maandag 30 april 2012

Interview: Dimitri Verhulst over 'De laatste liefde van mijn moeder' (HP/De Tijd)


Tien jaar geleden deed zijn moeder hem een proces aan. Dimitri Verhulst zou in zijn debuut haar fysieke integriteit hebben aangetast. Nu verwerkt de Vlaamse schrijver in De laatste liefde van mijn moeder de beslissende gebeurtenis uit zijn jeugd: hoe zijn moeder ertoe kwam haar elfjarige zoon het huis uit te gooien. Verwacht Verhulst een nieuw proces? Hij weet niet eens of ze nog leeft.

Twee schoenendozen vol souvenirs

Een stad met een ziel, noemt hij Luik. Een stad van rijkdom en armoede. Een stad met een bisschoppelijk en arbeideristisch verleden die een perfect evenwicht met elkaar hebben gevonden, vertelt hij. De stad van Simenon ook. “Toen ik hem begon te lezen, merkte ik direct aan zijn meest psychologische romans dat hij in Luik de mosterd is komen halen. Hij verwenste de stad wel, maar dat had misschien meer met zijn moeder te maken.” Had hij daar een slechte band mee? “Naar het schijnt, ja.”
Twintig minuten met de auto hiervandaan, op een groene heuvel midden in de Waalse natuur, woont de schrijver Dimitri Verhulst (1972). Zijn vriendin heeft hem afgezet bij brasserie Au Point de Vue en is daarna boodschappen gaan doen. “In november is het zeven jaar geleden dat ik hier naartoe trok. Om heel veel redenen. Echt heel veel, maar ik ga je ze allemaal geven.”
Hij praat over de Vlaamse zelfvoldaanheid die hij beu was. Het racisme waarmee over Walen wordt gesproken. Zelfs een premier durft te zeggen dat Walen intellectueel niet in staat zijn Nederlands te leren. Over de natuur die in Wallonië zo veel mooier is. “Bonsaiboompjes in vitrines van winkels, dat is de Vlaamse natuur – en dat is nog beschermd ook omdat er niets anders is.” Over de andere taal in zijn omgeving die hem minder gevoelig heeft gemaakt voor hypes in de taal waarin hij schrijft. “Ik heb zoiets van. Sinds een jaar of vijf gebruikt iedereen dat in Vlaanderen. Verschrikkelijk. Alsof je zinnen prefab kan kopen bij de Ikea.”
En over de roem. “Ik krimp nog altijd in elkaar als ik word herkend in een café. Ik sta het wel toe, als iemand met me op de foto wil. Ik ben geen norse Willem Frederik Hermans. Maar ik kan er slecht mee overweg. Hier heb ik geen last van mijn bekendheid. Vooralsnog dan: vanavond wordt in Luik de verfilming van De helaasheid der dingen op een groot scherm in de open lucht vertoond.”

De laatste reden is verrassend. Is het Dimitri Verhulst niet om de roem te doen? Dat lijkt hij in ieder geval wel te suggereren in zijn nieuwe roman. De laatste liefde van mijn moeder beschrijft de traumatische breuk tussen de elfjarige Jimmy en zijn moeder. Op een vakantie in het Zwarte Woud blijkt ze zwanger van haar nieuwe vriend. Wil ze soms met die geparfumeerde arbeider een nieuw gezin stichten zonder Jimmy? Hij voelt zich verraden. Zo uit het nieuwe leven van zijn moeder te worden geduwd. Hij zweert wraak: door een beroemde filosoof te worden zal ‘op een dag zijn naam haar in het gezicht slaan. En hard.’.
Het trauma van Jimmy is gebaseerd op de levensgeschiedenis van Verhulst zelf. Hij was elf jaar toen hij door zijn zwangere moeder van de ene dag op de andere dag het huis uit werd gezet: terug naar zijn alcoholistisch vader, waar hij het chaotische leven leidde tussen de marginalen dat hij beschreef in zijn grote doorbraak De helaasheid der dingen (2006). Op woensdag kondigde zijn moeder haar besluit aan, op zaterdag moest hij weg zijn – hij kreeg niets meer mee dan twee schoenendozen vol souvenirs. Sindsdien heeft hij zijn moeder nog maar zelden gezien.
“Ik heb er zelf geen trauma aan overgehouden,” relativeert Verhulst. “Ik heb maar één licht trauma: ik kan zeer moeilijk tegen geweld. Tien jaar lang heb ik geleefd in een gezin waarin elke dag ruzie was. Elke dag oorlog, elke dag vechten. Als ik nu dingen zie stuk gooien reageer ik daar slecht op. Maar met mijn moeder heb ik niets af te reageren. Misschien omdat ik het op het moment zelf helemaal niet als bizar heb ervaren. Zo ging het gewoon. Pas later in mijn leven heb ik gemerkt dat ik iets redelijk unieks heb meegemaakt.”

Je bent geen schrijver geworden uit wraak?
“Ik heb me dat natuurlijk afgevraagd. Maar dat idee klopt niet. Toen we in het tweede leerjaar voor het eerst zelf een vol verhaal mochten lezen, dacht ik: fantastisch, dat wil ik ook, verhalen vertellen. Pros de oude herder, heette dat boek. Daarna deed ik niets anders. Toen ik nog bij mijn moeder woonde, was ik iedere dag bezig met schrijven.”

Misschien had je de motor al, maar waren de wraakgevoelens de benzine die hem op volle toeren deed draaien?
“Nee, echt niet. Ik heb wel eens in een interview gelezen dat Ischa Meijer, die ook door zijn moeder is buitengegooid, bij een boek van zichzelf in de etalage dacht: misschien ziet mijn moeder dat ook en beseft ze nu dat die kleine geniaal is. Die gevoelens bestaan dus wel, maar ik heb ze niet. Voor mij is roem een neveneffect. Zoals een arbeider in de Sovjet-Unie beroemd kon worden als hij iedere dag zeven ton steenkool naar boven haalde, zo vergaar ik ook roem. Door gewoon mijn werk goed te doen.”

Verhulst heeft een reputatie opgebouwd zijn familie ernstig te bruuskeren. Zijn moeder was zo kwaad op de beschrijving die hij van de dikke, waanzinnige moeder gaf in zijn debuut De kamer hiernaast (1999) dat ze hem een proces aandeed. Net als zij heette de moeder in het boek Nicole, het moest wel een afrekening met haar zijn. Ze eiste dat het boek uit de handel werd genomen en een half miljoen Belgische frank schadevergoeding (circa 22.000 euro) voor iedere dag dat auteur en uitgeverij in gebreke bleven. Ook in hoger beroep verloor ze.
Zeven jaar later riep De helaasheid der dingen woede op bij zijn ooms. Waren zij zulke malloten die alleen maar zopen? Werkschuw tuig? Zeker toen de succesvolle verfilming van Felix van Groeningen elf maanden geleden in première ging, lieten de ooms zich door alle media interviewen om hun beklag te doen: hij zit daar veilig en ver in Wallonië en laat ons elke dag met de schande.
Waarom boog hij zich na de eigenzinnige geschiedenis van de mensheid Godverdomse dagen op een godverdomse bol, vorig jaar bekroond met de Libris Literatuurprijs, in hemelsnaam weer over zijn eigen leven? “Als ik slim was geweest, had ik er tien jaar mee gewacht. Maar ik ben niet slim. Ik dacht: ik heb stilistisch en mentaal de maturiteit bereikt om dit nu te schrijven. Twintig jaar geleden zou de verleiding te groot zijn geweest om van mijn moeder een karikatuur te maken en er lacherig over te doen. Nu kan ik alle karakters gelijkelijk berechten.”
Verhulst vindt het ook zijn ‘plaats in de wereldliteratuur’ om geschiedenissen te schrijven zoals ze zich in zijn leven hebben voorgedaan. “Eeuwenlang was iedere armoedzaaier bij geboorte ertoe veroordeeld om nooit literatuur te kunnen maken. Alleen burgerlijke types als Couperus schreven over hun verveling. Ik behoor tot de eerste generatie die onderwijs heeft genoten en zo toch een kans heeft gekregen. Ik moet ervoor zorgen dat de verhalen van deze groep mensen vertegenwoordigd is in de literatuur.”
Vergeet ook niet de functie van schrijvers om te praten over de taboes waarover iedereen zwijgt. “Iedereen doet alsof moederliefde een vaststaand gegeven is en moeders per definitie voor hun kinderen kiezen. Soms haten ze hun kind omdat hij toevallig vreselijk lijkt op een man die ze haten. Zoals Jimmy. Toen ik in een gezinsvervangend tehuis zat, heb ik genoeg moeders zien komen die hun kind brachten. Hier, ik moet hem niet meer. Maar juffrouw, kinderen worden hier geplaatst door de jeugdrechter. En dan zei zo’n vrouw: het zal me worst wezen. En weg waren ze. Zonder kind.”

Beschrijf je de moeder echt evenwichtiger?
“Ja. In De kamer hiernaast is de moeder minder uitgediept. Je voelt daar zit wrok achter. In De laatste liefde van mijn moeder komt alleen Wannes, de minnaar van de moeder, er minder fraai vanaf. Vooral naar het einde toe: dan is hij bijna inhumaan.”

Toch ervaart de lezer dat niet zo. Eerst wordt de moeder neergezet als slachtoffer van een gewelddadige man. Een sympathiek personage dus. Als zij dan haar eigen zoon verraadt komt dat des te harder aan.
“Nee. Zij is een vrouw die zich plots in een situatie bevindt waarop zij nooit meer had gerekend. Ze heeft kans op amoureus, huiselijk geluk. Dat boezemt haar zo veel angst in dat ze Wannes zoveel mogelijk tegemoet wil komen. Ze gaat ieder compromis uit de weg uit vrees dat dat haar geluk zal afzwakken. En dus moet Jimmy weg.”

Haar slechtheid begint met kleine dingen: in een bus op weg naar het Zwarte Woud eet ze voor de ogen van Jimmy de ene chocoladereep na de andere. Hem geeft ze niets.
“Maar dan is ze zwanger. Ze heeft een vreetkick die zwangeren hebben. Alleen weet de lezer op dat moment nog niet dat ze zwanger is.”

Leeft je moeder nog?
“Ik denk het.”

Heb je haar na het proces tien jaar geleden nog gezien?
“Nee.”

Verwacht je een nieuw proces?
“Dat zou ze niet moeten doen. Van mij mag het, maar ik ben niet meer de jongen van mijn debuut. Ze zal ertegen moeten kunnen dat er veel camera’s het proces zullen bijwonen. Ik woon nu in Wallonië. Ze zal me híer moet aanklagen en in het Frans moeten procederen. Net als de vorige keer zal ik van mijn uitgeverij een advocaat krijgen die is gespecialiseerd in intellectueel eigendom. Als zij weer een gewone advocaat neemt, die zijn geld verdient met echtscheidingen, verkeersborden en verzekeringspolissen, heeft ze geen schijn van kans. Maar zulke specialisten zijn onbetaalbaar. Mijn uitgeverij is daarvoor verzekerd. Wie wil beweren dat de rechtspraak democratisch is? Ten slotte: het heeft geen zin. De laatste liefde van mijn moeder gaat niet over mijn moeder.”

O nee?
“Er zit veel van mezelf in Jimmy en veel van mijn moeder in zijn moeder. Maar er is ook veel aan hen dat pertinent in strijd is met hoe ik was. Je kunt alleen zeggen dat ik een zeer gelijkaardig leven heb gehad als Jimmy. Dat doe ik om over anderen te kunnen schrijven. Al die moeders die hun kinderen dumpten in het gezinsvervangend tehuis bewijzen dat. Zo werkt literatuur. Literatuur is een afspiegeling van de werkelijkheid. Als dat niet meer zou mogen, stap ik eruit. Dan hoeft het schrijven voor mij niet meer.”

Ben je niet gewoon bang voor een proces?
“Ik wil best de intellectuele uitdaging aangaan om het bestaan van dit boek te verdedigen tegenover rechters die de wet als norm hanteren. Het is goed voor de literatuur als zij af en toe vaststellen wat een schrijver wel en wat hij niet mag. Maar mag het dit keer een andere schrijver zijn? Na de verschijning van De helaasheid zei één familielid dat ik hoopte op een proces om de verkoop de hoogte in te stuwen. Niets is minder waar. Er is geen schrijver die plezier beleeft aan de stress van een proces. Ook een ruige rocker als Herman Brusselmans die tien jaar geleden werd vervolgd omdat hij een modeontwerpster had beledigd, zat toen als een aangeslagen vogel voor de camera.”

Aan het slot van De laatste liefde van mijn moeder is Jimmy een oude man. Een bescheiden beroemdheid als filosoof. Hij had in de wijsbegeerte ‘iets betekend met enkele theorieën over substraten en superstraten van de beschaving’ – een verwijzing naar Verhulst’ succes met Godverdomse dagen op een godverdomse bol. ’s Avonds laat gaat de bel. Daar zul je mijn halfbroer hebben, denkt Jimmy. Ooit moest het moment komen dat hij zijn nieuwsgierigheid niet langer kon bedwingen naar de zoon die zijn moeder als eerste had gebaard.
In werkelijkheid is dat moment al geweest. Toen Verhulst in 2006 signeerde op de jaarlijkse Boekenbeurs in Antwerpen, stond hij opeens voor hem. Hij vroeg een handtekening, noemt zijn naam, zegt aan het eind: dag broer. En verdwijnt snel tussen de mensen. Verhulst zag aan zijn gezicht dat hij de waarheid sprak. Omdat hij er de volgende dag over vertelde tegen een krant die van hem wilde weten wat het meest bizarre is dat hij ooit op de Boekenbeurs heeft meegemaakt wordt de ontmoeting nationaal nieuws. Tot op televisie aan toe.
Het was de eerste keer in zijn leven dat Verhulst hem ooit zag. “Tijdens de kermis in het dorp kwam mijn moeder wel met die wieg naar de kroeg waar zij wist dat mijn vader zou zitten. Hij zat er altijd, dus zeker tijdens de kermis. Ze kwam hem ostentatief tonen: ik heb een kind van iemand anders. Het café was ongelooflijk vol. Een spanning die ontstond. Ik weet nog dat ik zin had om in die wieg te kijken. Ik was benieuwd hoe hij eruit zag. Waarschijnlijk als een lelijke hoop vlees, zoals alle baby’s. Maar ik heb het niet gedaan.”
De onverwachte ontmoeting twintig jaar later deed Verhulst plezier. “Hij liep er rond met zijn vriendin. Een mooi meisje trouwens. Aan de innige manier waarop hij haar vastpakte kon je zien dat hij haar graag zag. De ontmoeting liet me absoluut niet onverschillig, maar verder valt er niets over hem te zeggen. Ik ken hem niet. Het moet voor hem ook bizar zijn geweest toen hij ontdekte dat de benen van zijn moeder niet alleen voor hem zijn opengegaan. Maar de behoefte er met mij over te praten heeft hij blijkbaar niet gehad. Ik heb hem sindsdien nooit meer gezien.”

De grote uitdaging aan De laatste liefde van mijn moeder vond Verhulst om het drama met een zekere lichtheid te beschrijven. “Bijna als een damesroman,” zegt hij. “Omdat het leven zich afspeelt als een damesroman. De grootste onheil komt op je pad zonder enige waarschuwing. Zo overkwam het mij ook. Vergelijk het met Het diner van Herman Koch – een van de leukste boeken van de laatste jaren. Op een gegeven moment had ik het wel gehad met dat etentje. Hoe lang hou je ons nog aan tafel, vriend? En plots breekt dat verhaal open. Schitterend.”
Die lichtheid vond Verhulst in de uitputtende beschrijving van een groepsreis in de jaren tachtig. Lang denk je dat de roman bijna een essay is over alle rituelen: het inpakken van te veel spullen, de lollige buschauffeur die niemand aan het lachen krijgt, het veilig opbergen van alle D-marken die je in één keer hebt gewisseld, het voornemen om eindelijk weer eens een boek te lezen, het onbeschaamde eten in het hotel, het versturen van een ansicht zodra je bent gearriveerd. Tot opeens, ruim over de helft, de tragedie van Jimmy en zijn moeder naar de oppervlakte borrelt.
“De jaren tachtig – het is de meest recente vorm van archeologie die je kunt bedrijven,” zegt Verhulst. “Het passeren van de douane. Het geld wisselen. Dat moet je uitleggen aan kinderen van vandaag. Dat lijkt nu prehistorisch. Ook moet je uitleggen dat terrorisme en crisis toen heel wat anders betekende dan nu. En heel wat ernstiger werden genomen dan nu. Al Q’aida zal ons worst wezen, dat is zo ver van ons bed. Voor de Baader Meinhof-groep of de CCC in België was toen veel meer angst.”
Ook levert het vaak mooie literatuur op als je kunt beschrijven hoe iets alledaags als de McDonald's toen werd ontdekt door Jimmy en zijn moeder. “Een van de mooiste passages in het werk van Carlos Drummond de Andrade is zijn kennismaking met het fenomeen ijsje. Hoe hij en een vriendje vol angst het ijsje naar hun mond brengen. Zou hun tong eraan vast vriezen? Zulke dingen te mogen beschrijven zijn een cadeau voor een schrijver. Daar kan ik echt ’t immense plezier van het vertellen in kwijt.”

Dimitri Verhulst, De laatste liefde van mijn moeder, Contact (gebonden, 23,95 euro; paperback, 19,95 euro)
(Eerder gepubliceerd in HP/De Tijd, augustus 2010)

Zie ook:
- Dimitri Verhulst, 'De laatkomer'

zaterdag 28 april 2012

Piet Hein - 'Gedachten op een perron'



Gedachten op een perron

Het moet duidelijk zijn
hoe weinig het baat
om over te stromen
  van nijd.
Voor de vorige trein
ben je altijd te laat
en voor die nog komen
  op tijd.

Piet Hein

(Uit: Ik denk dat hartzeer erger is. 60 Groeken - Piet Hein, vertaald uit het Deens door Marko Fondse en Peter Verstegen, Bert Bakker, 1984)

donderdag 26 april 2012

Jamal Ouariachi - 'De vernietiging van Prosper Morèl' (Ons Erfdeel)

De kunst of het leven

De etnische afkomst van Marokkaans-Nederlandse schrijvers is voor literaire recensenten steeds minder van belang. Dat bleek uit onderzoek dat vorig jaar werd gepubliceerd in het tijdschrift voor sociale wetenschappen Mens & Maatschappij. In de jaren negentig van de vorige eeuw stond de achtergrond van auteurs als Hafid Bouazza, Abdelkader Benali en Naima el Bezaz centraal in de bespreking van hun romans, tegenwoordig maken critici er nauwelijks nog een woord aan vuil.
Als er één Marokkaans-Nederlandse schrijver is over wiens afstamming moet worden gezwegen, is het de debutant Jamal Ouariachi die in 1978 in Amsterdam werd geboren in wat hij op zijn website een ‘oer-Hollands multi-cultigezin’ noemt. In De vernietiging van Prosper Morèl spelen de inmiddels bekende drama’s van eerste of tweede generatie migranten geen enkele rol. Niet als thema. Niet als motief. Niet op de achtergrond. Gewoon: helemaal niet.
Dat alleen al maakt deze vuistdikke roman opmerkelijk. Hoe vanzelfsprekend de stem van auteurs van niet-westerse herkomst anno 2011 ook klinkt in de Nederlandse letteren, ze schrijven nog altijd hoofdzakelijk over hun eigen achtergrond. Lees zulke uiteenlopende recente romans als Een nagelaten verhaal van Yasmine Allas, De boodschapper van Kader Abdolah, Het schapenfeest aan Fikry el Azzouzi of Vinexvrouwen van Naima el Bezaz.
Ouariachi schrijft daarentegen over de teloorgang van een huwelijk, de verstikkende ambities van een architect en de treurnis van de would be-kunstenaar wiens werk blijft steken in goede bedoelingen. Over het borreluurtje in de hippe kroegen van Amsterdam Oud-Zuid en de morsige junkies die in de rosse buurt leuren met een gestolen fiets. Over het moderne, corrupte zakenleven en het boerenbedrog dat psychotherapeuten een behandeling noemen.

De hoofdpersoon van De vernietiging van Prosper Morèl draagt een – zeker voor een Nederlander – vreemde naam. Belangrijk is dan ook vooral de associatie die Prosper Morèl oproept. Een ‘voorspoedige moraal’, zoiets. In zijn geval bestaat die uit de keus om zijn artistieke ambities op te geven en te gaan studeren. Hij wilde niet langer zijn dromen najagen maar een aangenaam leven leiden. Als vrijgevestigd psychotherapeut en gelukkig getrouwd slaagt hij daar wonderwel in.
De verwoesting van deze gelukbrengende levensinstelling, waarvan deze roman verslag doet, begint met een rouwenvelop die Morèl op een heerlijk lome zaterdagochtend tussen zijn post vindt. Zijn jeugdvriendin Chris Altena is overleden. Slechts 38 jaar geworden, net zo oud als Morèl zelf nu is. Aanvankelijk weet hij zich haar nauwelijks te herinneren, maar daar komt snel verandering in als blijkt dat Chris, die had gebroken met haar familie, haar dagboeken aan hem heeft nagelaten.
Chris’ intieme verslag van haar leven met Morèl en Remco Haak, met wie ze enkele jaren in een stoffig kraakpand samenwoonde, brengt het besluit dat de psychotherapeut ooit nam aan het wankelen. Heeft hij geen schade aangericht bij Chris die hij radicaal in zijn oude leven achterliet? Was het niet beter geweest als hij trouw was gebleven aan zijn diepste impuls om te schilderen, ook al had hij dan een veel groter risico gelopen een mislukkeling te worden? Heeft hij geen schijnleven opgebouwd?
In dezelfde periode waarin Morèl zich steeds obsessiever door de dagboeken worstelt, bouwt Haak (in wiens naam natuurlijk Rem Koolhaas doorklinkt) nabij Amsterdam Centraal de megalomane wolkenkrabber IJ-Morgana. Haak is het prototype van een talentvolle opportunist. Anders dan Chris en Morèl weet hij zijn artistieke gaven te combineren met alle voordelen van een regulier bestaan. Anders dan hen heeft hij dus ook niet hoeven kiezen tussen de kunst of het leven.
Het enige wat Haak mist is een geweten. Altijd al monomaan op zichzelf gericht, schroomt hij ook niet om het leven van zijn jeugdvriend – die in zijn geestelijke nood tevergeefs bij hem aanklopt – te gebruiken voor zijn eigen doeleinden. Als IJ-Morgana vlak voor de officiële opening een constructiefout blijkt te bevatten, bedenkt Haak een duivels plan om zijn reputatie te redden. De crisis van Morèl maakt hem zeer geschikt als pion.
Paradoxaal genoeg biedt dit Morèl een kans om opnieuw een keus te maken over het leven dat hij wil leiden. En dus een uitweg uit de heftige neergang waarin Chris’ dagboeken hem hebben gestort.

Zo werkt Ouariachi in De vernietiging van Prosper Morèl intelligent een eigentijds dilemma uit. In het tijdperk waarin iedereen wordt voorgehouden dat hij zanger, regisseur of schilder en zo een onaanraakbare god kan worden, zeker in een stad als Amsterdam waar ruim de helft van de beroepsbevolking in de creatieve sector werkt, ervaren de meesten dat hun talent achterblijft bij hun ambitie. Hoeveel opoffering is zo’n bestaan je dan waard?
Aan de enorme inzet waarmee deze roman is geschreven, is merkbaar hoe essentieel dit dilemma voor Ouariachi zelf is. Hij heeft van alles geprobeerd sinds hij op het gymnasium voor de schoolkrant ging schrijven. Mislukte romans, half geslaagde pogingen om te zingen, slechte rollen als acteur – hij somt het met diabolisch genoegen op in zijn biografie op internet. Net als zijn held ging hij in arren moede en ‘een pervers soort fascinatie’ psychologie studeren.
Toch is dat niet voldoende. De vernietiging van Prosper Morèl mist een essentieel ingrediënt: het vermogen om de lezer mee te slepen. Aanvankelijk trekt Ouariachi de lezer vaardig het verhaal in, maar als hij in extenso de dagboeken van Chris weergeeft, gaat het mis. De schok van Prosper is niet na te voelen. Waarom ligt hij wakker? Waarom grijpt hij naar de Jägermeister? De auteur geeft het antwoord niet. Hij mikt erop dat de lezer dat aanvoelt. Maar hij schiet mis.
Als de suspension of disbelief eenmaal is opgeschort, komt het ook niet meer goed. Zeker wanneer het plot rond IJ-Morgana naar een climax werkt en de ontwikkelingen steeds fantasierijker, maar weinig realistisch worden, denk je: het zal wel. De balkanmaffia op de Wallen. De junks die Prosper voor Remco’s plan moet verzamelen. Al die scènes zijn zo kolderiek beschreven, dat het thema waarom het de schrijver te doen was te zeer naar de achtergrond is verschoven.
Zo is er op verschillende manieren een onbalans in de roman geslopen. Tussen wat Ouariachi de lezer kwijt wil en wat de lezer zelf moet aanvoelen. Tussen zijn ambitie om een serieuze roman te schrijven en zijn verlangen om een vermakelijk verhaal te vertellen. Dat maakt De vernietiging van Prosper Morèl tot een weliswaar interessante en bewonderenswaardige roman, maar vooral tot niet meer dan een belofte. Hopelijk weet Jamal Ouariachi die in zijn tweede boek waar te maken.

(Eerder gepubliceerd in Ons Erfdeel, nr. 3, 2011)

woensdag 25 april 2012

Interview: Jamal Ouariachi over debuteren met 'De vernietiging van Prosper Morèl' (BOEK)


Pure fictie ging Jamal Ouariachi beter af aan autobiografische romans. Volgende maand debuteert hij met het groots opgezette epos De vernietiging van Prosper Morèl.

‘Met nieuwe schoenen en een verse vulpen ben ik al blij’

Jamal Ouariachi (1978) werkt als boekhandelaar en psycholoog. Maar: zo min mogelijk, om veel tijd over te houden voor het schrijven. Zijn roman is in alle opzichten een entree in de letteren. Korte verhalen in tijdschriften publiceerde hij niet. ‘Een dikke roman past mij het best. Langdurige, diepgaande leeservaringen, dat heb ik ook het liefst.’

Wat is het thema van De vernietiging van Prosper Morél?
‘Lastig om te zeggen. Voor mij gaat het om het verhaal van de zelf ingezette neergang van een personage, waaraan ik allerlei thema’s hang: zelfmoord, de erosie van vriendschap, de verhouding tussen kunst en leven. Er zit van alles in dit boek: seks, drugs en psychologie. Een roman met filosofie en een paar ontploffingen.’

Debuten zijn vaak autobiografisch. Ook het jouwe?
‘Nee. Ik heb eerder twee romans geschreven waarin veel autobiografie zat. De eerste, toen ik zestien was, over een nieuwe messias die de wereld wil veroveren. De tweede, waaraan ik drie jaar heb gewerkt, was een Othello-achtig verhaal in het circuit van onbekende bandjes. Maar het was te particulier. En het kon mezelf al niet genoeg boeien, laat staan anderen. Toen heb ik bewust gekozen voor fictie. Er zijn ook al te veel zelfbevlekkende autobiografische romans.’

Toen begon je aan De vernietiging van Prosper Morèl?
‘In de tijd dat ik aan de mislukte roman werkte, had ik een trucje om het schrijfproces op gang te krijgen: een losse scène schrijven over iets anders. Een keer beschreef ik hoe een man een junk benadert en hem een duister voorstel doet. Dat fascineerde me enorm. Welk voorstel deed hij dan? En waarom? Wat is dat voor een man? Binnen een maand had ik hier zoveel over nagedacht dat ik wist: dit wordt een roman. Viereneenhalf jaar heb ik eraan gewerkt. En die eerste scène zit nog steeds in het boek.’

Hoe kwam je in contact met een uitgever?
‘Een vriendin van mij liep stage bij een uitgever. Jij hebt er kijk op, zei ik, lees jij het eens. Vier hoofdstukken had ik toen. Zij was zo enthousiast dat ze het aan de redacteur liet lezen bij wie zij werkte. Toen die het ook goed vond, nodigde ze me uit. Fantastisch natuurlijk, al drong het niet helemaal tot me door. Ik was zo bezig met het boek zélf. Dat het boek goed werd, dat was belangrijker. Achteraf ben ik ook blij dat ik niet meteen een contract heb getekend. Ik heb het boek daardoor in alle vrijheid en naar eigen inzicht kunnen voltooien, zonder de druk dat het op een bepaald moment af moest zijn.’

Je werkt ook in de boekhandel. Is een werkomgeving tussen honderdduizend boeken niet ontmoedigend als je zelf een roman wilt schrijven?
‘Die gedachte kwam niet bij me op. Bij mij werkte het eerder andersom: het enthousiasmeerde me ook schrijver te worden. En in de boekhandel zie ik zo veel troep voorbij komen dat je ook kunt denken: er kan nog wel een goed boek bij.’

Wat verwacht je van je debuut?
‘Dat is moeilijk te voorspellen. Uit de boekhandel weet ik dat flutboeken bestsellers worden en meesterwerken ongelezen blijven. En gelukkig soms ook andersom. Ik heb bescheiden verwachtingen. In de jaren dat ik aan De vernietiging van Prosper Morèl werkte, heb ik zo ongeveer onder de armoedegrens geleefd. Als ik nu nieuwe schoenen en een verse vulpen kan kopen, ben ik al blij.’

Jamal Ouariachi, De vernietiging van Prosper Morèl, (475 p.), Querido, 19,95 euro.
(Eerder verschenen in BOEK 4, 2010)

zondag 22 april 2012

Des romans français: Fred Vargas, 'L'Armée furieuse'


De duif en het woedende leger
In iedere boekwinkel waar ik tijdens mijn vakantie afgelopen zomer in Frankrijk binnenstapte, lag een stapel L’Armée furieuse, prominent in het zicht. Het is de twaalfde roman van Fred Vargas (pseudoniem van Frédérique Audoin-Rouzeau), de best verkopende Franse misdaadauteur van dit moment.

Inspecteur Adamsberg, die ook in andere boeken van Vargas de hoofdrol speelt, wordt geconfronteerd met een vreemd verzoek. Een vrouw is uit Normandië naar Parijs gekomen om hem te waarschuwen voor een aantal aangekondigde moorden. Niet door een seriemoordenaar of dorpsgek, maar door een eeuwenoud verschijnsel: L’Armée furieuse.
Een leger schimmen, verminkte soldaten uit vroeger tijden, dat ’s nachts door de bossen nabij het dorp Ordebec trekt en gezien is door de dochter van de vrouw. Vier dorpsgenoten werden meegetrokken door het leger, wat als aankondiging geldt voor hun aanstaande moord. Het is een verhaal dat al sinds de Middeleeuwen in het dorp van tijd tot tijd de kop op steekt en al eerder voor moord en doodslag zorgde.
Tegelijk spelen er in Parijs twee zaken waar Adamsberg zijn handen aan vol heeft. Een grote zaak waarbij de auto van een belangrijke industrieel is in brand gestoken terwijl hij erin zat. Al snel wordt een jongen uit de banlieu deze moord in de schoenen geschoven omdat hij wel meer auto’s in brand heeft gestoken in het chique arrondissement waar de industrieel aan zijn einde kwam. Adamsberg gelooft daar niet in en heeft juist een andere verdachte op het oog, de zoon van de industrieel, die hij alleen kan opsporen als hij meer tijd krijgt, waar hij op ludieke wijze voor weet te zorgen.
En een kleine zaak: die van een duif waarvan de pootjes bij elkaar gebonden zijn door een straatschoffie waardoor hij niet meer kan vliegen en dus niet meer aan voedsel en drinken kan komen. Adamsberg zweert het jongetje op te sporen.
Alle drie de zaken lijken even belangrijk voor de inspecteur, die bekend staat om zijn nonchalante en dromerige houding en die niet te werk gaat volgens een duidelijke methode maar juist associatief en op zijn gevoel. Ook zijn agenten zijn weinig doorsnee, zoals Danglard, een lopende encyclopedie, gevoelig voor tradities en gek op wijn, en Retancourt, een corpulente vrouw op wie Adamsberg zeer gesteld is en die in deze roman de zorg voor de duif zonder blikken of blozen op zich neemt.
Vargas weet de spanning goed op te bouwen en meerder verdachten in het vizier te houden. Zelfs als op het einde slachtoffer en dader tegenover elkaar staan, weet je wie wat is.
Wat is nu het knappe van Vargas’ werk? Dat de spanning goed verdeeld is en tot de laatste pagina’s wordt vastgehouden? Dat de personages karakter genoeg hebben om geloofwaardig te zijn? Adamsberg is geen standaard inspecteur, maar zeker geen persiflage zoals Columbo. Of is het succes te danken aan het feit dat Vargas zorgt dat alles met alles te maken heeft en de verhaallijnen tijdelijk verweven worden om dan weer afzonderlijk te eindigen?
Suikerklontjes bijvoorbeeld spelen een belangrijke rol in zowel de zaak van de verbrande industrieel als die van het woedende leger. En er is de strijd tussen de gevestigde elite en de underdog die wordt uitgelicht op verschillende fronten. Maar ook de humor die niet als humor gepresenteerd wordt zal voor sommigen bijdragen aan het succes. Welke inspecteur zeult er tijdens een belangrijk onderzoek met een gewonde duif? Of neem de versprekingen van Adamberg: niemand begrijpt waar hij het over heeft als hij begint over L’armée curieuse.
Hoe het ook komt, L’Armee furieuse is een zeer geslaagde ‘roman policier’ die uiterst geschikt is voor de zomervakantie, aan het strand in de zon, of in een huisje omdat het buiten te koud en te nat is. Maar goede vakantieboeken kun je natuurlijk het hele jaar door lezen. Om ervan te genieten en om misschien even het gevoel van vakantie weer op te roepen. Kiest u zelf, maar laat het niet liggen!
(Eerder gepubliceerd op Athenaeum.nl, 6 aug 2011)

zaterdag 21 april 2012

Plantage Overtoom versterkt inzet voor tweedehands boek (Boekblad)


Het heeft even geduurd, maar de inname van verkochte boeken en de verkoop van tweedehands boeken begint volume te krijgen bij boekhandel Plantage Overtoom in Amsterdam. Of de combinatie bij Selexyz en De Slegte werkt, weet eigenaar Koos Boukens niet. [Een vervolg op dit en dit bericht]

De klanten van Plantage Overtoom die lid zijn van het Uitgelezen Gezelschap kunnen bij de winkel verkochte boeken terugbrengen. Zij krijgen dan veertig procent van de nieuwprijs. Ook elders gekochte boeken kunnen zij terugbrengen, maar dan hangt het van de actualiteit en staat van het boek hoeveel procens zij terugkrijgen. Plantage Overtoom verkoopt deze en zelf ingekochte tweedehands boeken weer in de ‘Uitgelezen-kast’.
‘Aanvankelijk had ik het te ingewikkeld gemaakt’, vertelt Boukens. ‘Ik ben met pensioen, dus ik heb te veel tijd om erover na te denken. Je kon alleen het eerste half jaar gratis lid zijn. Het percentage hing af van hoe snel je een boek terugbracht. Dat heb ik allemaal afgeschaft. Ook begreep ik van andere loyaltykaarten dat klanten boter bij de vis willen. Bij ons krijg je uitgestelde boter: pas als je een boek terugbrengt. Daarom krijgen leden nu ook vijf procent korting op de aankoop van tijdschriften en tien procent op de aankoop van kantoorartikelen.’
Sinds het allereerste begin in juni vorig jaar telt het Uitgelezen Gezelschap 120 leden. Sinds 1 april onderneemt Plantage Overtoom een nieuw offensief met onder meer een nieuwe flyer. Volgens Boukens moet gezien de omvang van het verzorgingsgebied 750 leden haalbaar zijn. ‘Het heeft veel tijd nodig om dit te communiceren. Maar als we vanaf nu tien tot vijftien nieuwe leden per week binnenhalen, kom je vanzelf over een jaar aan dat aantal.’
Wellicht de belangrijkste factor voor het succes is het meekrijgen van het personeel. Aanvankelijk voelde het ‘afschuw’ en ‘terughoudendheid’, vertelt Boukens. ‘Je kent het wel, de houding van: wij zijn van het nieuwe boek. Langzamerhand is dat veranderd. Eigenlijk geniet ik daar nog het meeste van: het bewustwordingsproces van het personeel dat er iets moet veranderen om in deze tijd mee te kunnen. In het begin stonden ze echt niet te trappelen.’
Wat goed heeft geholpen is ‘dat wij sinds een half jaar iedere dag nieuwe titels via Bol als tweedehands aanbieden. Lichtbeschadigde exemplaren, boeken die we over hebben. Die gaan zo snel weg, soms in twee uur. Er komen ook klanten in de winkel die zo hebben ontdekt dat wij tweedehands verkopen. Zo ontdekt het personeel ook dat er een markt bestaat naast dat voor het nieuwe boek, dat we ook kunnen bedienen.’
Om die reden weet Boukens niet of de verkoop van nieuw en tweedehands onder één dak bij het gecombineerde Selexyz en De Slegte wel zal werken. ‘Ik ben ontzettend blij dat die winkels blijven bestaan. Maar bij Selexyz heb je hetzelfde probleem in extremis. Er werkt goed geschoold personeel, al zijn er de laatste jaren veel mensen weggegaan, die dezelfde negatieve gevoelens over tweedehands hebben. Daar zal de directie nog een harde dobber aan hebben.’
Bovendien: de klanten die voor nieu zijn niet dezelfde klanten voor tweedehands. Dat merkt Boukens ook – net als andere boekverkopers die ervaring hebben met de verkoop van nieuw en antiquarisch. ‘Maar als het gaat lopen kan het succesvol zijn. Het is een noodzakelijk antwoord op de veranderingen. Niet hét antwoord, maar een antwoord.’
In 2012 tot nu toe heeft Plantage Overtoom een omzet gedraaid van –2 %. Boukens is ervan overtuigd dat het verlies zonder zijn innovaties groter zou zijn geweest. Daarbij denkt hij niet alleen aan de introductie van het Uitgelezen Gezelschap, maar ook aan postbussen in de winkel, klantrecensies op een scherm via whyilovethisbook.com (‘inmidddels doet daar ook een personeelslid aan mee’) en de investering in basisschoolboeken. ‘Ik heb daar lokaal een omzet van 80.000 tot 100.000 euro omzet mee. Via de site moet dat kunnen groeien. Op 1 april gaat die eindelijk online.’

(Eerder gepubliceerd op Boekblad.nl, 19 april 2012)

Zie ook:

vrijdag 20 april 2012

Verkopers van nieuw én tweedehands over Selexyz/De Slegte (Boekblad)


Wat vinden boekverkopers die zelf nieuwe én antiquarische boeken verkopen van de fusie tussen Selexyz en De Slegte? ‘Wat gaan ze doen als iemand met een set Privé-domeinen in een tasje aankomt?’ [Een vervolg op dit bericht]

‘Oei, ze nemen mijn concept over,’ dacht Johan Vandenbroucke van boekhandel De Zondvloed in Mechelen toen hij hoorde van het samengaan van Selexyz en De Slegte. ‘Dan zal het zeker wel een goed concept zijn.’ Maar hij vindt wel ‘dat dit uit noodzaak is geboren en niet uit visie, zoals in mijn geval vier jaar geleden.’ Hij kent de Nederlandse markt onvoldoende om in te schatten wat voor winkel de nieuwe combinatie wordt. ‘Donner en Scheltema waren tien jaar geleden de beste winkels. Dat suggereert dat ze ook met De Slegte een kwalitatief hoog literair aanbod hebben, vergelijkbaar met het mijne.’ Al sinds de opening in 2008 trekt hij daarmee een groot publiek dat daar gericht voor komt. ‘Het zou bij De Slegte en Selexyz dus kunnen werken.’
De Zondvloed is een van de weinige boekwinkels die onder één dak nieuwe en tweedehands algemene boeken verkoopt. Daarnaast doen onder meer Grimbergen (Lisse), Blankevoort (Amstelveen) het. Ook een aantal speciaalzaken hebben hun assortiment verruimd door ook antiquarische titels in hun specialisme te bieden. Voorbeelden zijn de theologische boekhandel De Roo (Zwijndrecht) en het in klassieke talen gespecialiseerde Burgersdijk & Niermans (Leiden).
Of de combinatie ook gaat werken op de schaal van Selexyz en De Slegte, durven Ria Grimbergen van boekhandel Grimbergen en Arne Steenkamp van Burgersdijk & Niermans niet te voorspellen. Maar twijfels hebben ze wel. ‘Ik vrees dat het gescheiden afdelingen blijven’, zegt Steenkamp. ‘Dat is bij ons ook het geval, omdat we klanten hebben die voor het tweedehands komen en klanten die voor het nieuwe aanbod komen. Klanten die allebei kopen bestaan niet. Dan gaat het niet om de prijs, maar om het gevoel dat ze erbij hebben.’ Dus bevruchting – dat consumenten voor het ene type boek ook een ander type meenemen – zal weinig voorkomen.
Bij Grimbergen is de groep klanten die nieuw en antiquarisch koopt ook de kleinste groep. ‘Maar het zijn wel onze beste klanten, omdat het echte boekenliefhebbers zijn die veel kopen’, zegt Grimbergen. Maar dat type klant zal nu al naar én De Slegte én Selexyz gaan. Veel winst zal het niet opleveren als beide bedrijven onder één dak zitten. ‘Het lastige is de schaal. Als kleine winkel wijzen wij klanten erop dat er antiquarisch iets nieuw binnengekomen is dat in hun interessegebied valt. Kunnen de mensen van Selexyz dat ook? Zij zullen daar gevoel voor moeten krijgen. Verstand van het andere aanbod moeten krijgen. Maar of het lukt? Op zijn minst heeft het tijd nodig.’
Steenkamp ziet juist een gevaar als er te veel mensen rondlopen die van beide assortimenten maar een beetje weten. ‘Je hebt twee soorten personeel nodig. Iemand die goed antiquarische boeken kan inkopen. Die er verstand van heeft en dus niet te veel betaald. En iemand die goed nieuw inkoopt en dat creatief in de winkel kan aanbieden. Bij ons hebben we die scheiding ook.’ Eigenlijk kun je alleen op het niveau van de kassamedewerkers personeel inzetten die zinvol voor beide assortimentstypen kan werken. Maar of dat haalbaar is gezien de reductie van het personeelsbestand waarin de nieuwe directie van Selexyz/De Slegte voorziet?
En dan is er nog het assortiment. ‘Ik heb de nieuwe eigenaren al horen zeggen dat ze geen boeken willen verkopen met ezelsoren’, zegt Steenkamp. ‘Dat is juist het aanbod waar De Slegte groot mee geworden is. Dat kun je niet helemaal vermijden. Als je heel kritisch bent, schiet je je doel voorbij. Wat gaan ze doen als iemand met een set Privé-domeinen in een tasje aankomt? Weigeren omdat er een vouw in de rug zit? Of toch op voorraad zetten vanwege de inhoud? Het concept van De Slegte was om ze te nemen.’

(Eerder gepubliceerd op Boekblad.nl, 20 april 2012)

Zie ook:

donderdag 19 april 2012

Peter Buwalda geeft schrijfles (Knack)

Hoe schrijf je een bestseller zoals Bonita Avenue? Peter Buwalda legde het gisterenavond uit aan aspirantschrijvers.


In schrijfonderwijs gelooft Buwalda niet. Als redacteur bij een uitgeverij had hij vroeger vijftig auteurs die allemaal een andere methode hadden. Hoe kun je dan aankomende schrijvers vertellen hoe ze het moeten aanpakken? Tips geven wilde hij evenmin. ‘In schrijfboeken staan dingen als: begin in medias res. Ik wilde dat per se niet omdat je dat in zoveel boeken tegenkomt’, zei hij. ‘In medias res is saai geworden. Dat is de paradox van schrijfonderwijs. Goede literatuur is zo origineel dat je het niet in een model kunt vangen, dus waarom zou je dat model willen bestuderen?’

Toch vond de auteur van de lijvige debuutroman die de critici betoverde, voor tal van prijzen werd genomineerd en waarvan er meer dan tweehonderdduizend exemplaren zijn verkocht, het zinvol om gisterenavond in Amsterdam een college over schrijven te geven. Te luisteren naar hoe een ander het doet, helpt om na te denken over je eigen methode. ‘Daarom heb ik toen ik aan mijn boek werkte de interviews uit The Paris Review met andere schrijvers verslonden.’

Zelf beschouwt Buwalda zich als lezer vooral geïnteresseerd in karakter. ‘Maar niemand kende mij als schrijver. Als een lezer ook maar één saaie pagina tegenkwam, zou hij meteen stoppen. Bij een bekende naam zoals voor mij Thomas Rosenboom lees je wel door omdat het van hem is. Ik had geen enkel krediet opgebouwd. Daarom moest mijn boek zo meeslepend mogelijk zijn. Daarom had ik een plot nodig. In essentie kwam dat neer op wat ik in 2004 bedacht in de trein van Enschede naar Utrecht: man ontdekt zijn dochter op een sekssite.’

Alles volgde uit die ene zin, legde Buwalda vervolgens uit. Omdat het een banaal gegeven is, moest de man een charismatisch leider zijn – alleen als het contrast met de banaliteit zo groot mogelijk was, was het geloofwaardig. Omdat de ontdekking van zijn dochter toevallig was, moest hij zelf over dat toeval na denken – dat maakt het acceptabeler voor een lezer. Waarom dan geen wiskundige van hem maken? Die kan op een hoger niveau over toeval nadenken. Maar hoe maak je hem overtuigend een geniaal wiskundige? Zo groeide het karakter Siem Siegerius.

‘Eigenlijk waren mijn personages ledenpoppen die ik voor het plot moest aankleden’, zei Buwalda, ‘maar op die manier ook karakters werden. Zo schoof mijn boek op de schaal tussen plot en karakter bijna vanzelf op naar waar ik hem hebben wilde: ergens in het midden. Daarom ben ik denk ik genomineerd voor de Gouden Strop en de Diamanten Kogel – prijzen voor thrillers die zich uitsluitend met plot bezig houden – en voor literaire prijzen als de Libris en de AKO. Plot en karakter, het zit beide in Bonita Avenue.’

Buwalda gaf zijn gehoor daarom na de pauze de opdracht zelf een zin te bedenken waaruit een hele roman kan groeien. Of zoals dat in Hollywood heet: een ‘logline’, waar een goede een miljoen dollar kan opleveren. Niet goed vond hij: ‘Bomaanslag tijdens feestdag in Amsterdam’ – te weinig particulier. Evenmin geslaagd was: ‘Geliefde weet niet dat hij ongeneeslijk ziek was’ – te onduidelijk. En ook niet door beugel kon: ‘Man verlaat vrouw voor een ander’ – te klassiek en dus niet speciaal genoeg.

Daarna gaf hij antwoord op prangende vragen van aspirantschrijvers. Van: Hoe krijgen personages een eigen stem? Tot: Waarom vroeg je geen feedback door je tekst aan iemand te laten lezen? En: Bewaar je oudere versies? Bij het antwoord op die laatste vraag bleek en passant dat het Letterkundig Museum nog een schat heeft op te graven. Vier jaar lang stuurde Buwalda iedere dag het volledige manuscript tot dan toe naar een Hotmail-account. Ergens op een server staat daarom het unieke materiaal waarmee de volledige ontstaansgeschiedenis is te reconstrueren. Dat moet ook heel leerzaam zijn.


(Eerder gepubliceerd op Knack.be, 17 april 2012)


Zie ook:

- Interview met Peter Buwalda

- 'Bonita Avenue' best verkopende AKO-genomineerde