maandag 12 april 2021

Over het uitgeven van poëzie (Poëziekrant)

Het cliché wil: poëzie verkoopt niet. En ook nog eens steeds slechter. Toch slagen de meeste uitgeverijen er goed in om gedichtenbundels gezond te exploiteren. Hoe doen ze dat? Een blik op de kosten en baten van poëzie-uitgaven. 

Al drie decennia geeft Uitgeverij P poëzie uit. Bloemlezingen van thematisch bij elkaar gebrachte gedichten. Bundels van dichters zo uiteenlopend als Claude van de Berge en Hubert van Herreweghen. Vertaalde poëzie van Plato tot Hans Magnus Enzensberger. De webshop van de uitgeverij biedt op moment van schrijven exact 465 titels aan. En wat zegt uitgever Leo Peeraer? 'In de dertig jaar dat ik bezig ben, waren er twee waarin ik géén verlies heb geleden.'

Uitgeverij Vrijdag heeft in de loop van haar 12-jarige geschiedenis steeds vaker poëzie uitgegeven. Van Max Temmerman en Sylvie Marie verschenen al vier bundels. Andere namen op de fondslijst zijn Dorien De Vylder en Moya de Feyter. Uitgever Rudy Vanschoonbeek mikt op zes nieuwe bundels per jaar. 'En dan hoor ik soms: wat moedig en knap dat je poëzie uitgeeft. Ik antwoord altijd: ik moet erg mijn best doen om er géén verlies op te lijden.'

Dus wat is het nou? Is poëzie uitgeven een kwestie van liefdewerk oud papier waar altijd geld op moeten worden toegelegd? Of kun je gedichten net zo goed exploiteren als welk ander genre dan ook?

 

De kosten van iedere uitgegeven bundel beginnen bij de dichter. Auteurs krijgen een vast percentage royalty op ieder verkocht exemplaar van hun bundel. In Nederland en Vlaanderen is dat – als de richtlijnen uit het modelcontract worden gevolgd – 10% op de verkoopprijs exclusief btw voor de eerste 4.000 exemplaren. Daarna loopt het percentage stapsgewijs op tot 15%. Het is goed gebruik dat uitgeverijen hun auteurs een niet terugvorderbaar voorschot geven op deze inkomsten – met het risico dat het te veel blijkt.

Voor dichters wordt daarop geen uitzondering gemaakt. 'Ze hoeven het niet allemaal te hebben. Rodaan Al Galidi bijvoorbeeld. Maar ik bied het altijd aan', zegt Jurgen Maas van de gelijknamige uitgeverij met een klein, maar groeiend fonds van dichters met veelal Midden-Oosterse roots. 'Het is fijn om iemand bij ondertekening van het contract een bedrag over te kunnen maken', meent ook Merijn Hollestelle, redacteur Nederlandstalige literatuur van De Bezige Bij, een van de grootste poëzieuitgevers in het taalgebied (van Peter Verhelst tot Asha Karami).

Wel is een voorschot aan dichters 'minder gebruikelijk' dan voor auteurs van proza of non-fictie, zegt Vanschoonbeek. Bij uitgeverij P gebeurt het helemaal niet. 'Tenzij ik de rechten van buitenlandse dichter aankoop', legt Peeraer uit. Daar staat tegenover dat Atlas Contact enkele jaren geleden een einde aan die gewoonte heeft gemaakt. 'Het idee was: er zijn nauwelijks royalty's te verwachten, dus waarom een voorschot?', vertelt uitgever Sander Blom, die onder andere Charles Ducal en Ellen Deckwitz in het fonds heeft. 'Maar dat is principieel onjuist. Dichters verdienen beloning voor hun werk.'

Hoge bedragen zijn de voorschotten echter niet. Vanschoonbeek spreekt van 'gemiddeld 500 euro'. Maas heeft het over 'tussen de 500 en 1000 euro'. Peeraer betaalde ooit 750 euro voor de vertaalrechten van Neruda. Hollestelle geeft aan dat het soms ook beduidend meer kan zijn. 'Als je per se een nieuwe auteur wil binnenhalen in wie ook andere uitgeverijen geïnteresseerd zijn. Maar als dat het begin is van een samenwerking van vijftig jaar, is dat het waard.'

 

De productiekosten zijn bescheiden. In vergelijking met de memoires van Barack Obama of de nieuwe roman van Lize Spit, vuistdikke boeken die in enorme oplagen zijn gedrukt, zijn de facturen van de drukker en de distributeur voor een dichtbundel laag. Ook de opslagkosten van nog niet verkochte voorraad bij CB in Culemborg (Nederland) en Zele (Vlaanderen), zijn beperkt. Soms, zoals bij uitgeverij P, ligt de voorraad op kantoor. Dat is nog goedkoper.

Ga maar na. De oplage is beperkt. Bij De Bezige Bij is dat '1000 tot 2000 exemplaren, zelden minder', zegt Hollestelle. En dat zijn nog relatief hoge aantallen. De anderen spreken van: '500 tot 1000' (Jurgen Maas), '500 voor een totaal onbekende dichter tot boven de 1000 voor een nieuwe K. Michel' (Blom), '300 tot 1000' (Vanschoonbeek) en '250, soms meer' (Peeraer). En dik zijn de bundels ook al niet: meer dan 100 pagina's is al een uitzondering.

Ook de overige uitgaven zijn beperkt. Soms, zoals bij Jurgen Maas, wordt de redactie uitbesteed: het samen met de auteur samenstellen van een bundel en het minutieus lezen van ieder gedicht. Maar dan wordt niet de hoofdprijs betaald. 'Mijn freelanceredacteurs krijgen een vast bedrag per uitgave. Dat staat, anders dan bij proza, niet in verhouding met het werk dat ze erin steken. Ze doen het daarom vooral omdat ze het leuk vinden', zegt de uitgever.

Hetzelfde geldt voor de tekstredactie: het corrigeren en persklaarmaken van een bundel. Die afrekening is immers, op z'n minst voor een deel, gebaseerd op de omvang van de klus. En bij een bundel met, zeg, veertig sonnetten is die nooit zo groot als bij een roman van 500 pagina's. Bij De Bezige Bij, vertelt Hollestelle, is een poëzie-uitgave na redactie al zo 'schoon' dat persklaarmaken niet nodig is. 'Al kost dat misschien 60 euro. Daarvoor hoeven we het niet te laten.'

 

Waarin bewust wél wordt geïnvesteerd is de vormgeving. In een tijd waarin iedereen veel teksten, niet zelden gratis, op internet kunt lezen – zeker ook gedichten – moet het boek als object begeerlijk zijn. Je oog moet er in de boekhandel naartoe getrokken worden, je moet het willen vasthouden, je moet het trots op je koffietafel kunnen leggen. Je moet het kortom zo graag willen hebben dat je bereid bent er 15 tot 20 euro voor neer te leggen.

'In het algemeen worden alle boeken steeds mooier', zegt Hollestelle. 'Ze moeten zo mooi zijn dat je een foto ervan wil delen op Instagram. En dat geldt zéker voor poëzie, omdat die bundels vaak lang mee gaan. De uitgave moet niet na één keer lezen beduimeld zijn, maar lange tijd uitnodigend blijven. Daarom hebben we bijvoorbeeld voor Xenomorfvan Jens Meijen een bijzonder, zacht soort papier gebruikt, zodat je het gewoon wil aanraken.'

Anderen zeggen het hem na. Vanschoonbeek: 'De tactiele verzorging is een belangrijk onderscheid ten opzichte van het digitale. Wij kijken dus altijd of iets speciaals met papier, typografie, omslag uit kan.' Peeraer: 'Wij doen geen concessies aan de uitvoering. Linnen band, mooi papier. Naast de diverse reeksen die we hebben, doen we af en toe ook iets extra's met de vormgeving. Zoals met de bundel gedichten van Karel Sergen op basis van weerberichten van Frank Deboosere, met foto's van hem.'

Blom bevestigt ook de trend naar mooier. 'Vroeger zagen de uitgaven van Atlas Contact er eerlijk gezegd wat goedkopig uit. Dat is de laatste jaren echt veranderd. Onze nieuwe commercieel directeur heeft daar een verfrissende visie op. Je maakt met poëzie weinig winst, daarom moet je het goedkoop op de markt brengen. Maar, redeneert hij juist, door de beperkte kosten loop je óók weinig risico om er groot verlies op te maken. Zorg dan dat het er echt goed uitziet.'

 

Daar staat tegenover dat er in de calculaties weinig budget is voorzien voor marketing. Bij de grotere uitgaven is er wel een bedrag voor gereserveerd. Maar: bescheiden. 'Dat gaat om ongeveer 5% van de verwachte opbrengst', zegt Vanschoonbeek. 'Maar ik vind het belangrijk om in ieder geval íets te doen. Dat gaat van een boekvoorstelling tot het verspreiden van leesxemplaren, een Facebook-campagne of ansichtkaarten met één gedicht uit de bundel.'

Bij De Bezige Bij en Atlas Contact is het beleid vergelijkbaar. Bij deze grote uitgeverijen wordt ook geadverteerd. Want het publiek voor poëzie mag dan gering zijn, het is wél goed in te schatten hoe ze te bereiken zijn. Hollestelle noemt media als NRC Handelsbladen De Groene Amsterdammernaast poëziemagazines als Awater. Blom voegt daar festivalkrantjes, zoals bijvoorbeeld de programmakrant van de Nacht van de Poëzie.

Bij kleinere uitgeverijen is er minder ruimte voor. Jurgen Maas doet niet aan betaalde marketing – ook niet voor zijn prozatitels. 'De bundels staan in de aanbiedingsbrochures die ik naar de pers stuur. Ik verstuur ook recensie-exemplaren, benader festivals en boekhandels voor optredens, en organiseer presentaties. Maar advertenties in kranten of op sociale media? Nee. Dat hoeft ook niet. Het gaat erom dat de boekverkoper, recensent en het publiek weet dat de bundels er zijn. Via de poëziecommunities op internet lukt dat goed.'

 

Alle kosten moeten worden terugverdiend met de verkoop van de bundel. In het algemeen geldt daarbij: de eerste druk moet in zijn geheel worden verkocht om uit de kosten te komen. Dat kan via verschillende kanalen. De boekhandel natuurlijk, maar ook rechtstreekse verkoop: via de eigen webshop van de uitgeverij, op de festivals waar de dichter optreedt, tijdens de boekvoorstelling, via de dichter zelf op alle plekken waar hij zijn werk laat horen, enzovoorts.

Het idee bestaat dat de boekhandel steeds minder aan poëzie doet. Om die reden heeft Leo Peeraer de startoplage verlaagd van 300 naar 250 exemplaren. Hij krijgt er gewoon niet genoeg ingekocht. 'Een keten als Standaard Boekhandel koopt alleen de bekendste namen in. Maar dat zijn geen grote aantallen, en dan nog krijg je na zes maanden of een jaar een deel retour – vaak nog beschadigd ook. Daarnaast liggen mijn uitgaven bij een tiental literaire boekwinkels. Daarvoor geldt een depotformule: ze betalen na verkoop van een titel.'

Maar de meeste uitgevers willen er niet aan. 'Toen ik 35 jaar geleden begon, was het óók hard werken om bundels de boekhandel in te krijgen', zegt Vanschoonbeek, wiens uitgaven voor 70% via de boekhandel worden verkocht. 'De nieuwe Hugo Claus namen ze wel, maar de rest? De markt was toen ook klein.' Blom zegt dat er wel sprake is van enige verschraling: minder literaire boekhandels kopen terughoudender in. 'Maar: alle goede boekhandels hebben nog altijd een kast poëzie. Door de omvang van een bundel staat daar toch best veel.'

Er zijn in vergelijking met, zeg, twintig, dertig jaar geleden ook nieuwe mogelijkheden bij gekomen. Internet, waar je makkelijk het complete fonds kunt aanbieden. Dat loopt heel behoorlijk bij uitgeverij P, vertelt Peeraer, die niet via Bol.com verkoopt. Alleen al uit Nederland krijgt hij 'vijf tot tien bestellingen per week'. Eens in de tien dagen rijdt hij daarom naar Limburg om zo op verzendkosten te besparen.

Ook is er een bloeiend circuit ontstaan van poëzieavonden en festivals. Daar is altijd een verkoopstand. Om aan te geven hoe goed verkoop bij optredens kan lopen, zijn de boekvoorstellingen van uitgeverij P exemplarisch. 'Dan verkopen we al gauw dertig, veertig bundels. In een normaal jaar hebben we dan ook ieder jaar wel een boekvoorstelling. Ik presenteer álle bundels. Daarom is de coronacrisis ook zo'n enorme tegenvaller voor de uitgeverij.'

Maar ondanks deze mogelijkheden naast de boekhandels zeggen de meeste uitgevers: de boekhandel blijft het belangrijkste. 'Poëzielezers zijn bij uitstek een publiek dat graag naar de boekhandel gaat', zegt Hollestelle. 'En ze horen bijvoorbeeld op de Nacht van de Poëzie wel nieuwe dichters, maar het grootste deel koopt vaak later. Hoeven ze er op de Nacht niet mee rond te lopen.' Blom beaamt dat: 'ze volgen online wat er gebeurt, maar kopen in de winkel.'

Om die reden ziet bijvoorbeeld Maas optredens in de eerste plaats als een promotionele activiteit. 'Veel van mijn uitgaven zijn vertaalde poëzie. Daar is nóg minder aandacht voor in de media. Daar zijn ook geen prijzen voor. Optreden is daarom cruciaal. Pas als je iemand hebt gehoord en gezien denk je: die wil ik hebben. Dat hoeft niet op dezelfde avond te zijn, dat kan ook twee maanden later. Het is vaak de enige manier waarop je met nieuwe namen in aanraking komt.'

 

Al met al lukt het de uitgevers doorgaans goed om, zoals Vanschoonbeek in het begin van dit stuk, ten minste de eerste oplage te verkopen. 'Bijna altijd wel', zegt Hollestelle. 'En dan is een herdruk snel gemaakt. En je kunt het gebruiken in advertenties: "nu al derde druk", waardoor je het gevoel bij het publiek kun versterken dat het déze bundel in ieder geval wil kopen.'

Maas is bij 'zeker 9' van zijn 12 poëzietitels uit de kosten gekomen, rekent hij uit. 'Soms maak je een verkeerde inschatting', vertelt hij over de missers. 'Bij een uitgave van Nazim Hikmet dacht ik: grote naam, en dus maakte ik een dure hardcover met flappen en een stoffen omslag. Maar dat bleek niet te lopen. En soms wordt er helaas gewoon niet genoeg verkocht, zoals de bundel van Asmaa Azaizeh. Dat is het risico van het vak.'

Ook Peeraer is helemaal niet ontevreden over de verkoop: 'Een op de drie uitgaven krijgt een herdruk', schat hij in. 'En we verramsjen principieel nooit, dus we kunnen desnoods twintig jaar wachten tot de eerste oplage weg is. Daar staat tegenover dat we óók mooie successen hebben: van Aambeien & zetpillenvan Johan Borghys, waarin hij doktersvoorschriften in de vorm van een gedicht geeft, hebben we er 1000 verkocht. Sommige backlisttitels blijven ook goed doorlopen, zoals Pablo Neruda en Emile Verhaeren.'

 

Hoe kan het dan toch dat sommige uitgeverijen poëzie met winst en andere met verlies publiceren? De crux zit hem in de kosten die hierboven niet zijn benoemd omdat ze niet zijn toe te schrijven aan de uitgave van één titel. De vaste kosten: personeel, huur, electra, een wifi-abonnement, een computer – noem maar op. Als je die, uitgesmeerd over alle uitgaven, moet terugverdienen met poëzie, wordt de exploitatie wél een moeilijk verhaal.

Neem uitgeverij P. Peeraer keert zichzelf geen salaris uit voor zijn uitgeverswerk en gebruikt de conciërgewoning van zijn huis in Leuven als kantoor. Dat bespaart hem heel wat. Een parttime personeelslid voor een, twee dagen in de week heeft hij tien jaar geleden wegbezuinigd. En dan nóg kost 'verwarming, licht, e-mail, telefoon en zo al gauw 350 euro per maand', zegt hij. 'Maal 12, en het loopt richting de 5.000 euro per jaar. Daar moet je al veel boeken voor verkopen.'

De andere uitgeverijen geven dan ook allemaal poëzie uit naast andere genres waar de markt veel groter voor is. Zo heeft Atlas Contact in 2020 het grote geld verdiend met auteurs als Oek de Jong, Marieke Lucas Rijneveld en Sander Heijne (Fantoomgroei). Of leg de bestverkopende titels van Vrijdag naast elkaar: voor poëzie is dat Ben jij liefdevan Mustafa Kör (6 drukken, 3.000 exemplaren), voor proza de roman Woestenvan Kris Van Steenberge (45.000 exemplaren). 

 

Dat betekent niet dat uitgeverijen die het grote geld met non-fictie of romans verdienen, zonder hart voor deze titels poëzie op de markt slingeren. De investeringen in vormgeving alleen al wijzen daarop. Maar ook de tijd en aandacht die in de redactie wordt gestoken is maximaal. 'Het is ook symbolisch kapitaal', zegt Blom. 'Je laat zien dat je een echte literaire uitgeverij bent – geen drukkerij. En dan doe je dat zo goed mogelijk.'

Je kan denken: juist een dichter, die ieder woord wikt en weegt, levert een kant en klare uitgave aan. Maar redacteuren en uitgeverijen spreken dat met klem tegen. 'In een bundel staan veertig tot zestig gedichten. Dan neem je dus veertig tot zestig keer een tekst op microniveau grondig door', zegt Vanschoonbeek. 'Een bundel van zestig bladzijden kost net zo veel tijd als een roman van driehonderd pagina's', vult Blom aan. 'Je moet zó goed lezen.'

Het betekent evenmin dat grote uitgeverijen de commercieel interessantste dichters kiezen en de restjes aan gespecialiseerde poëziehuizen overlaat. 'Natuurlijk weeg je bij een uitgeefbeslissing mee of een dichter het goed doet als performer', vertelt Vanschoonbeek. 'Dat maakt de kans op een goede verkoop groter. Maar dat kan nooit het enige criterium zijn, omdat je anders als uitgeverij in één bepaalde plooi zit. Het is juist goed om meerdere plooien te bedienen.'

 

De exploitatie van poëzie betekent wél dat uitgeverijen als De Bezige Bij en Jurgen Maas maar een beperkt aantal dichtbundels per jaar kunnen doen verschijnen. Bij Atlas Contact gaat het om 'zes per jaar, soms zeven of acht als het zo uitkomt'. Bij De Bezige om 'vijf, zes per jaar', al is dat geen harde richtlijn. Bij het kleinere Maas om 'maximaal twee per jaar'. Als het meer uitgaven zouden zijn, zou de verhouding tussen de tijd die erin wordt gestopt en de potentiële verdiensten scheef gaan lopen.

Bij een gespecialiseerde uitgeverij is dat precies andersom – om de vaste kosten goed uit te smeren. Peeraer schat het aantal uitgaven dan ook op '25 tot 30' per jaar. 'De oorspronkelijke Nederlandstalige uitgaven zijn daarbij duidelijk in de meerderheid: zeker 70 tot 75%. Vertalingen zijn duurder. Ook doe ik steeds minder bloemlezingen, omdat het erg veel werk is én je iedere dichter apart moet betalen. Soms kost opname van een gedicht wel 50 euro. Schandalig veel.'

Tegen deze achtergrond is het begrijpelijk dat er verhalen rondzingen van dichters die soms jaren op hun beurt moeten wachten. Bij Atlas Contact speelt dat probleem inderdaad, maar moet je het niet overdrijven, zegt Blom. 'Vaak komt het vanzelf goed terecht. Sommige dichters laten zeven jaar niets van zich horen. Alleen wie veel schrijft, kunnen we niet garanderen dat we elk jaar een bundel brengen. Nachoem Wijnberg is daarom overgestapt.'

Hollestelle ziet het anders. De Bezige Bij heeft veertig tot vijftig dichters onder contract. En ja, die komen allemaal in hun eigen tempo tot nieuw werk. 'Maar dan is er nog geen wachtrij. Je moet een goede planning maken door de vinger aan de pols te houden van waar iedereen aan werkt, zodat je precies weet wanneer je de bundel van x en wanneer de bundel van y brengt. Of wanneer je op een slimme manier een paar debuten tegelijk kunt brengen.'

Ook dát hoort bij een gezond uitgeven van poëzie, wil hij maar zeggen.

(Eerder gepubliceerd in Poëziekrant 2/2021)

zaterdag 3 april 2021

Stripvertalers: Iedere vertaling móét passen (Stripgids)

Geen vertaler zo onzichtbaar als de stripvertaler. En dat terwijl het omzetten van een strip naar correct en levendig Nederlands in stripvorm nog moeilijker kan zijn dan welke type vertaling dan ook. Denk alleen aan de verplichting om iedere keer een ballon perfect te vullen. Vier stripvertalers onthullen de moeilijkheden van hun metier. "Het kan enorm puzzelen zijn. Maar er is dan ook niet leukers als je erin slaagt die puzzels op te lossen."

Het viel Mariella Manfré (56) niet mee om werk te vinden. Ze was redactiechef van de Nederlandse editie van Donald Duck en andere jeugdbladen van Sanoma, toen deze cheflaag eind 2013 werd opgeheven. "Ik dacht eerst blijmoedig: ik ga freelancen als eindredacteur. Maar in die tijd werd er veel georganiseerd bij uitgeverijen. Bijna iedereen in mijn netwerk bleek in hetzelfde schuitje te zitten. Toen moest ik echt mailen, mailen, mailen. Van alles heb ik geprobeerd."

Dankzij de Donald Duck had Manfré, die een Italiaanse vader heeft en Europese Studies heeft gestudeerd met Italiaans als hoofdtaal, ook contacten in de stripwereld. "En juist toen ik Peter van der Heijden van Strip2000 een mailtje stuurde, bleek de uitgeverij die alleen nog maar Nederlandse strips had uitgegeven, te beginnen met vertalingen: de Gorilla-avonturenstrips. Hij zocht vertalers. Ik had vroeger Donald Duck Pockets vertaald – die worden allemaal uit het Italiaans vertaald – dus ik nam die klus graag aan. Deze vertaling uit het Frans zou me ook lukken."

Daarna volgden al snel meerdere opdrachtgevers. Dark Dragon Books, Silvester, uitgeverij L – stuk voor stuk Nederlandse uitgevers. "Vlak nadat ik voor Strip 2000 een paar albums had vertaald, had Dark Dragon Books de rechten gekocht van De gouden jaren van Mickey Mouse. Vijf delen. Met mijn achtergrond was ik de ideale kandidaat om ze te vertalen. En ik vertaal nog steeds voor hen."

 

Zo wordt iemand dus stripvertaler van beroep. Bij toeval. Anders kom je domweg niet op het idee. Er is geen opleiding tot stripvertaler, op een sporadische workshop na. Binnen vertaalopleidingen is er amper aandacht voor het genre. Er zijn geen prijzen voor 'beste stripvertaling'. En in recensies wordt slechts heel zelden een woord vuil gemaakt aan de vertaling (en dan meestal als hij niet goed is). Van Kapitein Haddock tot de Joker – iedere lezer neemt al snel aan dat ze altijd al Nederlands spraken.

Ook anderen zijn er zonder vooropgezet plan ingerold. Dieter van Tilburgh (34) had bijvoorbeeld een jaar bij Ballon Media gewerkt als assistent-redacteur strips nadat hij in Leuven had gestudeerd – met masters in de Taal- en Letterkunde Nederlands en Latijn en een certificaat literair vertalen op Europees Niveau. "Ik wilde eigenlijk literair vertaler worden, maar via mijn contact bij Ballon Media werd ik getipt op kansen bij Strip2000. Daarna kreeg ik al snel de smaak te pakken. Ik zou nu zeker niet maar alléén literaire boeken willen vertalen."

Of James Vandermeersch (46), die een kleine tien jaar geleden werd getipt dat Casterman een vertaler zocht voor de vertaling van een documentaire strip over Brugge naar het Engels. "Geschiedenis is mijn ding, ik woon op een boogscheut van Brugge, dus dat leek me wel wat. Kort daarna stelde ik hen voor Kuifje naar het West-Vlaams te vertalen. Daar zei de uitgeverij meteen ja op, het gesprek duurde nog geen twee minuten. En toen kreeg ik al snel meer opdrachten."

 

Soms in één dag

En dat terwijl de behoefte aan vertalers bij uitgeverijen groot is. Strips zijn, in aantallen uitgaven, het meest vertaalde genre naar het Nederlands. Maar uitgevers moeten soms met hun handen in hun haar zitten. Waarom zou Lies Lavrijsen (42) anders in 2017 als eerste opdracht de nieuwe 'Corto Maltese' uit het Spaans mogen vertalen (Equatoria)? Niet dat zij een beginner was. Integendeel, zij heeft haar sporen verdiend als vertaler van met name jeugdboeken. Maar zou andersom een gerenommeerd stripvertaler meteen Kafka of Flaubert krijgen?

Wie eenmaal onderdeel is van de vaste pool van een uitgeverij, is dan ook al gauw verzekerd van een constante stroom opdrachten. Manfré doet tot 70 titels per jaar – naast boeken zoals jeugdboeken voor Kluitman en De Fontein. Vandermeersch schat zijn productie op vijftig à zestig titels per jaar. "De opdrachten voor strips zijn echt ontploft", zegt hij. Voor Lavrijsen, die nog altijd de meeste tijd steekt in vertalingen van jeugdboeken (waaronder een bewerking van Dante's Inferno), staat de teller inmiddels op twintig strips.

"Toch komen er langzaam meer vertalers", vermoedt Van Tilburgh. "In de tijd dat ik bij Ballon Media werkte – toch maar zes, zeven jaar geleden – maakten maar twee mensen alle vertalingen: Erwin Cavens en Frits van der Heide, in mijn ogen dé grote vertalers in deze wereld. Nu zie je steeds meer andere namen opduiken. Het zou ook kunnen dat uitgevers de laatste tijd steeds meer vertalingen brengen. Dan moeten ze wel meer mensen aantrekken."

 

Dat een vertaling van een strip niet zo veel tijd kost, blijkt al uit deze aantallen. Tot maximaal twee weken, langer duurt het nooit. Soms is de klus zelfs in één werkdag al geklaard – en blijft er nóg werktijd over. "Er zitten ook Marvel Comics van twintig pagina's tussen", relativeert Vandermeersch. "Maar ik heb ook de hele 'Lucky Luke' opnieuw vertaald. Alle 73 albums die waren verschenen sinds 1946. Daar heb ik, tot deze zomer, vijf jaar aan gewerkt."

Het hangt sterk af van het type strip, zegt Van Tilburgh. "Een album met gagstrips kan snel gaan. De grap zit vaak in de afbeelding of in de wisselwerking tussen tekst en beeld, maar nooit alleen in de tekst. Dan stelt de tekst je niet voor veel uitdagingen en heb je in een, twee dagen de vertaling wel af. Maar reeksen als 'Elfen' en 'Orks & Goblins' die ik voor Daedalus vertaal, tellen zestig paginas met veel tekst. Dan loopt het zo uit naar vier dagen."

In ieder geval kan niemand een strip 'even tussendoor' vertalen. "De afwisseling tussen boeken en strips maakt het boeiend", zegt Lavrijsen. "Het is ook aangenaam dat je met een strip relatief snel iets afhebt. Maar het is niet zo dat ik 's ochtends een uurtje strip vertaal om daarna verder te gaan met een boek. Als ik aan een strip begin, ga ik ook door tot hij af is. Anders moet ik er iedere keer opnieuw inkomen. En het is gewoon ook erg fijn om te doen. Ik wíl niet eens stoppen."

Het is eerder andersom: een boek, dat soms maanden vertaaltijd kost, doe je tussendoor – óók omdat de deadline vaak flexibeler is. "Ik vertaal elke maand vijf tot acht strips voor Dark Dragon Books", zegt Manfré. "Dat zijn vaak series waarvan op vaste momenten een nieuw deel uitkomt. Dus als ik het materiaal binnen heb, móét het over drie weken of een maand klaar zijn. Van een boekopdracht die ik begin 2020 aannam, was de deadline 1 november. Dat is zo anders plannen."

 

Móét passen

Hoe snel een vertaling ook af is, niemand moet daaruit concluderen dat het makkelijk werk is. Of dat de kwaliteit van de vertaling er minder toe doet. Helaas gebeurt dat wel. "Zelfs in de boekenwereld denken sommigen dat strips minder literair zijn", zegt Lavrijsen. "Omdat beeld zo belangrijk is, net als bij prentenboeken – waarvan de vertaling óók vaak een ondergeschoven kindje is. Of omdat sommige strips zo commercieel zijn. Alsof er niet ook flutromannetjes zijn."

Die mensen zouden ze eens een strip moeten zien als Atom Agency van Yann en Schwartz, waarvan zij twee delen heeft vertaalt voor Ballon Media. "De tekst is zó gecomprimeerd. En het bevat verschillende soorten taal: boeventaal, politiejargon, geheimtaal uit het slagersmilieu. Je hebt woordspelletjes en spraakverwarring. Er zijn Franse liedjes uit de jaren vijftig die niemand kent. Een beginnend vertaler zou daar echt zijn tanden op stuk bijten."

 

Gelukkig kijken de uitgevers van strips er niet zo naar. Anders dan uitgevers van prentenboeken, die ze soms zelf op een achternamiddag vertalen. Of uitgevers van young adult, die de opdracht rustig gunnen aan een gepensioneerde leraar Engels. Stripuitgevers weten dat het vertalen van strips gepaard gaat met specifieke uitdagingen die het vertalen juist moeilijker maken. De meest voor de hand liggende daarvan is de ruimte. De vertaling móét in de ballon passen. Punt uit.

"Je kan van een Franse zin een prachtige Nederlandse vertaling maken", vertelt Manfré. 'En dan zie je dat hij niet past. Soms moet je best veel opgeven. De kunst is om een alternatief te bedenken zonder dat je concessies doet aan de kwaliteit. Dat je met iets komt dat echt bij het personage past. Dat kan enorm puzzelen zijn. Maar er is dan ook niet leukers als je erin slaagt die puzzels op te lossen. Dat gevoel van: yes, het past, niet te lang en niet te kort."

Hoe meer vertalingen je hebt gemaakt, hoe makkelijker dat gaat. "Je leert compact vertalen", zegt Lavrijsen. "Bij het Frans is het gelukkig niet zo'n probleem. Die taal is wijdlopiger dan het Nederlands, met veel stofferende voorzetsels. Un article publié dans le journal wordt gewoon Een artikel in de krant. Maar soms wordt het dan tekort. Een ballon met Maintenant! in heel grote letters kun je niet vertalen met Nu. Dat klinkt veel te slap. Daar maak ik dan bijvoorbeeld Nu meteen! van."

Anders is dat bij het Engels, legt ze uit. "Die taal is juist compacter dan Nederlands. Dan moet je echt elementen schrappen om de tekst in de ballon te krijgen. Het is belangrijk om in dat geval te weten wat de essentiële elementen zijn en wat eventueel weg kan. Soms kun je dat wel ergens anders compenseren. Als je op de ene plek een woordspeling laat zitten, omdat die echt onvertaalbaar is, kun je elders wel een woordspeling maken die in het Nederlands juist goed werkt."

Soms luistert het echt heel nauw, zegt Van Tilburgh. "Hoe vertaal je ça va in het Nederlands? Dat is letterlijk: het gaat. Maar dat is al drie tekens meer. Dat kan al te lang zijn, zodat je het kernachtiger moet maken. Bijvoorbeeld: yep – twee tekens minder dan het Frans. Maar in het Engels is het nog erger. In Bloodhorne had ik: show me. De beste vertaling is: laat eens zien – zeven tekens langer! Dus nee, ik ben er niet rouwig om dat ik vaker uit het Frans vertaal."

Een vertaler kan soms smokkelen door een andere corpsgrootte te gebruiken voor de vertaling. Net iets kleiner, om de ballon mooi gevuld te krijgen. Of juist met net iets ruimere spaties. Ook kun je variëren met lettertypes. Sommige vertalers beletteren dan ook zelf, zoals Manfré of, sinds kort, Van Tilburgh. Toch biedt dat maar tot op zekere hoogte soelaas. Een strip met op elke pagina ander lettertypes in wisselende groottes: dat leest voor niemand prettig.

 

Visuele geletterdheid

Even uitzonderlijk aan een stripvertaling is het samenspel met beeld. De vertaalkeuzes worden gestuurd door wat er te zien is. Hetzelfde woord kan anders worden vertaald in een realistische strip vol donkere grijstinten dan in een komische strip getekend in vrolijke kleuren. "Het beeld geeft soms ook ruimte om het Nederlands vlotter te laten klinken. Je hoeft niet te benoemen wat ook te zien is", zegt Van Tilburgh.

Iedereen vertaalt dan ook de tekst met afbeeldingen erbij. Lavrijsen weet nog dat ze dat bij haar allereerste strip niet kon doen. Dat vereiste in de tweede ronde flink bijschaven. "Nu vertaal ik altijd van de originele, geletterde pdf. Maar dan nog kan het gebeuren dat je bij de tweede lezing opeens dingen ziet in de tekening waardoor je de vertaling moet aanpassen. Dan zie je de gezichtsuitdrukking van een personage en besef je opeens: hij bedoelt het ironisch!"

Dat samenspel gaat zo ver dat je gerust kunt stellen dat stripvertalers de beste kijkers zijn – analoog aan boekvertalers over wie altijd wordt gezegd dat ze de beste lezers zijn omdat zij als enige letterlijk over iedere zin zich afvragen wat er nu echt staat. Een stripvertaler moet iedere afbeelding nauwgezet bekijken om fouten te voorkomen. "Je hebt een visuele geletterdheid nodig die je alleen aanleert als je het veel doet", heeft Lavrijsen gemerkt.

Een voorbeeld van Vandermeersch geeft aan hoe scherp dat oog voor detail moet zijn afgesteld. Een voorbeeld uit de nieuwe 'Bollie en Billie'. "De vader van Bollie zegt, om uit te leggen waarom hij iets niet heeft gedaan: J'ai relu tous mes dossiers. Maar hij wijst tegelijk met zijn vinger naar één dossier. Dat moest dus worden: Ik moest dit nog nalezen. Want in het Nederlands kun je niet op die manier zo'n algemeen meervoud gebruiken. In het Nederlands neem je zo'n uitspraak letterlijker."

 

I want to break free

Ook de taal van een strip legt andere, moeilijkere zwaartepunten dan een boek. Op een enkel blokje met uitleg na is alle tekst dialoog. Personages moeten daarom niet alleen maar Nederlands praten, ze moeten dat ook geloofwaardig doen. "In het Nederlands gebruik je daarvoor modale partikels als 'hoor', 'zeg' of 'ja, nou'. Je hebt dus als vertaler snel de neiging die toe te voegen om het levendig te maken", zegt Lavrijsen. "Maar dan kom je weer in de problemen met de ruimte."

En vergeet de humor niet, een veel belangrijker kenmerk van strips dan van welk ander genre ook. Probeer maar eens een grap te vertalen. "Fransen zijn zó goed in woordspelingen", verzucht Manfré bewonderend. "Die kun je nooit één op één vertalen." Van Tilburgh vult aan: "In 'Goblins' had ik een hele pagina waarbij de grap was gebaseerd op het feit dat personages elkaar niet verstonden. Op klank dus. Het was lastig equivalenten te vinden, waarin óók de inhoud hetzelfde bleef omdat je ook kon zíén waar de grap over ging."

En wat als je een parodie krijgt? Dat overkwam Van Tilburgh toen hij 'Naguère les étoiles' van Bourhis & Spiessert voor Silvester vertaalde – een woordspeling op 'La guerre des étoiles', zoals Star Wars in het Frans heet. "In het Frans speelt de serie met de naam van de klank. Ik heb er daarom 'Sterrenwaas' van gemaakt. Maar ook in de strip moest ik én de verwijzingen naar de filmreeks behouden én goede Nederlandse woordspelingen verzinnen. Zo was Han Solo de Breton Yann Kersolo – met grappen over Bretonnen. Ik heb daar de Spanjaard Juan Camolo van gemaakt – met voor ons herkenbare grappen over Spanje.'

Humor is dan ook bij uitstek de categorie waarin vertalers de grap soms laten schieten – om op een andere pagina een soortgelijke grap te bedenken. "Ik heb bij het actualiseren van Lucky Luke ook compleet nieuwe grappen bedacht", zegt Vandermeersch. "In Dalton City uit 1969 zie je de Daltons schoonmaken. Sifflez en travaillant, fluit Joe Dalton. Daar heb ik van gemaakt: I want to break free van Queen – uit 1983. Omdat iedereen die clip kent."

 

En dan is er nóg meer. Ook de vele langlopende reeksen maakt stripvertalen bijzonder. Vandermeersch heeft onder meer 'Lefranc' en 'Alex' (inclusief spin-offs) overgenomen, Lavrijsen 'Corto Maltese'. "Dan moet je heel goed op de continuïteit letten", zegt Vandermeersch. "Personages kun je geen andere naam geven, voor bepaalde woorden kun je niet opeens een synoniem gebruiken. Stel je voor dat Haddock iets anders zegt dan 'duizend bommen en granaten'. Of Guust die niet meer 'nou moe' verzucht."

Hij vindt dat niet respectvol naar verzamelaars, die 'hun' serie niet meer zullen herkennen als hij zonder enige voorkennis een nieuwe Alex had omgezet naar het Nederlands. "Dus toen ik die series overnam, heb ik alle eerder verschenen albums gelezen – in het Frans en het Nederlands – en hele lijsten aangelegd van vaste vertalingen. Dat kost enorm veel tijd, waarvoor je niet extra wordt betaald. Maar het is een noodzakelijke investering." Voor Lavrijsen geldt hetzelfde, die deze mening dan ook onderschrijft.

Manfré noemt daarnaast het belang van algemene kennis. Niet dat boekvertalers geen kennis hoeven op te doen van het tijdvak waarin het boek zich afspeelt of het jargon dat in specifieke werelden wordt gesproken. Maar: "aan een boek ben je maanden bezig, terwijl strips korte projecten zijn, zodat je je in heel veel verschillende onderwerpen thuis moet zijn. Gelukkig weet mijn man, die mijn teksten altijd naleest, heel veel. Dat helpt me goed."

Om die reden vindt Vandermeersch het vertalen van strip niet vanzelfsprekend het prettigst. "Je moet met ieder nieuw verhaal er opnieuw inkomen. Het scheelt wel dat ik ook veel strips kan doen die dicht bij mijn hobby's liggen – zoals de serie 'De grote zeeslagen' van Glénat. Die schepen van toen waren veel mooier, er zijn fantastische platen om naar te kijken. Mooi in detail uitgewerkt. En de oorlogen hadden echt een verhaal. Dat is gewoon ontzettend leuk om te doen."

 

Beter dan boeken

Worden vertalers genoeg gehonoreerd voor de noeste arbeid? De vertalers klagen er niet over. En dat terwijl vertalers van boeken áltijd klagen over hun inkomsten. "In vergelijking met een boekvertaling valt het best mee", zegt Lavrijsen dan ook. "Voor een boekvertaling bestaat een modelcontract, dat uitgaat van 6,7 cent per woord. Geen enkele uitgever betaalt meer dan dat. Wel minder. In de stripwereld is de markt vrijer. Dat biedt ruimte, al word je er niet rijk van."

Hoe de factuur voor stripvertalers wordt opgemaakt, verschilt per uitgeverij en soms per opdracht. 'Per woord' is mogelijk, maar ook 'per plaat' komt veel voor. De laatste mogelijkheid stelt uitgeverijen in staat om goed de vertaalkosten van een uitgave te berekenen. Voor vertalers heeft dat tot gevolg dat ze nog beter zelf moeten inschatten of het werk de opbrengsten waard is. Ze kunnen geluk hebben: weinig tekst in een strip. Of juist pech.

"Het is nooit echt goed te berekenen hoeveel je uiteindelijk per uur verdient", zegt Manfré. "Ik probeer het wel een beetje in de gaten houden: als ik dit ervoor krijg, kan ik er zoveel tijd in steken. Als het wat meer is, doe ik bijvoorbeeld een extra correctieronde of denk ik langer na over oplossingen. Dat komt de kwaliteit ten goede. Liefdewerk oud papier doe ik in principe niet. In het begin misschien nog wel, uit onervarenheid. De gouden jaren van Mickey Mouse waren bijvoorbeeld slecht betaald in vergelijking met de tijd die het me kostte."

 

In ieder geval is bij stripuitgevers ruimte om te groeien, meent Lavrijsen. "Als je een tijd voor een uitgeverij hebt gewerkt, kun je over een hoger tarief onderhandelen." Dat komt omdat de vertaalkosten in absolute bedragen lager zijn. Wie voor een boek 1 cent méér per woord zou krijgen, dwingt de uitgever meteen 1000 euro extra kosten te maken – terwijl de kans dat met een boek terug te verdienen kleiner is. Van strips worden nu eenmaal meer exemplaren verkocht.

Maar het is niet alleen maar beter om strips te vertalen. Literaire vertalers kunnen hun honorarium verhogen met een beurs van Literatuur Vlaanderen of het Nederlands Letterenfonds. Dat wil zeggen: stripvertalers kunnen dat ook, maar dan moet de uitgever het modelcontract hanteren – en dát maakt het vaak ongunstig. Bovendien blijven de facturen voor strips laag. Om die reden vindt Vandermeersch boeken vertalen lucratiever. Een vertaler vangt dan een hoger bedrag ineens.

Tegelijk moet het niet alleen om geld draaien. "Een project kan ook gewoon heel mooi zijn. En de band die je opbouwt, is ook wat waard", nuanceert Van Tilburgh. "De uitgeverij heeft voor iedere uitgave intensief contact met mij. Op een gegeven moment weten ze dat ik vlot een correcte vertaling kan leveren. Dan zullen ze bij een nieuwe opdracht eerder voor mij blijven kiezen dan voor iemand die toevallig 100 euro goedkoper is. En ja, ik heb toen ook een keer te horen gekregen: vanaf nu gaan we je dit hogere bedrag per pagina geven."

 

Niet onlogisch

Blijft over de vraag naar het imago. Zou stripvertalen de reputatie moeten krijgen die het ambacht verdient zodat in de toekomst meer vertalers voor deze niche kiezen? Lavrijsen vindt nadrukkelijk van wel. "Volgens de conventie van Bern en de Auteurswet – ik heb het ooit opgezocht! – heeft de vertaler het recht overal te worden genoemd waar ook de oorspronkelijke auteur wordt genoemd. Op het omslag, in recensies. Maar het gebeurt nooit."

Zij zou graag zien dat het anders was. Maar niet iedereen is het daarmee eens. "Een stripvertaler is toch ook voor een kleiner deel verantwoordelijk voor het eindresultaat?", werpt Van Tilburgh op. "In een boek dragen auteur en vertaler ieder de helft bij. In een strip neemt de tekenaar de helft voor zijn rekening en de scenarist en de vertaler de andere helft. Ik vind het dus niet onlogisch dat de stripvertaler minder zichtbaar is."
Bovendien: als alle vertalers hoeven stripvertalers niet zo nodig op de voorgrond te staan. "Ik ben gráág onzichtbaar", zegt Manfré. "Erkenning?" vraagt Vandermeersch zich af. "Ik ben daar niet zo mee bezig. Toen ik Kuifje in het West-Vlaams had gedaan, werd ik in mijn omgeving vaak herkend. Dat was leuk, maar het gaat met toch om het album. Om die reden hoeft er voor mij ook alleen een prijs voor de beste stripvertaling te komen om die strip zélf nog eens onder de aandacht te brengen."

 

KADER Nederland-Vlaanderen

Wie een boek naar het Nederlands vertaalt, heeft zich te houden aan de Noord-Nederlandse normen. In de boekenmarkt is Nederland dominant. Dáár zitten de uitgevers, dáár zitten de meeste lezers. Dat heeft tot gevolg dat er strikt op wordt gelet dat er geen Vlaams-Nederlands in de vertaling sluipt. Maar in de stripmarkt is dat precies andersom. Betekent dat dat vertalers makkelijker typische Vlaamse woorden en uitdrukkingen kunnen gebruiken?

Lavrijsen ervaart wel een grotere tolerantie bij haar opdrachtgevers in de stripwereld. "Toen ik per ongeluk de uitdrukking 'hij stuurde zijn kat' had gebruikt, iets wat niemand in Nederland zegt, heb ik daar mijn redacteur zelf op moeten wijzen: dit is te Vlaams, dit moet anders. Hij had eroverheen gelezen. Dat zie ik bij Vlaamse jeugdboekenuitgeverijen, die het gros van hun omzet in Nederland realiseren, nooit gebeuren."

Dat neemt niet weg dat alle vertalers ernaar streven een Nederlands te gebruiken dat in het hele taalgebied wordt begrepen. "Het is een kwestie van respect", vindt Vandermeersch. 'Ik heb wel eens gehoord dat 30% van de strips in Nederland wordt verkocht. Een minderheid dus, maar niet zó klein dat je daar dan maar geen rekening mee hoeft te houden. Je moet ervoor zorgen dat zo veel mogelijk lezers niet blijven haken omdat ze een woord niet kennen."

Een verschil is wel dat een Nederlandse vertaler zoals Manfré die uitsluitend voor Nederlandse uitgevers werkt, tóch rekening houdt met Vlaamse lezers. "Deze uitgevers verkopen óók meer in Vlaanderen dan in Nederland. Een uitgeverij als Dark Dragon Books heeft ook Vlaamse meelezers. Ik let er inmiddels op dat ik woorden als "nou" niet meer te vaak gebruik. Ik heb de neiging dat wel te doen, het zit zo ingebakken in mijn taal."

Desondanks heeft ze weleens commentaar gekregen van Vlaamse lezers. "Als ik nu twijfel, werp ik de vraag daarom op in een Facebookgroep van vertalers, waar ook Vlamingen in zitten. Laatst wilde ik in een strip een puber laten zeggen: 'Ben je nou helemaal van de ratten besnuffeld.' Een mooie en toepasselijke uitdrukking, vind ik, maar die bleken Vlamingen niet te kennen. Dus dat werd: 'van de pot gerukt'. En van één stripfan heb ik een lijst gekregen van woorden die Vlamingen niet kennen – mét alternatieven. Heel handig."

(Eerder gepubliceerd in Stripgids 8, 2020)