstandigheden, disabled naar de maatschappij die mensen met een handicap niet in staat stelt volwaardig mee te doen. De woorden scheppen daarmee een heel helder onderscheid. “Disable is niet het tegenovergestelde van able: ‘iets kunnen’, maar van enable: ‘in staat stellen’,” zegt Koster. 

In het Nederlands zou je kunnen spreken van ‘gehinderde’, redeneert zij. “Maar dat woord heeft niet dezelfde associatie met het hebben van een beperking als disabled. De Nederlandse vertaling van het VN-verdrag heeft het dan ook over “mensen die gehandicapt zijn door de wisselwerking tussen de beperking van de persoon en de ontoegankelijke maatschappij”. Bij gebrek aan een uitgebreidere woordenschat gebruik ik die termen.”

Er zijn verschillende redenen aan te voeren voor het gebrek aan overeenstemming. Ten eerste is er een ongelooflijk grote diversiteit aan gehandicapte mensen, legt Pollaert uit. Niet alleen in soorten handicap, maar ook in de mate waarin deze zichtbaar is, deze van invloed is op het dagelijks leven, en hoe lang iemand deze heeft: vanaf de geboorte of pas sinds kort. Daarom heeft niet iedereen dezelfde gevoelens bij de gebruikte termen.

Daar komt bij dat er nauwelijks discussie over taal is, zelfs in eigen kring. “In het rolstoelhockey doen ‘invalide’ en ‘valide’ spelers mee”, vertelt Chedda. “Ik vind het pijnlijk dat het onderscheid daarmee wordt aangeduid. Ik zou dat willen veranderen, maar ik hoef daar bij mijn team niet over te beginnen. Iedereen accepteert het gewoon zoals het is.”

 

Groot toilet

Dat de meerderheid in deze groep niet zo activistisch is als de hier geïnterviewden, maakt het lastig om de misplaatstheid van sommige woorden over te brengen. Voor deze groep begint de emancipatie nog maar net,” zegt Koster, “maar je kunt individueel tegengas geven. Ik ben actief op Twitter. Iedere keer als een krant een woord als mindervalide gebruikt, laat ik dat weten. Soms raak ik ook in gesprek met een journalist. De reactie is er dan altijd één van begrip.”

En waarom zou dat niet helpen? De afgelopen jaren zijn immers ook ongewenste woorden in onbruik geraakt. “Mensen zeggen nog wel ‘idioot’, maar zonder te denken aan mensen die ooit die officiële diagnose [voor het hebben van een IQ tussen 0 en 25 – MD] kregen”, zegt Koster. “Je moet klein beginnen. Dan kan het steeds groter worden. Door dit artikel valt hopelijk bij weer een paar mensen het kwartje.”

Misschien, hoopt Sanders, hoeft zelfs ooit het label handicap niet meer nodig te zijn. “Waarom moet je eigenlijk spreken van ‘de gehandicapte Mari’? Je kunt net zo goed zeggen ‘Mari kan niet lopen’ of ‘Mari zit in een rolstoel’ op een moment waarop dat relevant is. Precies zoals je alleen benoemt dat iemand een bril draagt als dat ter zake doet. Een bril is immers óók een hulpmiddel dat je nodig hebt vanwege een functionele beperking.”

In die gedroomde toekomst bestaat het invalidentoilet uiteraard ook niet meer. Er zijn alleen kleine en – ruim voldoende – grote toiletten, waarbij de laatste gebruikt kunnen worden door iedereen die daar een voorkeur voor heeft. Om een luier te verwisselen bijvoorbeeld. Omdat je wat meer ruimte wel zo prettig vindt. Of omdat je in een rolstoel zit. “Hoe gewoner iets is, hoe onnodiger het is om daar aparte woorden voor te gebruiken,” meent Sanders.

(Eerder verschenen in Onze Taal)


Deel 2 in een serie 'Minderheidsgroepen en schurende taal'. Zie hier voor aflevering 1.