De Nederlandstalige literatuur
heeft zijn eigen Knausgård. Ilja Leonard Pfeijffer spaart
zichzelf allerminst in het meedogenloze zelfonderzoek dat Brieven in Genua is. Het leven bleek hem wel een happy end te
gunnen.
Hij staat
op de top van de Olympus. Ilja Leonard Pfeijffer won de Libris Literatuurprijs
voor zijn laatste roman La Superba.
Hij kreeg de VSB Poëzieprijs voor zijn laatste poëziebundel Idyllen. Twee keer de hoogste eer in het
genre. En hij wordt gelezen. Drie jaar na verschijnen van zijn grote Genuese
roman over migratie loopt La Superba
nog altijd door. 'Bepaald niet vanzelfsprekend', merkt hij op in zijn voormalig
stamcafé Burgerzaken in Leiden, even over uit Genua. 'De precieze
verkoopaantallen weet ik niet. Zestigduizend, zeventigduizend, zoiets. Als ik
me niet vergis zitten we in de 17e druk.'
Wie zou
daarom niet Pfeijffers nieuwe boek willen lezen? En dan is Brieven uit Genua nog een even schitterend geschreven zelfonderzoek
als meeslepende spannende roman ook. In de zevenhonderd pagina's tellende
autobiografie legt de 48-jarige schrijver even genadeloos als Jean-Jacques
Rousseau en Karl Ove Knausgård verantwoording af over de keuzes die hij in het leven heeft
gemaakt. Maar omdat hij dat doet in de vorm van brieven – daadwerkelijk
verstuurd, maar speciaal voor het boek geschreven – maak je ook de ontwikkeling
van de zelfanalyse mee, die spectaculair eindigt met de vondst van de ware
liefde, het afzweren van de drank en de noodzaak om een nieuwe identiteit aan
te nemen. Brieven uit Genua is zo een
formele afsluiting van de eerste helft van zijn leven.
Zelf geeft
Pfeijffer blijk van twijfel. Wie kan in godsnaam geïnteresseerd zijn in zijn
autobiografie? 'Ik vind dat moeilijk in te schatten. Ik denk dat lezers die een
La Superba-deel 2 verwachten, omdat
de naam Genua in de titel staat, onherroepelijk teleurgesteld zullen zijn. Dit
is een heel ander boek. Het is het uiteindelijk veel saaiere verhaal van mijn
leven. Ik zie wel wat er van komt. Ik had misschien tientallen redenen kunnen
verzinnen waarom dit een onverstandig project is, maar ik voelde een innerlijke
noodzaak om het te doen. De eerste geluiden zijn gelukkig hoopgevend.'
Daarbij:
Knausgård verkoopt ook goed. Wereldwijd nog wel. 'Ik heb Mijn strijd niet gelezen', bekent hij. 'Rousseau
trouwens ook niet, ik had niet echt een voorbeeld voor mijn autobiografie. Maar
tijdens het schrijven en door de eerste reacties die ik heb gekregen op Brieven uit Genua ben ik er steeds
benieuwder naar geworden. Ik krijg het idee dat er echt parallellen zijn tussen
Knausgårds boek en dat van mij. Dat hij toch zo
goed verkoopt, maakt het helemaal fascinerend. Ik moet er maar eens aan
beginnen.'
Het is niet mijn gewoonte naar
het intieme zielenleven van auteurs te vragen. Maar in dit geval voelt het
onvermijdelijk: sta je nog droog? Gaat het goed?
'Het
gaat goed, dank je. Het gaat alleen iets minder goed met brouwerij La Chouffe.
De laatste keer dat ik de koers van hun aandeel bekeek zat die in een flinke
dip. (grinnikt) Ik weet niet precies
wanneer ik ben gestopt, maar ik hou het nu al een maand of tien vol. Ik weet
wel dat de tweede etappe van de Giro vorig jaar finishte in Genua. Ik ben gaan
kijken. Ik wist niet wat ik daar kon drinken. Omdat er overal reclame werd gemaakt
voor Estathé, een van de sponsors van de Giro, heb ik dat die dag voor het
eerst gedronken. Dat herinner ik me als het begin.'
Gaat het je makkelijk af de La
Chouffe af te slaan?
'Meestal
wel. In het begin was het heel erg moeilijk, nu af en toe. Het hangt van de
context af. In Genua heb ik mijn ritme en gewoontes aangepast. Het komt niet
snel meer in me op drank te bestellen. Maar de eerste keer dat ik naar
Nederland vloog en met vrienden afsprak was ik weer in een context waarin ik
vroeger veel dronk. Dat was moeilijk. Maar de drank is niet meer sterker dan
ik.'
En je bent nog steeds met Stella,
zonder wie je wellicht terugvalt?
'We zijn
nog samen. Ik kan me niet voorstellen dat het niet meer zo zal zijn. Ik weiger
me dat voor te stellen, ik wil daar niet over nadenken.'
Toch is juist de relatie met haar
het enige in Brieven uit Genua
waarvan ik me afvroeg of dat wel waar was. Eerst kondig je, in een brief aan je
uitgever, aan dat je leven een wending nodig heeft om het boek mooi af te
ronden, vervolgens ontmoet je de vrouw van je leven. En dan met die naam:
Stella, ofwel ster in het Italiaans.
'Ik weet
het. Als ik de wending in mijn leven had moeten verzinnen, was het nooit dít
geweest. Te ongeloofwaardig. In de brief aan mijn uitgever schrijf ik te
overwegen verder naar het Zuiden te trekken en naar Istanbul of Malta te
verhuizen. Maar dat overwoog ik niet echt serieus. Ik bleef even kansloos als
altijd onder mijn parasol zitten. En toen gebeurde dit. Een veel grotere
wending dan me voor ogen stond: ik kreeg een nieuwe identiteit.'
Is het een vorm van
schrijversgeluk dat je een boek over je leven schrijft terwijl dat leven een
ontknoping krijgt?
'Eerder
een vorm van persoonlijk geluk. Ik had de verandering nodig als mens. Als
schrijver had ik de compositie heus wel recht gekregen. Ik had me weliswaar de
plicht opgelegd om niets te verzinnen, maar dan nog kun je de waarheid op
duizend manieren opschrijven. Er zit veel denkwerk in de compositie van Brieven uit Genua. Ik bladerde tijdens
het schrijven wel in de brieven van Gustave Flaubert. Die zijn nooit geschreven
voor publicatie. Ze zijn ook lang niet allemaal goed, sommige brieven hebben
alleen curiositeitswaarde. Maar de beste brieven zijn zo goed geschreven – rijk
aan detail en achtergrond – dat de stijl alleen al een bewijs is voor Flauberts
oprechtheid. Wat nu, dacht ik, als je daar compositie aan toevoegt? Dat heb ik
geprobeerd.'
Flaubert gaf je het idee voor Brieven aan Genua?
'Nee,
nee. Ik had verschillende overwegingen om het te maken. De belangrijkste ligt
besloten in mijn grote thema: de relatie fantasie en werkelijkheid, feit en
fictie. Dat fascineert me enorm. En als dat zo is, ontkom je er niet aan dat
eens vanuit de werkelijkheid te onderzoeken. Ik heb het vanuit de fantasie
behandeld, vanuit mengvormen tussen fantasie en werkelijkheid, maar nu wilde ik
een poging wagen het vanuit de werkelijkheid te proberen. Het voelde bijna als
een plicht. Ik was heel benieuwd of me dat zou lukken en welke obstakels ik dan
zou tegenkomen. En dan zijn er natuurlijk allerlei toevallige factoren.'
Zoals?
'Dit
boek begon als een reeks in HP/De Tijd.
Toen het weekblad een maandblad werd kreeg ik de ruimte om iedere maand een
brief te schrijven. "Post uit Genua", noemden zij dat, 1500 tot 1700
woorden. Dat heb ik een jaar gedaan, tot een nieuwe hoofdredacteur mij eruit
knikkerde. Ik ontdekte zo hoe prettig ik de brief als vorm vond. Het is een
communicatief genre. Het geeft de vrijheid om heel divers materiaal te
combineren. En ik kon zo ook een tijd mijn leven en schrijverschap volgen
zonder eerst iets te moeten construeren. Ik ging daarom door met die brieven,
tot ik besefte: ik ben bezig met een autobiografie. Toen heb ik doorgezet. Ben
ik bijvoorbeeld gaan nadenken op welke manier ik mijn verleden erin kon
krijgen.'
Vandaar ook dat juist de eerste
brieven minder persoonlijk lijken. Daarin schrijf je over zomers in Genua of
over Berlusconi.
'Inderdaad.
Maar dat vond ik achteraf literair effectief: de lezer begint aan de buitenkant
en wordt geleidelijk toegelaten in een steeds intiemere sfeer.'
De ontstaansgeschiedenis
verklaart ook dat de brieven geen echte brieven zijn: er ontstaat nergens een
dialoog met de ontvanger – voornamelijk je ex Gelya, met wie je ooit naar Genua
verhuisde.
'Ik wilde
ook geen correspondentie opzetten. Gelya was ideaal om tegen te praten: zij
kent Genua, ik hoef niet alles uit te leggen, en ze is iemand uit het verleden.
Zij woont al vijf jaar in Berlijn, ik zie haar nooit meer. Ze antwoordde wel,
korte mailtjes, maar daar deed ik literair niets mee. De brieven over mijn
jeugd heb ik aan mijn moeder gestuurd. Daar hebben we later over gepraat. Dat
was aangenaam. Maar ook geen aanleiding om ergens op terug te komen. Mijn
moeder herinnerde zich sommige dingen wel anders, maar ik vond het belangrijker
alles op te schrijven zoals ik ze herinnerde.'
Heb je achteraf helemaal niet
gesleuteld aan de brieven om de beoogde constructie rond te krijgen?
'Weinig.
Ik heb een paar brieven geantedateerd omdat ik vond dat ik dingen had
overgeslagen. De overstroming van Genua. Dat was zo'n grote gebeurtenis voor de
stad, ik vond het raar er niet over te hebben geschreven. Bovendien was het een
mooie metafoor voor mijn verhaal. Evenmin heb ik op grote schaal brieven herschreven.
Ik heb hoogstens een paar stappen in de ontwikkeling van mijn relatie met het
meisje met de blonde krullen [die, na veel vallen en opstaan, eindigt als
Pfeijffer Stella ontmoet – MD] toegevoegd omdat ik het belang ervan in eerste
instantie had onderschat. Maar herroepen wat ik eerder had geschreven? Nee. Het
was het eerlijkst én het interessants om te laten zien hoe ik, uiteindelijk
totaal, van gedachte verander.'
Wat waren dan de obstakels die je
tegenkwam bij het schrijven?
'Uiteindelijk
toch, om het populair uit te drukken, dat het heavy was om te schrijven. Een project als dit is onvermijdelijk
een vorm van zelfonderzoek – een vier jaar lange analyse, waaraan ik me dag na
dag meerdere uren onderwierp en waarbij ik ook nog mijn eigen therapeut was.
Dat is de charme én de ellende van het genre van de autobiografie: je leert
jezelf beter kennen dan je lief is. Ik had niet gedacht dat het zo
confronterend zou zijn.'
Wat was het meest confronterende?
'Dat ik
ontdekte dat de wending die mijn boek om literair-compositorische redenen nodig
had, ook voor mijn leven belangrijk was. Ik was de afgelopen jaren een
doodlopende weg ingeslagen. Er is een zekere moed voor nodig dat onder ogen te
zien. Dat ging vooral om de drank. Ik was heel trots op mijn drinken, ik had er
een heel imago omheen gebouwd. Ik had duizend-en-één schitterende redenen
geformuleerd waarom het geen probleem was. En toen realiseerde ik mij dat ik
daar ongelijk in had. Maar niet alleen dat. Mijn leven ging steeds meer
samenvallen met mijn kunst. Dat kon niet meer genoeg zijn.'
Misschien is de brief over de
dood van Don de sleuteltekst van het boek. In La Superba is deze alcoholist een
door lezers geliefde held die fraai aan zijn einde komt. In Brieven aan Genua beschrijf je zijn
echte, eenzame dood – en het besef dat jíj niet zo mag eindigen.
'Don koos
voor zijn vrijheid. Hij was niemand tot last. Hij had op zijn manier voor de
kunst gekozen. Allemaal keuzes die ik ook had gemaakt. Door zijn overlijden
ontdekte ik dat het heel egoïstische keuzes waren. Goed, hij was de mythe
geworden die hij wilde zijn. Maar wat heb je dan? Don stierf volslagen eenzaam
nadat hij al zeker twee jaar eenzaam te midden van andere mensen was. Je eigen
mythe zijn is te beperkt. Het is interessanter om je te verbinden met andere
mensen – ook vanuit het oogpunt van mijn werk. Uiteindelijk is dat ook
moeilijker: kiezen voor anderen. Voor jezelf kiezen zijn de makkelijkste keuzes
die er zijn. Alleen daarom al is dat verdacht.'
Had je er moeite mee zulke
intieme informatie te delen?
'Nee.
Dat was een inherent gevolg van het project. Als je ervoor kiest een
autobiografie te schrijven moet je niet janken, maar met de billen bloot. Waar
ik moeite mee had is de vraag: hoeveel vertel ik over andere mensen? Dat maakt
de autobiografie pas een kutgenre. Als je echt eerlijk wilt zijn, ontkom je er
niet aan informatie prijs te geven over andere mensen die daar helemaal niet om
hebben gevraagd. Ik zie het verschijnen van het boek dan ook met angst en beven
tegemoet. Allerlei mensen gaan er iets van vinden – en die beginnen niet zoals
jij over ontstaansgeschiedenis en compositie.'
Uiteindelijk heb je je in moeten
houden over andere mensen?
'Ik ben
heel voorzichtig geweest. Ik heb alle smakelijke details die niet relevant zijn
weggelaten. Ik heb nergens de bedoeling mensen te kwetsen – met uitzondering
van [criticus en dichter] Tom van Deel. Het was ook niet nodig. Ik heb geen
rekeningen te vereffenen.'
Toch noem je iedereen bij naam – al
je exen, dichteressen met wie je een keer het bed hebt gedeeld, oud-collega's
aan de universiteit, auteurs die je op tournee ontmoet. Alleen het meisje met
de blonde krullen kreeg geen naam.
'Dat
kwam omdat ik haar al zo noemde toen ik alleen brieven in HP/De Tijd publiceerde. Daarna liet ik het staan omdat ik het mooi
vond dat één iemand niet bij naam wordt genoemd. Het heeft een bepaald literair
effect, ik kan het niet goed uitleggen. Maar de anderen? Wat voor zin heeft het
hun naam niet te noemen? Moet ik de latinisten en graecisten met wie ik gewerkt
heb een pseudoniem geven of aanduiden met een initiaal? Iedereen die hen kent,
weet toch om wie het gaat. Ik kan ze op die manier niet beschermen. Ik vind het
dan laf overkomen hun naam te verhullen.'
Heb je, zoals Karl Ove
Knausgård, de mensen over
wie je schrijft het boek van tevoren laten lezen?
'Dat doe
je niet. Nee. De Arbeiderspers heeft wel voor het eerst in haar geschiedenis
juridisch advies ingewonnen. Dat alleen al maakte mij zenuwachtig, maar de
uitkomst heeft me in grote lijnen gerustgesteld. Ik heb maar twee aanpassingen
doorgevoerd. Details. In het eerste geval heb ik een naam weggelaten. Die
noemen was ook niet nodig. In het tweede geval heb ik een zin toegevoegd als
extra indekking.'
Verwacht je desalniettemin gedoe
– van mensen die, jouw oude reputatie indachtig, denken dat je uit bent op
een rel?
'Denk je
dat mensen die het hele boek hebben gelezen zullen denken dat ik uit ben op een
rel? Ik hoop dat ze geneigd zijn mij een en ander te vergeven als ze zien dat
ik mezelf bepaald niet spaar. Maar natuurlijk: er ontstaat na publicatie een
dynamiek die ik niet in de hand heb. De onbenulligste bijzin kan kwetsend
blijken te zijn. Er zal zeker – hoogstwaarschijnlijk uit totaal onverwachte
hoek – iemand zijn die ergens over valt. In feite is dat ook al gebeurd. Dat
zij dan zo. Het is een risico dat kleeft aan een boek als dit. Ik ben er
gelaten onder.'
In feite is dat ook al gebeurd?
'Een
brief, over mijn tijd op het instituut hier aan de Universiteit Leiden, is
voorgepubliceerd in een bibliofiele uitgave. Ik schrijf daarin over een van
mijn docenten. Dat is onder ogen gekomen van zijn zoon, die nu aan de vakgroep
Italiaans op dezelfde universiteit werkt. Ik hoorde via via dat hij boos en
teleurgesteld is. Ik kan me niet voorstellen waarom, ik schrijf niet ongunstig
over zijn vader. Kennelijk is er toch een detail geweest waar hij aanstoot aan
nam.'
En hoe moet het nu verder? Na Brieven uit Genua overviel me de
gedachte: Pfeijffer is uitgeschreven, hij heeft alles gezegd wat hij te zeggen
heeft.
'O nee,
ik ben nog lang niet klaar met mijn thema. Feit en fictie, fantasie en
werkelijkheid – ik zie ook dagelijks voorbeelden die mij bewijzen dat het een
thema van deze tijd is. Ik heb meer ideeën dan ik kan uitwerken. Ik ben ook al
bezig met iets. Na dit boek snakte ik naar een verhaal dat zo fictioneel
mogelijk is: een boek over cowboys in de Middeleeuwen, met ufo's en zombies.
Dát boek schrijf ik nu niet, maar wees gerust: dat komt er later zeker.'
Voor iedere auteur moet er in
ieder boek toch iets op het spel staan? Zomaar een verhaal verzinnen, dat voelt
nu toch zeker als zinloze Spielerei. Knausgård schrijft ook geen
fictie meer.
'Natuurlijk.
Daarom zie ik de novelle waaraan ik werk misschien ook wel als een
tussendoortje. Misschien heb ik het schrijven daarvan nodig om mijn pols los te
schudden na dit project. Maar dan nog. 'Iets op het spel zetten' kan ook
formeel zijn. Vertel maar eens een goed verhaal. Schrijf het maar eens goed op.
Dat is ontzettend moeilijk. Ik ervaar het als een opluchting dat ik me daar nu
volledig op kan concentreren zonder erover na te hoeven denken wat anderen
zouden kunnen vinden van wat ik schrijf.'
(Eerder gepubliceerd op Tzum, 7 maart)
Meer Pfeijffer: