Rijmend bij een biertje vond Arno Camenisch het plezier in spelen met taal. Nu
debuteert de Zwitser in het Nederlands met een betoverende trilogie over het
universeel menselijke van zijn dorpsgenoten.
Wat kan het heerlijk zijn om je eigen werk in zo veel
verschillende talen terug te horen. Zeker als ritme en klank van de taal zo'n
belangrijke rol spelen als in de novelles van Arno Camenisch. 'In het Hongaars
klinkt het als een champagnefles die je flink schudt en daarna laat exploderen',
zegt hij lachend – zoals hij bijna alles zegt een gulle glimlach. 'Ook in het
Nederlands bevalt de toon me wel.'
Zelf kan de Zwitserse auteur Camenisch bedwelmend voorlezen.
Of hij dat nu doet in het Surselvisch, het dialect van het Reto-Romaans waarin
hij is opgegroeid, of het Zwitsers-Duits van zijn woonplaats Biel – hij klinkt
als een sjamaan die zijn gehoor in hoger sferen brengt. Afgelopen najaar deed
hij dat twee keer in Nederland. Wie het gemist heeft, kan filmpjes van hem
terugvinden op Youtube.
'Met voordagen heb ik ook het plezier in taal ontdekt,'
vertelt hij. 'In het dorp waar ik op-groeide, was niets te doen. Dus begonnen
we, een jaar of achttien, na een paar biertjes in het café te rijmen. De een,
de ander, nog een biertje, de volgende, nog een biertje. Steeds grappiger en
uitzinniger. Het was een soort spoken
word. Misschien had ik een rapper moeten zijn, maar kennelijk heb ik iets
verkeerd gedaan.'
Het is nog maar kort dat Arno Camenisch (1978) zijn werk in
het Nederlands kan horen. Een kleine twintig landen waren het Nederlands
voorgegaan toen De Bezige Bij afgelopen najaar zijn werk, in een vertaling van
Miek Zwamborn, publiceerde. Maar hier kwam wél in een keer de volledige Sez
Ner-trilogie op de markt: drie fraai vormgegeven boekjes, bijeengehouden door
een buikbandje.
De boeken evoceren het leven in een afgelegen dal in het
kanton Graubünden. Sez Ner volgt een
seizoen lang het dagelijks bestaan van de alpenknechten, die hoog in de bergen
het vee hoeden. Achter het station
toont de jeugd van een jongen in een dorp waar iedereen elkaar van haver tot
gort kent. En De laatste beschrijft
een avond in restaurant-café Helvezia, dat voor het laatst open is.
Het leven in het dal is er rauw, liefdevol, maar bovenal
geïsoleerd. Over grotere plaatsen als Ilanz en Chur wordt gepraat als een ver
buitenland. Amerika lijkt een andere planeet. En de toeristen die in Sez Ner af en toe over de alp wandelen, komen
over als merkwaar-dige freaks. Begrijpelijk: het harde bestaan tussen de hoge
pieken vloekt nogal met het ontspannen sportieve prestatie van wandelaars.
Camenisch groeide zelf op in dit dorp. Tavanasa, heet het.
Het heeft een station, twee straten, en nog geen vijftig inwoners. Hij heeft
zelf vier keer een zomer als alpenknecht gewerkt: 's ochtends om vier uur op,
tot diep in de avond doorwerken, zeven dagen per week, onder de barste
omstandigheden. Een keer moest hij midden in de nacht met zijn blote handen
schikdraad herstellen.
Boeken hadden ze er thuis nauwelijks. Ja, drie: eentje over
paddenstoelen, eentje over wilde dieren in Afrika en een Lucky Luke. 'De
literaire traditie is eerder oraal. We vertel-den elkaar verhalen, waarvan je
niet weet of ze waar zijn of niet. Die grens zoek ik ook als schrijver. En in
plaats van lezen keek ik veel tv. Heel veel tv. Misschien dat schrijven daarom
voor mij bovenal het vertalen van beelden op papier is.'
Camenisch is blij er weg te zijn. 'Er is daar, door de hoge
bergen, drie, vier maanden per jaar geen zon. Ik kon daar niet leven: ik heb
lucht nodig, de levendigheid van een stad. Er heerst een zekere droefheid in
het dorp waar iedereen op den duur weggaat. Ik denk dat ik daarom ook de humor
ervan probeer te beschrijven. Dat is het beste wat je kunt doen met droeve
plaatsen.'
Toen hij het eerste boek over Tavanasa had geschreven, waren
de inwoners verbaasd. 'Maar na het tweede waren ze trots, al denk ik dat
niemand het echt heeft gelezen. Ze vroegen me of ze zelf in het volgende zouden
staan. Misschien vernoemen ze ooit een straat naar me. Hoewel? Er zijn er maar
twee: de stationsstraat en de hoofdstraat.'
Je zou de Sez Ner-trilogie tekort doen als je alleen de
inhoud navertelt. Het belangrijkst is de kale stijl. Camenisch schrijft
uitsluitend losse scènes, van twee tot twintig regels lang, en blijft aan de
buitenkant van zijn personages. Hij mijdt metaforen of psychologie. Maar het
werkt. Zijn uiterste precies taalgebruik en de kracht van zijn beelden geven
het gevoel dat je de personages indringend leert kennen.
'De boeken zijn ook alleen maar gesitueerd in het dorp,'
zegt Camenisch. 'Het gaat mij in mijn werk altijd om mensen. Hoe reageren ze in
bepaalde situaties? Sez Ner gaat over
macht en onmacht. De laatste over het
einde als fenomeen. Dat zijn universele thema's. Maar iedereen heeft een plek
waar hij vandaan komt. Ik ook. En ik schrijf daar over omdat ik die plek het
beste ken. Weet hoe het er voelt.'
Je kunt de trilogie ook op linguistisch niveau lezen – dat
wil zeggen: in de oorspronkelijke uitgave. 'Het eerste deel is geschreven in
het Retoromaans en het Duits, het tweede bevat veel Romaans, maar het derde nog
maar een paar woorden. Dat symboliseert hoe die taal verdwijnt uit het leven.
Er spreken maar 60.000 mensen Romaans. Het Surselvisch door maar 10.000
mensen.'
Hoe fataal dat ook klinkt, zelf heeft Camenisch vooral baat
gehad bij de smeltkroes van talen waarin hij opgroeide. 'Het was een polyfonie
in het dorp. Een vallei verder sprak men Italiaans, een moeder van een vriend
Frans. Je hoorde er Balkantalen en Portugees. Ik schrijf alleen in het
Retoromaans en Duits, maar ik speel met de tonaliteiten van al die talen. Een
tekst is voor mij als een partituur.'
Zelf heeft hij een lichte voorkeur voor het Duits. 'Het
Retoromaans is de taal van mijn hart. Mijn literaire taal is daarom Duits,
omdat ik dan meer afstand heb. Die heb ik nodig om te kunnen schrijven. Maar
het hangt van mijn stemming af. Of het sneeuwt of niet', lacht hij. 'Retoromaans
klinkt levendiger, met al die diftogen en korte woorden eindigend met een
vocaal, maar is morbide. Duits ligt dichter bij de realiteit. Is ruwer.'
(Eerder gepubliceerd in BOEK 1, 2014)