zaterdag 29 maart 2014

Interview: Arno Camenisch over de Sez Ner-trilogie (BOEK)

Rijmend bij een biertje vond Arno Camenisch het plezier in spelen met taal. Nu debuteert de Zwitser in het Nederlands met een betoverende trilogie over het universeel menselijke van zijn dorpsgenoten.

Wat kan het heerlijk zijn om je eigen werk in zo veel verschillende talen terug te horen. Zeker als ritme en klank van de taal zo'n belangrijke rol spelen als in de novelles van Arno Camenisch. 'In het Hongaars klinkt het als een champagnefles die je flink schudt en daarna laat exploderen', zegt hij lachend – zoals hij bijna alles zegt een gulle glimlach. 'Ook in het Nederlands bevalt de toon me wel.'
Zelf kan de Zwitserse auteur Camenisch bedwelmend voorlezen. Of hij dat nu doet in het Surselvisch, het dialect van het Reto-Romaans waarin hij is opgegroeid, of het Zwitsers-Duits van zijn woonplaats Biel – hij klinkt als een sjamaan die zijn gehoor in hoger sferen brengt. Afgelopen najaar deed hij dat twee keer in Nederland. Wie het gemist heeft, kan filmpjes van hem terugvinden op Youtube.
'Met voordagen heb ik ook het plezier in taal ontdekt,' vertelt hij. 'In het dorp waar ik op-groeide, was niets te doen. Dus begonnen we, een jaar of achttien, na een paar biertjes in het café te rijmen. De een, de ander, nog een biertje, de volgende, nog een biertje. Steeds grappiger en uitzinniger. Het was een soort spoken word. Misschien had ik een rapper moeten zijn, maar kennelijk heb ik iets verkeerd gedaan.'

Het is nog maar kort dat Arno Camenisch (1978) zijn werk in het Nederlands kan horen. Een kleine twintig landen waren het Nederlands voorgegaan toen De Bezige Bij afgelopen najaar zijn werk, in een vertaling van Miek Zwamborn, publiceerde. Maar hier kwam wél in een keer de volledige Sez Ner-trilogie op de markt: drie fraai vormgegeven boekjes, bijeengehouden door een buikbandje.
De boeken evoceren het leven in een afgelegen dal in het kanton Graubünden. Sez Ner volgt een seizoen lang het dagelijks bestaan van de alpenknechten, die hoog in de bergen het vee hoeden. Achter het station toont de jeugd van een jongen in een dorp waar iedereen elkaar van haver tot gort kent. En De laatste beschrijft een avond in restaurant-café Helvezia, dat voor het laatst open is.
Het leven in het dal is er rauw, liefdevol, maar bovenal geïsoleerd. Over grotere plaatsen als Ilanz en Chur wordt gepraat als een ver buitenland. Amerika lijkt een andere planeet. En de toeristen die in Sez Ner af en toe over de alp wandelen, komen over als merkwaar-dige freaks. Begrijpelijk: het harde bestaan tussen de hoge pieken vloekt nogal met het ontspannen sportieve prestatie van wandelaars.
Camenisch groeide zelf op in dit dorp. Tavanasa, heet het. Het heeft een station, twee straten, en nog geen vijftig inwoners. Hij heeft zelf vier keer een zomer als alpenknecht gewerkt: 's ochtends om vier uur op, tot diep in de avond doorwerken, zeven dagen per week, onder de barste omstandigheden. Een keer moest hij midden in de nacht met zijn blote handen schikdraad herstellen.
Boeken hadden ze er thuis nauwelijks. Ja, drie: eentje over paddenstoelen, eentje over wilde dieren in Afrika en een Lucky Luke. 'De literaire traditie is eerder oraal. We vertel-den elkaar verhalen, waarvan je niet weet of ze waar zijn of niet. Die grens zoek ik ook als schrijver. En in plaats van lezen keek ik veel tv. Heel veel tv. Misschien dat schrijven daarom voor mij bovenal het vertalen van beelden op papier is.'
Camenisch is blij er weg te zijn. 'Er is daar, door de hoge bergen, drie, vier maanden per jaar geen zon. Ik kon daar niet leven: ik heb lucht nodig, de levendigheid van een stad. Er heerst een zekere droefheid in het dorp waar iedereen op den duur weggaat. Ik denk dat ik daarom ook de humor ervan probeer te beschrijven. Dat is het beste wat je kunt doen met droeve plaatsen.'
Toen hij het eerste boek over Tavanasa had geschreven, waren de inwoners verbaasd. 'Maar na het tweede waren ze trots, al denk ik dat niemand het echt heeft gelezen. Ze vroegen me of ze zelf in het volgende zouden staan. Misschien vernoemen ze ooit een straat naar me. Hoewel? Er zijn er maar twee: de stationsstraat en de hoofdstraat.'

Je zou de Sez Ner-trilogie tekort doen als je alleen de inhoud navertelt. Het belangrijkst is de kale stijl. Camenisch schrijft uitsluitend losse scènes, van twee tot twintig regels lang, en blijft aan de buitenkant van zijn personages. Hij mijdt metaforen of psychologie. Maar het werkt. Zijn uiterste precies taalgebruik en de kracht van zijn beelden geven het gevoel dat je de personages indringend leert kennen.
'De boeken zijn ook alleen maar gesitueerd in het dorp,' zegt Camenisch. 'Het gaat mij in mijn werk altijd om mensen. Hoe reageren ze in bepaalde situaties? Sez Ner gaat over macht en onmacht. De laatste over het einde als fenomeen. Dat zijn universele thema's. Maar iedereen heeft een plek waar hij vandaan komt. Ik ook. En ik schrijf daar over omdat ik die plek het beste ken. Weet hoe het er voelt.'
Je kunt de trilogie ook op linguistisch niveau lezen – dat wil zeggen: in de oorspronkelijke uitgave. 'Het eerste deel is geschreven in het Retoromaans en het Duits, het tweede bevat veel Romaans, maar het derde nog maar een paar woorden. Dat symboliseert hoe die taal verdwijnt uit het leven. Er spreken maar 60.000 mensen Romaans. Het Surselvisch door maar 10.000 mensen.'
Hoe fataal dat ook klinkt, zelf heeft Camenisch vooral baat gehad bij de smeltkroes van talen waarin hij opgroeide. 'Het was een polyfonie in het dorp. Een vallei verder sprak men Italiaans, een moeder van een vriend Frans. Je hoorde er Balkantalen en Portugees. Ik schrijf alleen in het Retoromaans en Duits, maar ik speel met de tonaliteiten van al die talen. Een tekst is voor mij als een partituur.'

Zelf heeft hij een lichte voorkeur voor het Duits. 'Het Retoromaans is de taal van mijn hart. Mijn literaire taal is daarom Duits, omdat ik dan meer afstand heb. Die heb ik nodig om te kunnen schrijven. Maar het hangt van mijn stemming af. Of het sneeuwt of niet', lacht hij. 'Retoromaans klinkt levendiger, met al die diftogen en korte woorden eindigend met een vocaal, maar is morbide. Duits ligt dichter bij de realiteit. Is ruwer.'
(Eerder gepubliceerd in BOEK 1, 2014)

vrijdag 28 maart 2014

Britse gevangen mogen geen boeken meer ontvangen (Knack)

Julian Barnes, SalmanRushdie, Ian McEwan en nog tachtig Britse schrijvers – allemaal protesteerden ze woensdag tegen een verbod op het ontvangen van boeken door gevangenen.

Britse gevangen mogen al sinds november geen pakjes meer ontvangen. Behalve boeken gaat het om spullen als tijdschriften, verjaardagskaarten, sokken en ondergoed. De regering wil met deze maatregel gevangen stimuleren om beter gedrag te vertonen. Dat de regels pas deze week tot een storm van protest leidde, kwam door een online column die Frances Cook, directeur van een organisatie voor hervorming van het strafsysteem, zondag jongstleden aan de kwestie besteedde.

De schrijvers laten in een open brief aan de conservatieve minister van Justitie Chris Grayling weten dat zij begrijpen dat gevangen prikkels nodig hebben om zich beter te gedragen. Maar: educatie en lezen horen niet bij zo'n beleid. 'Boeken zijn van vitaal belang achter de tralies, een manier om de geest te voeden en de vele uren in de cel te vullen. Zeker in een omgeving zonder internet en beperkte toegang tot bibliotheken zijn boeken nog belangrijker.'

Volgens de Britse regering behouden gevangen via gevangenisbibliotheken wel degelijk toegang tot boeken. Zij mogen er maximaal twaalf tegelijk in hun cel hebben. Als zij zich goed gedragen kunnen zij de beschikking over een groter deel van hun inkomen, waarmee ze indien gewenst boeken kunnen kopen. Frances Cook zei daarop dat de regering ook bezuinigt op bibliotheken. Juist gevangenisbibliotheken worden daardoor getroffen. Daarbij is het inkomen van gevangen zo laag (10 tot 13,50 pond per week) dat het niet realistisch is te denken dat zij daar boeken van kopen.

'Het is niet ongebruikelijk dat gevangen doordeweeks tot twintig uur per dag in hun cel zitten', aldus Cook. 'In het weekend is het zelfs niet ongebruikelijk als ze van vrijdag na de lunch tot maandagochtend onafgebroken opgesloten zitten. In zulke omstandigheden kunnen kleine dingen, zoals het lezen van een boek, een verschil maken. Hoewel velen geen boek willen lezen gedurende deze eindeloze uren, heb ik in de gevangenis veel jongens ontmoet die gretig lezen.'

Veel schrijvers vielen haar bij. Thrillerschrijver Ian Rankin zei: 'Van bezoeken aan gevangenissen en praten met gevangen weet ik hoe belangrijk boeken zijn voor het bestrijden van laaggeletterdheid en het in contact brengen van gevangenen met de samenleving.' Mary Beard, auteur van diverse werken over de klassieke oudheid, vond het 'gek' om het te verbieden om boeken aan gevangen te sturen. 'Boeken voeden op en zorgen voor herintegratie.'


Quick Reads, een organisatie die boeken in makkelijk Engels voor laaggeletterden maakt, wees er in het Britse vakblad The Bookseller op dat 'de helft van de gevangenen slechte taalvaardigheden heeft. Als zij meer vaardigheden verwerven, is de kans veel kleiner dat zij recidiveren. Veel ex-gevangen hebben gerapporteerd dat zij in de gevangenis zijn begonnen met lezen en dat het een positieve impact heeft op hun levens. Boeken zijn ook een belangrijke manier om te communiceren met familie.'
(Eerder gepubliceerd op Knack.be, 27 mrt 2014)

Zie ook:

woensdag 26 maart 2014

Bernlef, 'Wit geld' (BOEK)

Het is dat ze mobieltjes hebben

Toen Bernlef in 2012 ongeneeslijk ziek werd, mailde hij al zijn voltooide manuscripten naar zijn uitgeverij. Dat staat in de verantwoording van zijn postuum verschenen verhalenbundel Wit geld. Onvermeld blijft of dat alleen recent voltooide teksten zijn of dat de auteur zijn archiefkast heeft uitgespit.
Afgaand op de nieuwe bundel zou je denken: het laatste. Net als bijvoorbeeld zijn verhalenbundel Helpme herinneren (2012) krijg je het gevoel dat Bernlef niet meer met de tijd mee is. Personages die praten over 'aangenaam verpozen' of lijm 'solutie' noemen – en toch geen tachtigplussers zijn. Of een schrijver die met een typemachine werken. Het is dat deze karakters ook mobieltjes hebben, daarom moet je wel concluderen dat de verhalen betrekkelijk recent zijn.
Niet alle verhalen in Wit geld zijn dus even geslaagd. Soms is het niet meer dan een schijnbaar afgeraffeld en flauw uitgewerkt ideetje. 'Tsunami', over de vraag of een inbraak je ook iets afneemt als niets wordt meegenomen. Of 'Een ander land', over het wezen van een depressie. Sla je die gerust over.
Maar je moet een schrijver natuurlijk beoordelen op zijn beste werk. Dan laat Bernlef ook in Wit geld zien wat voor een vakman hij was. Het titelverhaal, hoewel ook te losjes geschreven, laat mooi zien hoe een brave burger met zijn verlangen naar iets groters uiteindelijk zijn dromen moet opgeven.
En 'Bevrijding', met honderd pagina's in meerdere opzichten het hoogtepunt van de bundel, is een kale, beheerste vertelling, waarin Bernlef heel fraai weergeeft hoe een argeloze, goedwillende jongen na de verwarrende bevrijding na de Tweede wereldoorlog een heel ander soort bevrijding opzoekt.

BernlefWit geld (252 p.) – Querido, € 19,95 (e-book € 15,99)
(Eerder gepubliceerd in BOEK 1, 2014)

Zie ook:

dinsdag 25 maart 2014

Scholieren lezen het liefst een Librisprijs-winnaar

Tommy Wieringa wint de Inktaap met Dit zijn de namen – dat was het nieuws gisteren. Dus ook: de Librisprijswinnaar krijgt de Inktaap, aangezien voor deze scholierenprijs alleen de winnaars van de drie grote prijzen in aanmerking komen (en, sinds kort, ook een Caribisch boek). En dat was voor de zesde keer. Daarmee scoort de Libriswinnaar het best onder scholieren. De Gouden Boekenuil won vijf keer en de AKO Literatuurprijs slechts één keer. Wat zegt dat over de jury's van deze prijzen? Dat de Librisjury echt het beste boek uitverkiest? Dat de Librisjury een smaak heeft die het dichtst bij jongeren ligt? Of kun je er geen enkele conclusie uit trekken? Is het allemaal toeval?

Een overzicht van de Inktaapwinnaars:

2014: Tommy Wieringa – Dit zijn de namen (Libris)
2013: David Pefko – Het voorseizoen 
(Gouden Uil)
2012: Yves Petry – De maagd Marino (Libris)
2011: Bernard Dewulf – Kleine dagen
 (Libris)
2010: Robert Vuijsje – Alleen maar nette mensen (Gouden Uil)
2009: A.F.Th. van der HeijdenHet schervengericht 
(AKO)
2008: Dimitri VerhulstDe helaasheid der dingen
 (Gouden Uil)*
2007: Henk van Woerden –  Ultramarijn
 (Gouden Uil)
2006: Willem Jan Otten – Specht en zoon (Libris)
2005: Arthur Japin – Een schitterend gebrek 
(Libris)
2004: Tom LanoyeBoze tongen 
(Gouden Uil)
2003: Harry Mulisch –  Siegfried
**
2002: Tomas Lieske – Franklin (Libris)

* Won de Gouden Uil Prijs van de Lezer

** Won geen enkele grote prijs. Werd kennelijk om andere redenen genomineerd.

maandag 24 maart 2014

Coetzee over de toon van een boek

'In je laatste brief borduur je voort op de discussie over fictieve ruimten en vraag je wat ik voor mijn innerlijk oog zie als ik in een boek lees dat er een oude vrouw was die met haar dochter in een hut aan de rand van het bos woonde. Vergeleken met jou lijk ik over een nogal schamele visuele verbeelding te beschikken. Tijdens het normale leesproces "zie" ik volgens mij helemaal niets. Pas wanneer jij langskomt en een verslag eist, begin ik voor mijn geestesoog retrospectief een rudimentaire oude vrouw, en een dochter, en een hut, een bos in elkaar te knutselen.
Waar ik over lijk te beschikken, in plaats van een visueel voorstellingsvermogen, is iets wat ik vagelijk een aura of tonaliteit noem. Als mijn gedachten teruggaan naar een bepaald boek dat ik ken, lijk ik een uniek aura op te roepen, dat ik natuurlijk niet onder woorden kan brengen zonder het boek in feite te herschrijven.'
(J.M. Coetzee aan Paul Auster in hun correspondentie Een manier van vriendschap. Brieven 2008-2011)

Ik ben dus niet de enige. Ik zou niet durven beweren dat ik het lezen van een boek op dezelfde manier onderga als Coetzee. Maar: een toon – dat is wat ik ervaar, dat is wat me van een boek het meest blijf hangen.

Zie ook hier wat ik schreef naar aanleiding van Trein met vertraging van Christophe van Gerrewey.

zaterdag 22 maart 2014

Wie was Alphons Bobrownitzki? Gerard Reves debuut ontrafeld (Knack)

Met De ondergang van de familie Boslowits beschreef Gerard Reve het lot van Alphons Bobrownitzki en zijn gezin. Igor Cornelissen richtte een monumentje op voor het model van een literaire held.

Dat De ondergang van de familie Boslowits van Gerard Reve is gebaseerd op waargebeurde feiten was al langer bekend. Zijn vader zei het meer dan veertig jaar geleden: de personages uit de novelle, waarmee Reve in 1946 debuteerde in het literaire tijdschrift Criterium, 'hebben stuk voor stuk bestaan, die waren precies zo als hij ze beschrijft'. Broer Karel van het Reve beaamde dat later. Maar wie waren dan de familieleden, die de verteller leert kennen op een kinderfeestje rond 1930 en die later slachtoffer werden van de Holocaust?

De journalist Igor Cornelissen zocht het uit – eerst voor het tijdschrift De Parelduiker, nu nog uitgebreider in het boekje Wie was Hans Boslowits? Gerard Reves debuut ontrafeld. Alphons Bobrownitzki, zoals hij blijkt te hebben geheten, werd in 1893 geboren als derde van zeven kinderen in een Pools emigrantengezin dat zich kort daarvoor in Venlo had gevestigd. Hij was al jong actief in de Communistische Partij, waar hij een aanzienlijke positie had. Hij kende een voorspoedig carrière in de textielindustrie – tot een venerische ziekte hem arbeidsongeschikt maakte.

Dat is het moment waarop Bobrownitzki met zijn vrouw en twee psychisch gemankeerde zonen naar Amsterdam verhuisde en nader kennismaakte met het gezin-Van het Reve. Op het feestje waarop dat gebeurde, hield de oudste zoon een tak van de kerstboom dicht boven de brandende kaars voor zijn bord, tot een tak begon te knetteren en zich aan het vuur schroeide en de ouders ingrepen. Althans, zoals de destijds zevenjarige Reve het volgens De ondergang van de familie Boslowits heeft meegemaakt.

Er is weinig te vinden over Alphons Bobrownitzki, van wie zo veel familieleden zijn vermoord door de nazi's. Toch weet Cornelissen, gesteund door de feiten die Reve geeft, een goed beeld van zijn leven te schetsen aan de hand van het milieu van Moskou-getrouwen waarin hij verkeerde. Ook de vondst van het archief van de instelling waarin zijn oudste zoon enige tijd was opgesloten, geeft een mooie verklaring waarom zijn fictionele dubbelganger zich zo merkwaardig hooghartig gedraagt. Altijd weet de jonge Boslowits alles beter.

Zo ontroerend als de novelle is Cornelissen journalistieke werk uiteraard niet. Het onbenoemd laten van de oorzaak van de ondergang van de familie Boslowits maakt het lezen van de novelle onverminderd indringend – hedendaagse lezers kennen de oorzaak namelijk wél. Maar Reve's boek blijft fictie. Boslowits is een verzonnen figuur. Zonder Cornelissens speurwerk zou Bobrownitzki daarom zijn opgelost in de mist van de geschiedenis zoals zo veel andere Holocaust-slachtoffers. Met Wie was Hans Boslowits? richt hij een klein, maar waardevol monumentje voor hem op.

De ondergang van de familie Boslowits lijdt, zijn reputatie als ontroerend meesterwerk ten spijt, zeventig jaar na publicatie aan al te archaïsch taalgebruik. Reve heeft nog niet de vaardigheid verworven om de ouderwetse formuleringen met een ironische onderlaag te kruiden. 'Sedertien werden er wederzijds geregeld bezoeken afgelegd.' Of: 'de overschrijding van de grenzen van Nederland, België en Luxemburg'. Dat is alleen maar oubollig. Maar het zou zonde zijn als de novelle op korte termijn uit druk is en ook Alphons Bobrownitzki opnieuw, en ditmaal voorgoed, in de vergetelheid zakte. (Eerder gepubliceerd op Knack.be, 20 maart)

Zie ook:

maandag 17 maart 2014

Robert Anker, 'Schuim' (BOEK)

Muziek is maar schuim, denkt de wereldvermaarde violiste Lisette Wagenaar nadat ze door een burn-out bij een optreden is ingestort. 'Je kunt er prachtige bellen van blazen, iriserend, doorzichtig en pats, dan zijn ze weg.' Hoe kon ze ooit haar bestaan funderen op muziek? Is er niet iets stevigers? Een man om van te houden? Een familie waar je altijd op terug kunt vallen?
De kracht van de liefde – daar gaat Robert Ankers zesde roman Schuim over. Maar niet zoals in de romantische fictie gebruikelijk is: de liefde als een opbouwende kracht, waarop je altijd kunt terugvallen. Bij Anker kan liefde ook verwoestend of ongrijpbaar zijn, of een middel om gunsten te verwerven. Niet alle personage komen in hun zoektocht naar liefde dan ook ongeschonden uit de strijd.
Toch is liefde de enige rots in het menselijke bestaan. Want niet alleen muziek is schuim. Alles is schuim. Het vermogen en de goede naam van Lisette's vader Dirk – er hoeft maar dit te gebeuren of het is verdampt. Het geloof van dominee Niels Hemming, een vriend van de familie Wagenaar. Als hij dat kwijt is, dreigt hij bij ontdekking alles te verliezen wat het geloof hem heeft gebracht.
Anker heeft dit overbekende thema uitgewerkt in een intelligent en hyperrealistisch verhaal, waarin de karakters allemaal één aspect van de liefde vertegenwoordigen. Maar het belangrijkste is: Anker deed dit in een dynamische stijl, als een snelstromende rivier, die bruist van leven. Want als ook literatuur maar schuim is, laat het dan ook echt schuimen. Aan het doodse water van slechte literatuur heeft niemand wat.

Robert Anker Schuim (304 p.) – Querido, € 19,99 (e-book € 13,99)
(Eerder gepubliceerd in BOEK 1/2014)

woensdag 12 maart 2014

Van taalanorexia moet ambachtsman Weijts niets hebben (Knack)

Christiaan Weijts is een ouderwetse, romantische vakman. Die conclusie dringt zich op na lezing van Achternamiddagen, zijn bundel teksten over lezen en schrijven.

Een achternamiddag is een onverwacht vrijgekomen moment, als het echte werk is gedaan en je opeens tijd hebt om bij te praten met een collega, uit te puffen met een glas bier of nog snel wat extra werk te verzetten waar je nooit op had gerekend. Dat Christiaan Weijts zijn bundel columns en essays over lezen en schrijven Achternamiddagen heeft genoemd, geeft dus aan dat hij ze in de eerste plaats als voetnoten bij zijn romans beschouwt. Korte beschouwingen die hij heeft genoteerd zonder er meer denkwerk aan te besteden dan nodig was.

Die indruk kan bedrieglijk zijn. Weijts heeft wel degelijk zijn best gedaan op deze teksten. De bespiegelingen hadden niet misstaan in zijn zeer essayistische romans. Zo diepgravend en verrassend zijn ze wel. Ook heeft hij ze in een zinvol verband geplaatst. Alle teksten zijn zorgvuldig in drie afdelingen ondergebracht: schrijven, lezen en gelezen worden. Deze afdelingen worden doorsneden door een 'zelfportret in alfabet': een eclectisch geheel van autobiografische herinneringen, observaties en mini-essays, afwisselend gespreven vanuit een ik-, jij- en hij-perspectief.

Het eerste dat opvalt is de vakman die Weijts wil zijn. Een schrijver moet zijn lezers verbluft achterlaten, omdat hij zijn mechanieken en trucks vakkundig heeft weggewerkt achter een glanzend plot. Hij dient hen vanaf de eerste pagina 'toeschouwer' te maken – hem 'dwars door de letters heen een wereld [doen] binnentuimelen'. En hij gebruikt daarvoor taal die de lezers de illusie geven 'dat hij het zelf ook had gekund, en dat jij per ongeluk net wat eerder was'. Maar wel met zwier. Van 'taalanorexia' moet Weijts niets hebben.

Het helderst komt Weijts verlangen om een toegewijd ambachtsman te zijn, tot uiting in een column die helemaal niet over schrijven gaat maar niet voor niets bij deze afdeling is ondergebracht. In drie pagina's vertelt hij dat hij ooit, in haast, in een op dit uur nog verlaten trattoria in Venetië om een spaghetti vongole vraagt. Ook al staat het niet op de kaart, de kok doet voor hem zijn uiterste best – alsof het de lekkerste maaltijd van de dag moet zijn. Dát is schrijven: ongeacht wat het oplevert, proberen met plezier en smaak de lezers een opperst genot bieden.

Tegelijkertijd gaat dit vakmanschap gepaard met een onverbloemd romantisch verlan-gen naar een ouderwets schrijverschap. Schrijfcursussen? Daar gelooft Weijts niet in: alleen door te lezen kan een schrijver het ambacht onder de knie krijgen. Door Bourdieu geïnspireerde exegeten die het meer om de context van het meesterwerk gaat dan het meesterwerk zelf? Zonde dat die de leerstoelen moderne letterkunde bezetten. Het verdwijnen van het handschrift? Het schokt Weijts dat zelfs zelfmoordbriefjes digitaal worden. Of literaire tijdschriften? Die ondergang moet voorkomen worden.

Het liefst ziet Weijts dat de zegeningen van de moderne tijd zich tégen de moderne technieken keren. Op zoek naar een hotelkamer in Rome, zo schrijft hij, ontdekt hij dat je online nergens op kunt vertrouwen. Niet op de beschrijvingen van een riant ontbijtbuffet of de charmante, authentieke wijk. En niet op de onafhankelijke beoordelingen van eerdere bezoekers, die kunnen zijn geschreven door de hotelier zelf. Conclusie: 'Ik leg mij erbij neer en accepteer dat reizen weer het ongewisse avontuur is dat het was in de tijd van Goethe', besluit hij vergenoegd.

Dat hoeft niet in de weg te zitten – zolang Weijts zijn pretenties waarmaakt en eersteklas, met zwier geschreven vakwerk aflevert. Dat doet hij in Achternamiddagen. Hoewel er al veel soortgelijke boeken over lezen en schrijven bestaan, laat Weijts zijn lezers regelmatig opveren. Zelfs in de oudbakken redenering (zoals de auteur overigens toegeeft) dat een schrijver het sterkst verrast als hij de lezer het gevoel geeft dat hij het zelf zo had kunnen formuleren, schrijft Weijts het zó op dat het is alsof je een schrijver het voor het eerst ziet uitleggen.
(Eerder gepubliceerd op Knack.be)

Zie ook:

dinsdag 11 maart 2014

Waarom BN'ers 'Mijn bieb moet blijven' ondersteunen (Bibliotheekblad)

Talrijke bekende Nederlanders hebben – aangespoord door de Vereniging van Openbare Bibliotheken – de petitie 'Mijn bieb moet blijven' ondertekend, die op 12 maart wordt aangeboden aan minister Jet Bussemaker (OCW). Schrijvers, politici, bestuurders en anderen. Waarom? Bibliotheekblad.nl vroeg het aan Jean Beddington (kok), Ad van Liempt (schrijver / programmamaker), Alexander Rinnooy Kan (hoogleraar economie en bedrijfskunde) en Willie Wartaal (De Jeugd van Tegenwoordig).

Waarom vindt u de bibliotheek zo belangrijk dat u de petitie hebt ondertekend?
Ad van Liempt: 'Ik ben een kind van bibliotheken. Ik heb er vroeger honderden boeken geleend. Toen ik nog geen geld had om boeken te kopen, waren bibliotheken de entree naar boeken. Dat is misschien een nostalgische reden om voor de bibliotheek te pleiten. Maar ik heb ook voorbeelden van moderne bibliotheken in Amsterdam en Den Haag gezien, waar wordt gelezen én gestudeerd. Als je op een zondag in de OBA ziet hoeveel jongeren daar zijn en hoe hoog het percentage bezoekers van niet-Nederlandse afkomst. Daar word ik heel optimistisch van. Bibliotheken ontwikkelen zich zo tot openbare kennis- en studiecentra. We mogen niet te licht beslissen om die te sluiten.'
Jean Beddington: 'De bibliotheek is een mooie, serene plek waar je rustig kunt zitten zonder geluid van buiten af. Er worden geen telefoons gebruikt. Waar kom je dat tegenwoordig nog tegen? Ik hoorde laatst dat mensen die heel mooi piano spelen dat in de grote vestiging bij het centraal station van Amsterdam kunnen doen. Dan hoor je alleen de piano. Dat vind ik zo'n mooi idee. De bibliotheek is vooral belangrijk voor kinderen, als plek om boeken te vinden die ze mee naar huis kunnen nemen. En voor ouderen. Ik woon om de hoek van het filiaal aan het Roelof Hartplein. Dat is een heel leuke ontmoetingsplek voor ouderen.'
Alexander Rinnooy Kan: 'Dat ik de petitie heb ondertekend zonder daar eerst lang over na te denken heeft veel te maken met mijn eigen herinnering. De bibliotheek was mijn kennismaking met boeken en literatuur. Die kennismaking, die hoort bij een compleet mensenleven, gun ik iedereen. Ik ben een groot fan van de bibliotheek. De directeur van de bibliotheek in Amsterdam vertelde mij ooit wie zijn belangrijkste klanten waren: allochtone meisjes. Dat vind ik ongelooflijk bemoedigend. Dat zij naar een bibliotheek in de buurt kunnen en dat daar de wereld zich voor hen opent. Dat moet behouden blijven.'
Willie Wartaal: 'De Jeugd heeft getekend uit puur eigenbelang. Ik vond het zelf heel leuk in de bibliotheek in Amsterdam-Oost, waar je ook cd's kon lenen. Ik kan wel zeggen dat het goed is dat mensen lezen blablabla en dat kinderen naar de bibliotheek gaan blablabla, maar ik wil gewoon dat andere mensen dezelfde vette tijd in de bibliotheek hadden als ik. Het hoort ook bij een welvarend land dat de bibliotheek blijft.'

Mag er op de bibliotheek helemaal niet bezuinigd worden?
Ad van Liempt: 'Ik kan dat niet overzien. Ik sprak laatst een gemeenteraadslid van een grote stad, die me vertelde: bibliotheken moeten wel betaald worden. Er komen minder mensen, er moet zoveel geld bij – dan kan het wellicht beter zijn een aantal vestigingen te sluiten en één grotere bibliotheek te versterken. Het kan best dat dat een betere oplossing is dan alle bestaande vestigingen tot in de eeuwigheid open te houden. We moeten het praktisch en realistisch bekijken. Maar dát we geld opzij moeten zetten om bibliotheken om te vormen tot aantrekkelijke kenniscentra, spreekt voor zich.'
Jean Beddington: 'Absoluut niet. Er moet juist in bibliotheken worden geïnvesteerd. In digitale mogelijkheden en in meer kleine vestigingen. De jeugd moet nu helemaal de stad in. Steeds vaker heb je in grote steden maar één heel grote vestiging. De bibliotheek moet juist de wijk in. Of het platteland op. In Engeland [waar Beddington is geboren en getogen, md] kwam er bij ons ook eens in de week een bus langs. Heerlijk vond ik dat. Ik heb daardoor in mijn jeugd heel veel kunnen lezen.'
Alexander Rinnooy Kan: 'Het is niet denkbeeldig dat de bezuinigingen slachtoffers maken. Voor zover ik zicht heb op de plannen wordt in ieder geval de geografische spreiding bedreigd. Dat is een zorgwekkende ontwikkeling. Ik kan alleen maar hopen dat het meevalt.'

Moet de rol van de bibliotheek veranderen in de 21e eeuw?
Ad van Liempt: 'De functie van de bibliotheek verschuift. Als ik onderzoek doe, moest ik vroeger naar het archief. Nu kan ik dat deels thuis doen. Maar er is ook een contrabeweging: kijk naar de hoeveelheid jongeren die bij elkaar komen in de bibliotheek, het gezellig maken, maar ook elkaar verder helpen met hun studie. Ze moeten studieopdrachten vaak ook in groepen doen. Ze klikken dus in de bibliotheek hun laptop open, lenen tegelijk boeken, maken gebruik van de kennisinfrastructuur, met behulp van het aanwezige personeel. Als Nederland echt een kennisland wil zijn, moeten de bibliotheken – met deze nieuwe functie als kenniscentrum – absoluut niet worden opgeheven.'
Alexander Rinnooy Kan: 'De bibliotheek moet zich natuurlijk aanpassen aan onze digitale tijd. Dat is alleen maar verstandig. Ik begrijp dat dat ook gebeurt. Als kinderen en jongeren – om hen gaat het vooral – via digitale media de toegang tot literatuur en de collectie weten te vinden, is dat goed. Er is geen principieel verschil tussen fysiek of digitaal. Digitaal heeft ook voordelen, al was het maar dat je niet met alle boeken hoeft te sjouwen. Als de toegang tot de collectie maar wordt gegarandeerd.'
Willie Wartaal: 'De bibliotheek moet meebewegen met de tijd. Natuurlijk. Ik weet niet met welk concept, daar heb ik geen kijk op. Maar meebewegen doe je in ieder geval met bezuinigen. Minder geld is nooit goed.'

Bent u zelf lid van de bibliotheek?
Ad van Liempt: 'Jazeker. In Nieuwegein, waar ik woon – al moet ik toegeven dat ik weinig kom. Meestal kom ik voor lezingen in bibliotheken. Nieuwegein kent geen hogeschool of universiteit, maar de bibliotheek – sinds kort in een nieuw, schitterend pand – kan hier toch een onderdeel zijn van een cultureel centrum, waar van alles wordt georganiseerd. Daar liggen in samenwerking met andere instellingen allerlei kansen. Daarom is het ook zo jammer dat de kunstuitleen hier is verdwenen.'
Jean Beddington: 'Niet meer. Nadat ik naar Nederland ben verhuisd, ben ik hier nooit lid geworden. Ik heb weinig tijd om te lezen, maar ik zit wel in een eigen netwerk van vrienden die elkaar boeken uitlenen. Engelstalige boeken, die ik dan in mijn eigen rustige tempo kan lezen.'
Alexander Rinnooy Kan: 'Ik ben lid van de universiteitsbibliotheek. Dat is mijn bron van literatuur op dit moment. Soms haal ik daar ook bijzondere romans. Maar als ik fictie of een ander boek echt wil hebben, schaf ik het aan. Dat is het voordeel van mijn ouderdom: ik kan een dringende behoefte om iets te lezen op die manier bevredigen.'
Willie Wartaal: 'Nee. Ik koop mijn boeken en muziek nu. De bibliotheek is voor iedereen ook wel een relaxte plek waar je kan zitten, maar ik kom er niet meer.'
(Eerder gepubliceerd op Bibliotheekblad.nl, 9 maart)