maandag 29 februari 2016

OBA geeft nieuw vestigingsbeleid langzaam vorm (Bibliotheekblad)

De Openbare Bibliotheek Amsterdam (OBA) gaat samenwerken met De Nieuwe Boekhandel in het gloednieuwe filiaal Bos en Lommer. Volgens Het Parool, die het nieuws bracht, wordt de vestiging het volgende 'paradepaardje van het nieuwe vestigingenbeleid' van de OBA. Directeur Martin Berendse licht toe.

Het filiaal Bos en Lommer kon onmogelijk blijven waar het zat. Ruim tien jaar geleden was de OBA op verzoek van het inmiddels opgeheven stadsdeelbestuur verhuisd naar een nieuw pand net naast een winkelcentrum. Dat was een grote, maar onhandig gelegen vestiging van 1500 vierkante meter op de eerste verdieping. Maar toen kwam er een forse bezuiniging, waardoor de bibliotheek gehalveerd moest worden – de andere helft stond gewoon leeg. Zo raakte de bibliotheek, waar de collectie heel sterk was geconcentreerd op een aanbod voor de jeugd, in een neerwaartse spiraal terecht die alleen door een verhuizing kon worden doorbroken.
Het gehoopte nieuwe pand is gevonden in een voormalige matrassenwinkel op de Bos en Lommerweg, waar de bibliotheek na een verbouwing gaat rond 1 mei intrekt. Het bibliotheekfiliaal wordt daarmee de buurman van De Nieuwe Boekhandel. Dat is niet zomaar een buurtboekhandel. De energieke oprichter en eigenaar Monique Burger trok tot ver buiten Amsterdam de aandacht met haar even spraakmakende initiatieven als intensieve activiteitprogramma. Ze werd in 2010 verkozen tot boekverkoopster van het jaar en verwierf daarna landelijke bekendheid als lid van het boekhandelspanel van De Wereld Draait Door (2012-2014).
Dat opent haast vanzelf perspectieven voor een nauwe samenwerking. Bibliotheek en boekhandel zijn daarover meteen in gesprek gegaan nadat begin januari het huurcontract werd getekend. Wat die gaat inhouden zal nog moeten blijken, maar de richting van de gesprekken zijn duidelijk: een gezamenlijk seizoenprogramma, samenwerking in de contacten met scholen en op termijn is het zelfs mogelijk dat beide personeel gaan uitwisselen. Mede om dat mogelijk te maken is de boekverkoopster in gesprek met de pandeigenaar om in de muur tussen boekhandel en bibliotheek een deur aan te brengen. Die moet daar uiteraard toestemming aan geven.
Burger en Berendse roemen hun onderlinge gelijkaardigheid. Burger onderstreepte in Boekblad dat beide instellingen leesbevordering centraal stellen en sprak van de creatie van een 'boekenplein' dat veel consumenten naar de winkelstraat zal lokken. Ook Berendse zegt dat 'het vergelijkbare publiek veel verbindingen mogelijk maakt. We trekken allebei consumenten die boeken kopen, boeken lenen en naar lezingen gaan. Die kunnen we gezamenlijk bedienen. Ook hebben wij een sterk jeugdpubliek. Wij werken veel met scholen. Met deze nieuwe partner kunnen we kijken wat we die groep nog meer kunnen aanbieden. Maar natuurlijk is het ook een experiment.'
Toch werden talrijke intensieve samenwerkingspogingen van boekhandel en bibliotheek in het verleden – denk bijvoorbeeld aan het mislukte filiaal van boekhandel Paagman in de centrale van de Bibliotheek Den Haag – nooit echt een succes, juist omdat de twee groepen een ander publiek trekken. Berendse erkent dat de doelgroepen niet volledig overlappen, maar ziet toch kansen in de mate waarin ze dat wel doen. 'Sommige mensen kopen het liefst, maar die hebben allemaal familieleden met andere behoeften. We willen de optimale balans zoeken om ze tegelijk te bezoeken. Bovendien kunnen we de kopers kennis laten maken met wat we nog meer doen aan activiteiten, cursussen et cetera.'
Belangrijker is echter dat de samenwerking niet op zichzelf staat. In het beleidsplan dat de OBA vorig jaar opstelde werd de ambitie uitgesproken om naast de centrale het netwerk van 25 filialen onverkort te handhaven. Ook de gemeenteraad vroeg de OBA expliciet om dat te doen. Maar dat heeft bij teruglopende leden- en bezoekersaantallen alleen zin als de filialen midden in het culturele en maatschappelijke leven van de wijk staan, met onder andere een aantrekkelijke programmering, en ruimer open zijn. Berendse: 'De centrale is 84 uur per week open. Een filiaal is gemiddeld 30 uur per week open. In de beleving van de Amsterdammer zijn die dus 54 uur per week dicht.'
De ambitie is daarom alleen te realiseren met behulp van partners – zoals ook openbare bibliotheken elders in Nederland doen. 'In Duivendrecht, ons allerkleinste filiaal, zijn we in het nieuwe dorpshuis getrokken waar we met onder meer een welzijnsorganisatie een gezamenlijk complex vullen', zegt Berendse. 'In de Bijlmer doen we dat met Imagine IC: een mooie culturele instelling die zich bezig houdt met het erfgoed van Amsterdam Zuidoost en de nieuwe Amsterdammers. Dat zijn beide maatschappelijke not-for-profitorganisaties die goed aansluiten bij wat wij doen. De Nieuwe Boekhandel is een winkel, maar ook daarmee kunnen we personeel en openingstijden delen.'
Het is trouwens niet de eerste commerciële partner, benadrukt Berendse. 'In De Hallen – een prachtige, nieuwe bibliotheek die we twee jaar geleden openden – zit café Belcampo. Dat is een gewone horeca-uitspanning die zelfstandig wordt uitgebaat door iemand met een culturele achtergrond. We werken intensief samen om er een dynamische plek van te maken. Met succes. In het eerste jaar trok de vestiging tweehonderdduizend bezoekers. Het is, na de centrale, onze best bezochte vestiging van het moment. Dat is voor mij een bewijs dat je móét verbreden. Wij kunnen zo’n vestiging nieuwe stijl niet meer in ons eentje runnen. Wij hebben nu eenmaal minder verstand van het runnen van een café.'
Ook de collecties van de filialen wordt beter aangepast aan de lokale behoeften. Bos en Lommer krijgt toch een wat bredere collectie 'omdat we het onzin vonden dat we voor de meest courante boeken steeds nee moesten zeggen, en: ga maar naar Mercatorplein', zegt Berendse. 'Ook middelbare scholieren die lezen voor hun lijst moeten er terecht kunnen.' Maar het anderhalf jaar geleden geopende Linnaeus – waar overigens nauw wordt samengewerkt met de Linnaeusboekhandel – zit in een wijk met recent daarheen verhuisde bewoners met een hoog cultureel profiel. Dat is daarom een 'literaire bibliotheek' geworden. Wie andere boeken wil kan terecht bij Javaplein.
Of dit beleid succesvol zijn, zal volgens Berendse nog moeten blijken. 'Het plan is geschreven als een vierjarenplan. We hebben een grote beweging ingezet om de vestigingen het middelpunt van hun wijk te maken. Dit zijn daarvan de eerste resultaten: de bijna gerealiseerde verhuizing van Bos en Lommer, de honderdduizend bezoekers die Linnaeus in het eerste jaar heeft getrokken. We doen ons best die lijn door te trekken.'
(Eerder gepubliceerd op Bibliotheekblad.nl)

Zie ook:

dinsdag 16 februari 2016

Uitgeverij Snoeck is terugverhuisd naar Gent (Boekblad)

Uitgeverij Snoeck is sinds 1 februari weer gevestigd in Gent. De nieuwe eigenaar Philip Van Bost ziet daar meer kans om te groeien in het specialisme van de uitgeverij: kunstboeken en tentoonstellingscatalogi.

De van oorsprong Gentse uitgeverij was sinds een fusie met een grafisch bedrijf uit Kortrijk in 2009 in die kleinere West-Vlaamse stad gevestigd. Vorig jaar kreeg uitgever Van Bost – zelf in dienst sinds juli 2011 – de kans de uitgeverij over te nemen. Sinds 1 oktober is hij 'voor bijna honderd procent' eigenaar
'Het bedrijf richtte zich op andere markten – bouw, mode, voeding – en werkte fundamenteel anders. Men maakte iets voor klanten, die betaalden, klaar. Met een uitgeverij heb je ook distributie, retouren, de noodzaak tot promotie. Dat begon te wringen. Toen we om tafel gingen zitten kwamen al snel tot de conclusie dat het voor de continuïteit van het bedrijf beter was het grafisch bedrijf en de uitgeverij te splitsen.'
Een verhuizing naar de historische thuisbasis van Snoeck lag toen voor de hand. 'Ik woon hier, mijn collega Hans Devisscher woont hier, maar vooral: we zitten op het Sint Pietersplein op loopafstand van alle Gentse musea en voor ons belangrijke culturele instellingen. Van het SMAK, MSK en het STAM tot de Sint Pietersabdij, het Liberaal Archief, de universiteit en het Minnard Theater. Daardoor zijn we voor hen veel zichtbaarder. Dat vergroot onze kansen.'
Snoeck is voor ongeveer tachtig procent van haar omzet afhankelijk van de catalogi die het voor deze instellingen maakt – en andere musea in West-Europa, tot aan het Louvre toe. Van Bost: 'De rest van het zaakcijfers is verkoop via de boekhandel. Dat deel groeit wel, mede doordat we vorig jaar voor het hele Belgische markt zijn overgestapt naar één distributeur: Exhibitions International.'
Het gebroken boekjaar dat liep tot juli 2015 liet een lichte groei zijn ten opzichte van een jaar eerder. Behalve aan meer verkoop via de boekhandel is dat te danken aan een groei van het aantal projecten. 'We hebben een vijftigtal boeken gemaakt. Daarvoor hebben we zo'n zeventig ISBN's aangevraagd, omdat we van sommige boeken meerdere taalversies hebben gemaakt.'
Van die ISBN's is een minderheid Nederlandstalig: 25 tot 30, schat Van Bost. 'Twee daarvan waren voor Nederlandse musea: een voor de Ceramix-expositie in het Bonnefanten in Maastricht en Belgische schone. Van Ensor tot Magritte voor het Singer museum in Laren. De rest van de uitgaven is vrijwel uitsluitend Franstalig. En dan nog een beetje Engels en af en toe Duits.'
De verhuizing geeft Van Bost alle vertrouwen ook in de toekomst te kunnen groeien. 'We hebben ooit, een jaar of vijf geleden, onderzocht of we onze portfolio konden verbreden met koken en reizen. Dat bleek zo'n andere markt. Nu beseffen we dat juist de specialisatie in een nichemarkt onze grootste kans is. Boeken over kunst, architectuur, erfgoed, fotografie – dat gaan we verder versterken.'
(Eerder gepubliceerd op Boekblad.nl, 12 feb)

zaterdag 13 februari 2016

Letterkundig Museum lanceert online dependance: Literatuurmuseum.nl (Boekblad)

Het Letterkundig Museum in Den Haag heeft een online dependance geopend: op Literatuurmuseum.nl zijn bijzondere archiefstukken te zien – stuk voor stuk uitgelicht met lange achtergrondverhalen of columnachtige bespiegelingen.

'We hebben ontzettend veel archiefstukken', legt Tamara Woestenburg van het museum uit. 'Zeven kilometer of zo. Die ziet alleen nooit iemand. Het zit ook allemaal in dozen, er ís weinig leuks aan te zien. Maar als je bijvoorbeeld de scheepskoffer van Slauerhoff kan tonen, met alles wat daarin zit, heb je iets schitterends te bieden. Het museum zelf heeft beperkte ruimte, daarom tonen we het online.'
De bijzonderste verhaal gaat over de dia's die Willem Frederik Hermans maakte in Noorwegen, waar hij heen reisde met wetenschappelijk oogmerk maar waar hij vooral inspiratie opdeed voor Nooit meer slapen. Daarnaast zijn er verhalen over Remco Campert, J.J. Slauerhoff (de genoemde scheepskoffer), Charlotte Mutsaers en Fritzi Harmsen van Beek. Jongere auteurs als Christiaan Weijts, Maartje Wortel en Philip Huff schreven korte stukken bij archiefstukken.
Speciaal voor Literatuurmuseum.nl startte gisteren een experiment met Alma Mathijsen, Bregje Hofstede, Thomas Heerma van Voss en Walter van den Berg. Zij schrijven in dertig dagen een verhaal waarvan het ontstaan met tweets, video's en openbare conceptversies live te volgen is. De bedoeling is om zo in het digitale tijdperk vast te leggen hoe een schrijver werkt. De speciale laptoppen van de auteurs registeren ook alles wat zij doen.
'Wij breiden deze collectie in hoog tempo uit', zegt Woestenburg. 'Voor het eerste jaar staan twintig lange verhalen gepland plus twee columnachtige stukken per week. Juist door jonge curatoren te laten schrijven kun je aandacht genereren voor minder bekende archiefstukken – denk aan een prentenboek dat een verder weinig bekende illustratrice maakte in een kamp in Indonesië.' Ook is het bedoeling dat bezoekers zelf hun kennis inbrengen bij de getoonde documenten en objecten.
Het Letterkundig Museum probeert een koppeling te maken met het aanbod in de fysieke ruimte in Den Haag. Zo verwijst het verhaal over Fritzi Harmsen van Beek naar de expositie over deze dichteres die momenteel in het museum is te zien. Maar de bedoeling van de site is wel dat het een 'volledig zelfstandige en nieuwe manier van exposeren is', zegt directeur Aad Meinderts. Het is niet de bedoeling dat van ieder groot verhaal de objecten – zoals Hermans' dia's – tegelijk in het museum te zien zijn.
Literatuurmuseum.nl mikt op 100.000 bezoekers per jaar. De site wil dat mede halen door zich te richten op het onderwijs. Woestenburg: 'We willen educatieve stukken maken bij de stukken. Middelbare scholen moeten de site zeker kunnen vinden, dat is wel het doel. Verder zullen we via sociale media en andere kanalen zo veel mogelijk bezoek proberen te trekken. Men kan zich ook abonneren op een e-mailnieuwsbrief.'
Tegelijk moet de site het bezoek aan het museum – dat vorig jaar een recordaantal van 65.000 bezoekers trekt – stimuleren, zegt Meinderts. De combinatie moet elkaar versterken. 'Het bereik online is zo veel groter en zo veel duurzamer. Maar als je al die voorwerpen en handschriften ziet ontstaat bijna vanzelf de behoefte om, zeg, de jas van Campert in het echt te zien. Daar geloven wij echt in.
De site is een idee van het Letterkundig Museum en het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis. Voor de ontwikkeling droegen het Mondriaan Fonds, het VSB Fonds en een derde fonds dat anoniem wil blijven bij. Voor het onderhoud en de aanvulling wil het Letterkundig Museum haar nieuwe dependance financieren vanuit haar lopende exploitatie. Dat staat in het beleidsplan voor de komende cultuurplanperiode 2017-2021, dat Meinderts onlangs heeft ingediend.
Tegelijk dient de digitalisering van de collectie voor Literatuurmuseum.nl een ander doel, zoals ook blijkt uit een stuk in NRC next van vandaag. Door de bezuinigingen heeft het Letterkundig Museum in 2013 de helft van haar wetenschappelijk personeel moeten ontslaan. Het archief – het enige letterkundige archief van Nederland – wordt daardoor onvoldoende beheerd en is minder toegankelijk voor onderzoekers.
Meinderts: 'Als museum moeten wij aan allerlei prestatie-eisen voldoen op het gebied van publieksbereik en percentage eigen inkomsten, wat dit jaar maar liefst bijna 40 % was. Die eisen behaal je niet met een archief. Dus wij zagen geen andere mogelijkheid dan de bezuinigingen op te vangen door op die afdeling te krimpen, ondanks dat wij een van de zes musea met een wetenschappelijk kerntaak zijn.'
Het museum vraagt nu 75.000 euro om de collectie te digitaliseren, zodat onderzoekers er toch mee aan de slag kunnen. En om het publiek er via crowdsourcing erbij te kunnen betrekken.
(Eerder gepubliceerd op Boekblad.nl, 9 feb)

Zie ook:

vrijdag 12 februari 2016

AKO neemt voorsprong met combinatie on- en offline winkelen (Inct)

AKO introduceert sinds 1 januari in steeds meer winkels een digitale boekentipper. Klanten kunnen nu al in vijf vestigingen ter plekke via een eenvoudig zoeksysteem op een computer op maat gesneden adviezen krijgen. Dankzij de metadata van Bookarang.

AKO neemt een voorsprong in de combinatie on- en offline boekwinkelen. Daarvan is directeur Sjaak Mark overtuigd. Andere winkels hebben misschien een scherm neergezet waar consumenten niet voorradige boeken kan bestellen. Maar dat is alleen maar toegang bieden tot een webshop. Daar kan een consument ook 's avonds op zijn tablet naartoe surfen. AKO gebruikt de schermen in haar filialen om de consument te gidsen door het enorme aanbod en een op zijn behoefte afgestemde tip te geven.
 Dat is de kern van de samenwerking die AKO is aangegaan met boekenadviesdienst Bookarang, dat eind vorig jaar nog de Renew the Book-competitie van de Groep Algemene Uitgevers (GAU) won. In september begon een pilot in de nieuwe winkel in Lounge 2 van Schiphol. Sinds 1 januari zijn ze ook te vinden in de stationswinkels van Tilburg, Utrecht (twee) en Zwolle. Later dit jaar volgen ze in ieder geval ook in veertien andere stationswinkels die momenteel worden omgebouwd naar de nieuwe winkelformule 'AKO voor nu'. In Lounge 2 staan vier schermen, in alle andere winkels een.
De consument krijgt als eerste de keuze tussen 'zoek een boek dat bij je past' en 'zoek een boek uit onze toplijsten'. In geval hij de eerste optie kiest, kan hij kiezen tussen 'een boek nu meenemen' en 'een boek nu bestellen'. Dat betekent dat de tips die hij verderop krijgt óf wordt beperkt tot de actuele winkelvoorraad óf tot de totale database van ruim 20.000 boeken die Bookarang heeft voorzien van tientallen tags. Ook is het mogelijk om te bestellen uit de totale voorraad van CB.
Zie verder op Inct – en wel hier (alleen voor leden)

woensdag 10 februari 2016

Auteurs bereiden actie voor om dalende leenrechtvergoedingen

Auteurs, kom in actie voor behoud van de leenrechtvergoedingen. Die oproep deed het bestuur van de Vereniging van Letterkundigen (VvL) vrijdag aan haar leden. Nieuw onderzoek van Stichting Leenrecht maakte wat hen betreft glashelder dat actie dringend geboden is. Ook komt er diepgravend onderzoek naar de staat van het leenrecht.

Tientallen auteurs en vertalers van kinderboeken, non-fictie, thrillers, literaire fictie en andere genres waren bijeengekomen in De Observant in Amersfoort.  Allemaal deelden ze dezelfde zorg over hun al jaren dalende inkomsten uit leenrechtvergoedingen. Thrillerschrijver Jacob Vis verwoordde die het meest helder. 'Ik heb twee keer zo veel boeken geschreven als vijftien jaar geleden', vertelde hij, 'maar ik haal maar half zo veel inkomen uit mijn leenvergoedingen als vijftien jaar geleden. Hoe komt dat? Is dit een algemeen verhaal? En wat kunnen we daaraan doen?'
Een eerste stap om die vragen te beantwoorden was al genomen. Ter gelegenheid van het 25-jarige bestaan had Stichting Leenrecht een marktverkenning uitgevoerd naar de staat van het leenrecht. Consultant Bo Barink en manager van Stichting Leenrecht Arjen Polman lichtte dit gloednieuwe rapport toe. Kort samengevat concludeerden zij dat het aantal uitleningen mogelijkerwijs niet daalt, maar dat er minder uitleningen worden geregistreerd door de opkomst van schoolbibliotheken, nieuwe modellen als de minibieb, digitaal lenen via Bibliotheek.nl en andere uitleenvormen zoals verhuur door commerciële partijen.
Zo wees Barink erop dat iedereen overal kan lezen dat overheden bezuinigen op bibliotheken en dat er daarom filialen zijn gesloten. Maar wat bleek hem uit de cijfers? Tot 2013 is de exploitatie van de gezamenlijke openbare bibliotheken gestegen. En de verdwenen bibliotheken zijn gecompenseerd met servicepunten in scholen, wijkcentra, zorginstellingen en dergelijke. Tel daarbij de opkomende 'sociale bibliotheken' zoals ruilbibliotheken, flexbibliotheken en leeszalen op en je komt op nog altijd circa zevenduizend plekken waar de bibliotheek aanwezig is.
Evenmin is sprake van ontlezing. Zeker, het aantal leden van de openbare bibliotheek is gedaald van 4 miljoen in 2005 naar 3,8 miljoen in 2014, maar veel afhakers kunnen gebruik maken van wat Barink de 'meeneembibliotheek' noemde. Daarbij blijkt uit de tijdsbestedingsonderzoeken van SCP dat de ontlezing alleen een rol speelt voor kranten en tijdschriften. Nederlanders besteedden anno 2013 evenveel tijd aan het lezen van boeken als in 1990 – en maar een fractie minder dan in 1975. Ook de voor dit rapport geïnterviewde bibliothecarissen merkten niets van ontlezing.
Al deze ontwikkelingen bij elkaar gevoegd maakt het denkbaar dat de Nederlander méér boeken is gaan lenen. Binnen de openbare bibliotheek vond de afgelopen vijftien jaar ook een verschuiving plaats van het soort leden: fors minder volwassen leden, significant meer jeugdleden. Omdat jeugdleden gemiddeld 48 boeken per jaar lezen en volwassenen slechts twintig, zouden er meer uitleningen plaats moeten vinden. Maar dat is niet terug te zien in de cijfers. Lenen jeugdleden dan meer via de Bibliotheek op school? Lenen ze meer digitaal? Het eerste wordt niet altijd goed geregistreerd, het tweede telt niet als uitlening.

Maar hoe groot is de verschuiving naar uitleningen via andere bibliotheekvormen? Daarvoor is nader onderzoek nodig. Zoals in 1990, bij de introductie van het leenrecht, moet zo gedetailleerd mogelijk in kaart worden gebracht waar mensen hoeveel boeken lenen. Alleen als exact duidelijk is hoeveel uitleningen onder de radar plaatsvinden, waarover geen vergoeding wordt afgedragen, is het mogelijk om wet- en regelgeving te veranderen – variërend van invoering van een ander Leenrecht-model tot het verruimen van de mogelijkheden van Stichting Leenrecht om vergoedingen te incasseren. 
Dat onderzoek komt er ook. Een aanwezige ambtenaar van OCW vertelde dat zij momenteel bezig is met de offerteaanvraag en het opstellen van een begeleidingscommissie. Behalve Stichting Leenrecht, VOB en KB was ook VvL nadrukkelijk uitgenodigd daar onderdeel van uit te maken. De vraag was alleen nog of de auteursvereniging voor de lichte of de zware variant koos. Vicevoorzitter Jeroen Thijssen en bestuurslid Janny van der Molen, die de bijeenkomst leidden, hapten onmiddellijk toe: de zware variant. De bedoeling is dat het onderzoek nog voor de zomer van start gaat.
Tegelijkertijd zouden schrijvers nu al moeten beginnen met het inventariseren van standpunten, zoals Barink het omschreef. Zo vallen uitleningen via een schoolbibliotheek niet onder het leenrecht. Maar is dat uitgangspunt nog wel terecht als deze door de Bibliotheek op school geüpgradede collecties in de plaats komen van wijkbibliotheken? En kun je eigenlijk wel spreken van een dergelijke verschuiving? Of – een onderwerp waar VvL-juriste Janne Rijkers over sprak – moeten schrijvers inkomsten uit digitale uitleningen laten binnenkomen via uitgevers of, collectief, via Lira?
Ten derde is het belangrijk dat schrijvers meer aan voorlichting doen. Overheden hebben bijvoorbeeld in het kader van 'leefbaarheidsbevordering' subsidiemogelijkheden opgezet voor ruilbibliotheken. De Provincie Brabant faciliteert deze onder het motto 'Ruilen is het nieuwe lenen'. BiSC heeft, ook met steun van de provincie, Boekspots geïntroduceerd. Als schrijvers al deze betrokken instellingen niet uitleggen dat deze initiatieven leiden tot minder inkomsten uit leenvergoedingen en het daarom onmogelijk wordt om nog te schrijven – wie doet het dan wel?
Daarom riep Thijssen op tot steun van zijn VvL-leden. 'We moeten de wereld laten weten dat wij schrijvers en vertalers er zijn, dat wij een recht hebben en dat we daar klinkende munt voor willen. We zijn al twee, drie jaar bezig met dit dossier. We hebben gesprekken gevoerd met partijen als VNG, VOB en Kunst van Lezen, maar we kunnen niet alleen. We moeten naar de politiek, in Den Haag en in de gemeenten, we moeten naar bibliotheekdirecteur, we moeten de publieke opinie bespelen. Help daarbij. Schrijf brieven, onderteken petities, geef advies.'

De bedoeling was om na de presentaties te discussiëren over het leenrecht aan de hand van zeven stellingen. Deze luidden bijvoorbeeld: 'De openbare bibliotheek valt niets te verwijten, zij doen wat zij kunnen om in ieder geval te overleven.' Of: 'Ik vind het belangrijk dat een breed gevarieerd boekenaanbod is voor kinderen. Wanneer je leenrecht afbouwt, draag je bij aan de verschraling van het aanbod. Dat is waarom ik vind dat een schoolbibliotheek wel degelijk leenrecht moet betalen.' Of simpelweg: 'Laat de bibliotheek extra betalen voor boeken die via schoolbibliotheken worden uitgeleend.'
Helaas kwamen ze niet aan de orde. De presentatie van de marktverkenning leek grotendeels over de hoofden van de aanwezigen heen te zijn gegaan – deels door de ingewikkelde uitleg met te veel juridisch jargon, deels omdat Barink de aanwezigen afleidde door bij herhaling te spreken van 'boekjes' in plaats van 'boeken'. De ruimte die voor discussie was ingeruimd ging daarom grotendeels op aan vragen die in wezen vroegen om meer toelichting over wat leenrecht eigenlijk inhoudt en hoe de uitkering van de vergoeding precies is georganiseerd.
Een voorbeeld was de vraag of het auteursrecht niet kon worden aangepast: dat de leenrechtexemptie werd afgeschaft, zodat bibliotheken alleen met toestemming van de auteur boeken mogen uitlenen. De OCW-ambtenaar zei dat de kans op een dergelijke wetswijziging minimaal is. En ook dan is eerst degelijk onderzoek nodig om zo'n wijziging te motiveren. Een andere auteur wilde weten of de vergoeding per uitlening niet omhoog kon. Waarom was dat 13,16 cent per uitlening (in 2015) en niet drie keer zo veel? Ook daarvoor, werd gereageerd, moet eerst onderzoek worden verricht.
Voor Barink waren de reacties uit de zaal aanleiding om schrijvers op te roepen 'hun rol' te pakken. Als vertegenwoordiger namens het neutrale Stichting Leenrecht kan hij niet verder gaan dan veranderingen signaleren. Schrijvers moeten zelf bepalen wat die voor hun positie betekenen. 'En dat begint al bij de onderhandelingen over het onderzoek. Iedereen wil weten hoe het zit, maar niet iedereen heeft exact dezelfde belangen. Het is daarom denkbaar dat er partijen zijn die zeggen: zo'n onderzoek kost veel geld, moeten we dit of dat wel onderzoeken? En dan ben je te laat.'
Hij werd daarin, in andere bewoordingen, bijgevallen door vice-voorzitter Kees Schaepman van Lira. 'Wij zijn gewend rekeningen te houden met alle partijen. Schaden we de bibliotheek niet die zo veel goeds voor schrijvers doet? Schaden we onze uitgevers niet? We houden zo veel met andere partijen rekening tot we zelf een soort restpost zijn. Dat moeten we niet doen. Ik weet dat ik een beetje demagogisch klink, maar we moeten opkomen voor onze rechten. Laten we niet afwachten tot we alle gegevens hebben, want dan ben je vaak te laat. Laten we nu bedenken wat we moeten doen.'

Wordt dus ongetwijfeld vervolgd.
(Eerder gepubliceerd op Bibliotheekblad, 8 feb)

Zie ook:

maandag 8 februari 2016

Hoe thema en motieven te herkennen? Een case-study (De Boekensalon)

Gaat Een honger van Jamal Ouariachi over pedofilie? Het onderwerp is zo uitzonderlijk dat je dat bijna zou denken. Met een paar eenvoudige trucs kun je ontdekken waar de roman echt over gaat.

Het is begrijpelijk dat de media Een honger van Jamal Ouariachi reduceren tot 'die roman over pedofilie'. Een schrijver die afdaalt in de geest van wat tegenwoordig geldt als dé verpersoonlijking van het kwaad: een pedofiel – dat gebeurt zelden, dat maakt het boek opvallend. Wie de vuistdikke roman, bijna zeshonderd bladzijden, heeft gelezen krabt zich echter achter de oren.
Zeker, de befaamde ontwikkelingswerker Alexander Laszlo is veroordeeld voor een zedenmisdrijf met een minderjarige. Aan het einde wordt onthuld wat hij precies heeft misdaan. De roman bevat een 35 pagina's tellend pleidooi tégen de maatschappelijke hysterie over seks en kinderen. Maar waarom schrijft Ouariachi tientallen pagina's over Laszlo's reizen naar Ethiopië? Waarom besteedt hij zoveel aandacht aan Aurélie Lindeboom – zijn ex aan wie Laszlo vraagt zijn biografie te schrijven?
Dat kan alleen betekenen dat Een honger niet over pedofilie gaat. Waarover dan wel? Hoe kom je, afgeleid door de framing van dit boek, daar achter?

Hongersnood
Een belangrijke aanwijzing verschaft, zoals altijd, de openingsscène. Daarin gooit Aurélie rijst weg. 'Vier porties, minstens'. Ze voelt zich daar goed bij, omdat het een luxe is eten weg te kunnen gooien. 'Denk aan De Kindertjes In... - Nee, ze denkt nu eens even niet aan De Kindertjes In. Met De Kindertjes In heeft ze niets te maken.' Wat zou thema van de roman zijn als je het aan de hand hiervan formuleert?
Zoiets: het contrast tussen ons eigen comfortabele leven in het rijke westen versus de dagelijkse strijd om het bestaan in armoedige derdewereldlanden – een thema minstens zo actueel en relevant als pedofilie. Ouariachi bevraagt de genoegzaamheid waarin wij menen de immense problemen elders in de wereld terzijde te schuiven. Is dat goed? En is dat eigenlijk wel mogelijk?
Wie vervolgens met deze vragen Een honger leest, ontdekt dat werkelijk ieder aspect bijdraagt aan mogelijke antwoorden. Ouariachi zet de zeer bij de wereld betrokken Laszlo met zijn overspannen verwachtingen van wat zijn inspanningen kunnen opleveren, tegenover de onverschillige Aurélie die zich alleen wenst te bekommeren om zichzelf en haar gezin.
Daarom staat hij uitgebreid stil bij twee reizen naar Ethiopië. Komt Laszlo daar in 1984 voor het eerst, het jaar van de grote hongersnood, dan schiet hij met al zijn daadkracht in actie. Komt Aurélie daar twintig jaar later, in het kader van een scriptieonderzoek, dan schrikt ze terug voor een samenleving waarin alles minder soepel loopt dan in Amsterdam. Aan de lezer de vraag wat zinvoller of realistischer is.
Ook het onderwerp pedofilie is binnen dit thema onder te brengen. Laszlo gaat immers niet ten onder aan een ziekelijke seksuele neiging maar, zoals zal blijken, aan zijn ziekelijke neiging mensen te willen helpen. Hij is zo overtuigd van de superioriteit van zijn betrokkenheid bij de medemens dat hij van de weeromstuit 'pedofiel' aanneemt als geuzennaam.

Champagne
Lees je een roman met een gekleurde bril als je je laat leiden door de openingsscène? Sluit je je ogen voor mogelijk andere interpretaties? Zoek dan bevestiging in de slotscène. Ook die is nooit toevallig. Lees beide slotscènes in Een honger. Eerst komt het einde van het lopende verhaal, daarna volgt een flashback naar de dag dat Aurelie's en Laszlo's relatie abrupt eindigt.
In de eerste komt Aurélie thuis. Opeens drijft een gaswalm uit het appartement van de gestoorde Toon-van-twee-hoog. Wat moet ze doen? Toon helpen? Natuurlijk niet. Ze vlucht. Het enige waar ze nog aan denkt is de knuffel van haar dochter. Als het gevaar even later is geweken en de politie Toon heeft meegenomen, zijgt ze neer op een terras om bij te komen, hopend dat Toon nooit meer terugkomt.
In de epiloog beleven Aurelie en Laszlo, nog onwetend van de nabije toekomst waarin hun levens voorgoed overhoop worden gegooid, een gelukkige dag. Ze worden tegelijk wakker, vrijen, doen samen boodschappen, drinken champagne in het park... Aurélie besluit dan: 'Ik ben gelukkig'.
Zo tonen de slotscènes samen Ouariachi's logische conclusie. Alleen als je je werkelijk verbindt met een ander kun je gelukkig zijn. Maar een mens kan zich niet met iedereen met verbinden en beperkt zich – zeker als omstandigheden hem dwingen instinctief te kiezen – daarom tot zijn eigen gezin. Misschien is het moreel verwerpelijk om je onverschillig te tonen over de anderen, maar wel het makkelijkst en aangenaamst.

Eiland
Minstens zo veelzeggend zijn de motieven van Een honger. Een motief is een element dat veelvuldig in andere literatuur voorkomt – denk aan het dubbelganger- of wraakmotief – en/of meermaals binnen hetzelfde verhaal opduikt. In beide gevallen krijgt het door de herhaling een sterkere betekenis dan een willekeurig ander element. Het herkennen van motieven vereist ervaring en aandacht.
Ervaring omdat je dankzij kennis van bestaande literatuur vaste motieven herkent. Zo varieert Ouariachi op het motief oudere man en jonge vriendin – en valt des te sterker de ongelijkheid van de betrokkenheid in een dergelijke relatie op. En aandacht, omdat dan opvalt dat de zin 'Hier is de wereld' steeds terugkeert – waarmee Ouariachi benadrukt dat het onmogelijk is je terug te trekken op je eigen eiland.
Vooral als de gevonden motieven het thema ondersteunen, weet een lezer dat hij beet heeft. In een echt goed boek als Een honger hangen thema en motieven altijd samen.
(Eerder gepubliceerd in De Boekensalon)

Zie ook:


vrijdag 5 februari 2016

De groeiende aantrekkingskracht van poetry slam (Taalunie:Bericht)

Poetry Slam mag zich verheugen in toenemende populariteit. Uitgevers volgen de uitslag van de poëtische strijd tegenwoordig nauwgezet – al wil niet iedere slammer ook publiceren.

Ruim twee minuten besteedde het VRT Journaal afgelopen najaar aan de finale van het zesde Belgische Kampioenschap Poetry Slam. Enige uitleg was wel geboden. 'Dat is een moderne vorm van dichtkunst en performance,' leidde de presentator het item in. 'Het is een boksmatch met woorden', legde de verslaggever uit. 'Elke dichter krijgt drie minuten om het publiek en de jury te veroveren met de scherpste slam.'
Of zoals de winnaar Simon Raket het in zijn winnende – gezien zijn Waalse achtergrond: Franstalige – gedicht uitlegde: 'Slam is het geluid van de deur die je dichtgooit, een flinke rechtse, een slag van de lat. Die je omdraait en die je ziel uit elkaar doet springen. Slam, je leert het niet op school, zonder mottenballen en zonder formol. Het maakt veel meer dronken dan alcohol. (...) Ach, eigenlijk dient slam tot niets, tenzij om niet te sterven.'

De basale uitleg van het item is tekenend voor de onbekendheid van poetry slam. Maar dát het tv-journaal aandacht besteedde aan het fenomeen maakt duidelijk hoe snel dat verandert. Eind vorige eeuw overgewaaid uit de Verenigde Staten, waar poetry slam in 1984 werd bedacht als reactie op de saaie, traditionele poëzieavonden, trekken de poëtische krachtmetingen steeds meer deelnemers en publiek.
Het eerste Nederlandse kampioenschap werd al in 2002 gehouden. De jaarlijkse strijd om 1000 euro – dit jaar op 29 januari aanstaande – vindt tegenwoordig in een uitverkocht TivoliVredenburg te Utrecht plaats. Het eerste Belgische kampioenschap volgde in 2007. De organisatoren daarvan zoeken inmiddels een nieuwe locatie. De Brusselse bibliotheek Muntpunt biedt maar plek aan 300 bezoekers. Te weinig.

Die groei komt door een soort zwaan-kleef-aaneffect, vertelt directeur An Leenders van Creatief Schrijven, coördinator van het BK. 'Het niveau gaat omhoog, de media pikken het op, verspreiden de boodschap, waardoor het niveau verder omhoog gaat. Ook zijn er inmiddels een aantal rolmodellen voor jongeren, zoals Simon Raket. En bijvoorbeeld Felix Poetry Festival organiseerde vorig jaar een avond met enkel slammers.'
Ook de professionaliseringsslag bij programmeurs speelt een rol, vertellen Sophie Kok en Joska Berg van Het Literatuurhuis die het NK organiseert. 'Er zijn steeds meer organisaties die hun eigen slam beginnen – dit jaar waren er ook voorrondes van het NK in Almelo en Castricum – die steeds beter in staat zijn in hun eigen regio doelgroepen te bereiken.'
En niet onbelangrijk: de laagdrempeligheid van poetry slam waardoor ook relatief veel jongeren en mensen uit een culturele minderheid snel geneigd zijn het podium te betreden met eigen teksten. Leenders: 'Juist op een slam kun je als jongere op een relatief kleinschalig podium, waar ook vrienden meedoen of aanwezig zijn, je mening geven in zo origineel mogelijke bewoordingen.'
De leercurve is daarbij in potentie sneller dan welke schrijfcursus ook. Kok: 'Toen Laura van der Haar in 2012 deelnam aan het NK kenden wij haar nog nauwelijks. Maar zij maakte zo'n ontwikkeling door dat ze won en een jaar later een bundel publiceerde. In een poetry slam krijg je direct feedback op je werk én je podiumpresentatie, waar je soms diezelfde avond in een volgende ronde al iets mee kan doen. Ook kunnen deelnemers de kunst van elkaar afkijken.'

Voor beginnende dichters is deelnemen aan slams daarom interessanter dan in stilte aan een oeuvre bouwen. Ze bouwen een netwerk op van veelal gelijkgestemden, maar óók een publiek. Dat maakt ze interessant voor uitgevers. Zij weten dat debutanten al bij voorbaat geïnteresseerde lezers hebben én dat zij hun eigen bundel kunnen verkopen bij een almaar toenemend aantal optredens.
Want al is poetry slam in snel tempo volwassen geworden, het ultieme doel blijft publicatie van een bundel. Zeker in Nederland – al was het maar omdat SSS, die bemiddelt bij schrijverslezingen, alleen gepubliceerde dichters accepteert. Berg: 'Al betekent dat niet automatisch dat bundels van dichters uit het slamcircuit volstaan met hun podiumgedichten. Josse Kok en Ellen Deckwitz publiceerden heel ander werk dan waarmee ze tijdens slams optraden.'
In Vlaanderen heeft Charlotte Van den Broeck een bundel gemaakt. Anderen zijn er mee bezig. Maar meer dan in Nederland staat voor dichters optreden centraal, denkt Leenders. 'Nederlandse slammers leggen meer nadruk op de tekst. Ze lezen soms ook van papier. Voor Vlaamse slammers is performance belangrijker. Bij ons kunnen professionele slammers sinds kort ook subsidie van het Vlaams Fonds voor de Letteren krijgen voor optredens.'

Wat is poetry slam?
Hoe een poetry slam wordt georganiseerd verschilt per wedstrijd. Omdat poetry slam is bedacht om het publiek bij optredens te betrekken, telt de stem van toehoorders altijd mee (bijvoorbeeld gemeten met een applausmeter), maar anders dan in Amerika hebben deskundigen in het Nederlandse taalgebied altijd ook een stem in de einduitslag.
Wat voor soort poëzie op podia te horen is, hangt af van het publiek dat het podium trekt. In Utrecht zijn dat relatief veel studenten, in Rotterdam eerder mensen uit de wereld van hiphop. Duidelijk moge zijn dat de dichters die de ideale balans weten te vinden tussen tekst en performance, de meeste bijval oogsten.
(Eerder verschenen op Taalunie:Bericht, 28 jan)