donderdag 24 december 2020

recensie: Gerrit Komrij, 'De ultieme vergaarbak' (Athenaeum)


Hoe langer Gerrit Komrij dood is, hoe meer er van zijn teksten alleen het taalplezier overblijft. Gelukkig blijkt uit De ultieme vergaarbak hoe fris dat nog altijd is.
 

'Van alle kwade sappen', schrijft Gerrit Komij, 'is de walging de ultieme vergaarbak'. De bloemlezing columns, essays en gedichten van de in 2012 overleden taalvirtuoos, die als zevende deel is verschenen in de fraaie reeks Gedundrukt door Van Oorschot, heet De ultieme vergaarbak. Je vraagt je daardoor onwillekeurig af: is walging de overheersende emotie waarmee al die stukken zijn geschreven? Zeker, Komrij had een pot vitriool op zijn bureau staan waarin hij dagelijks zijn pen doopte voor hij zijn afkeer van politici, koopmannen en andere kleingeestigen beleed. Maar walging? Ook na herlezing van deze hoogtepunten blijft je vooral het plezier bij waarmee hij iedereen tot de grond toe afbrandde.

 

Neem het gedicht 'De Kalverstraat' – Komrij's pastiche van J.C. Bloems 'De Dapperstraat', waarmee hij de cultuurhaat van de typische middenstander hekelt. Als je dat leest, krijg je toch geen van afschuw en aversie briesende auteur voor ogen, maar een sardonisch lachende schrijver die geniet van zijn eigen vondsten?

 

Cultuur is om m'n reet mee af te vegen.

En dan: wat is cultuur nog in dit land?

Een steekje los, een stukje in de krant,

Gekeuvel met wat prietpraatjes ertegen.

 

Achter de titel De ultieme vergaarbak moet je daarom niet meer zoeken dan wat er staat. De bloemlezing is een ruim driehonderd pagina's tellende 'vergaarbak' van ongelijksoortige stukken. En hij is 'ultiem' omdat de samenstellers – anonieme medewerkers van de uitgeverij – de pretentie hebben dat hierin het beste bij elkaar is gebracht. De titel heeft wel een ironische ondertoon, waarvan ik vermoed dat Komrij die had kunnen waarderen. Dat juist een bundeling in een reeks die 'kleine' auteurs als Simon Carmiggelt, Godfried Bomans en Annie M.G. Schmidt wil eren, als de 'ultieme' grafzerk op zijn oeuvre wordt beschouwd.

 

Of is de walging belangrijker dan ik denk? Omdat de bundel je dwingt om voorbij de aangesneden kwesties te kijken en je aandacht volledig te richten op Komrij's taalgenot? Veel stukken richten zich namelijk op thema's waar nog altijd iets zinnigs over te zeggen valt. Christelijke politiek, bijvoorbeeld. Maar ze zijn gedrenkt in een actualiteit die, wel, niet actueel meer is. In genoemd stuk vallen bijvoorbeeld namen als Erik Jurgens, bisschop Ernst, de KVP. Die zijn van het podium verdwenen, dood, opgeheven. Dat geeft Komrij's aanval iets tandeloos. Ook in zijn kraakrecensie van Huub Oosterhuis vallen direct namen als Martien Beversluis en Gabriël Smit. Eh... Wie? (Ik weet het wel, maar de namen roepen geen enkele associatie op.)

 

Zo blijft vanzelf de stilistische brille en het retorische meesterschap als enig criterium over. Het is zoals je in het Rijksmuseum naar 'De bedreigde zwaan' van Jan Asselijn kijkt. Het is bekend dat het een allegorie is op de politieke situatie rond 1650. Op verschillende plekken staan toelichtende teksten zoals 'de raad=pensionaris' onder de zwaan en 'holland' op een van de eieren in het nest. Maar je ziet vooral de emotie in de zwaan, het na 370 jaar nog altijd even fraai blinkende wit, de heldere compositie. De betekenis doet er in zijn geheel niet toe. Johan de Witt zal zich bedreigd voelen, nou, oké.

 

Gelukkig oogt het taalspel vaak nog even fris als bij de eerste druk in een krant of tijdschrift. De reikwijdte van zijn woordenschat, de puntigheid van formulering, de soepelheid van zijn zinnen, die tezamen een spervuur van speldenprikken en uithalen veroorzaken – het is nog steeds heerlijk om te lezen. Ook al kun je soms nauwelijks uit het stuk zelf afleiden waarom Komrij zich zo opwond, zoals in 'Waar zijn de Vijftigers gebleven?' (de dichters hadden een rechtszaak tegen zijn bloemlezing aangespannen), de manier waarop hij daar uiting aan geeft, doet je het stuk gerust twee of drie keer herlezen.

 

Als de Vijftigers eens met een stel tegelijk een lift zouden binnenstappen, hoefde er niemand op de knoppen te drukken. Door hun eigen winderigheid en ijlheid stegen ze als vanzelf omhoog. Ze zouden door het dak rechtstreeks de vergetelheid in schieten. Daarom dragen ze nu, om zichzelf gewicht te verlenen, medailles op hun borst, lauwerkransen op hun hoofd en staatsoorkondes onder hun arm. Ach, als ze zó een lift zouden binnenstappen, zakten ze prompt in het keldergat.

 

Toch is Komrij's spijtige maar onvermijdelijke metamorfose van spraakmakend essayist in icoon uit de laat-twintigste eeuwse literatuurgeschiedenis, nog niet voltooid. Dat blijkt bij een stuk als 'Eva in de frigidaire'. Het is erg pijnlijk om te lezen hoe Komrij het opneemt voor twee directeuren die zijn veroordeeld tot het betalen van smartengeld aan een voormalige typiste wegens ongewenste intimiteiten. Was het echt zo erg, hoont Komrij, dat ze hadden gesuggereerd dat het haar carrière ten goede zou komen als ze met hen naar bed was gegaan? Het is toch sympathiek dat ze lieten blijken graag haar te kijken en haar tot iets beters in staat achten dan wezenloos brieven tikken?

 

Op zulke momenten kun je maar het beste hopen dat het niet te lang meer duurt voor we naar als stukken als deze kijken met een historische blik. 'O ja, zo dacht men toen.' Maar ook dan is het te hopen dat er af en toe bloemlezingen verschijnen zoals De ultieme vergaarbak.

(Eerder gepubliceerd op Athenaeum.nl, 21 dec)

zondag 20 december 2020

De groeiende betekenis van festivals voor de literaire keten (Boekblad)

Literaire festivals transformeren steeds meer tot literaire productiehuizen. Een groot evenement staat nog altijd centraal, maar de activiteiten eromheen worden almaar gevarieerder en omvangrijker. Tilt verruilt zelfs het gezichtsbepalende jaarlijkse festival in Tilburg ten gunste van meerdere kleinschalige publieksactiviteiten in heel Noord-Brabant.
 
Giel van Strien weet nog goed hoe het bijna een kwart eeuw geleden begon. Het leek de redactie van het Rotterdamse literaire tijdschrift Passionate, waar hij hoofdredacteur van was, leuk om een avond te organiseren waarop de auteurs uit het blad en andere schrijvers uit eigen werk konden voorlezen. Zoiets bestond helemaal niet in de stad. Zo organiseerde Passionate Bulkboek, zoals de stichting tegenwoordig heet, in 1997 de eerste editie van het Geen Daden Maar Woorden Festival (GDMW) in het plaatselijke Bibliotheektheater. 'Het was een hartstikke leuke avond, met best veel publiek: zo'n 80 man.'
Maar: het festival was niets meer dan één lange voorleesavond. 'Geen Daden Maar Woorden voorzag in een behoefte in de regio', vertelt Van Strien. 'Dat is eigenlijk niet veranderd. Een tijdje had je ook het Lezersfeest, totdat de bibliotheek daar weer mee ophield. Maar na de eerste editie wisten we ook: het moet anders. Op zo'n avond gáát het maar door. De ene na de andere schrijver die het podium betreedt. Wie houdt het vol daar uren geconcentreerd naar te luisteren?'
GDMW koos voor een multidisciplinaire aanpak: literatuur werd gecombineerd met beeld, muziek en dans. Dat leidde tot nieuwe voorstellingen, die op het festival in première gingen. Zo maakte Scapino Ballet Rotterdam jaarlijks een nieuwe choreografie op basis van een gedicht. En de schrijvers werden zo veel mogelijk op aparte plekken geprogrammeerd, zoals het dak of de kleedkamer van de Rotterdamse Schouwburg. In die afwisselende context heeft het jonge publiek wél aandacht voor een kale literaire voordracht van twintig minuten. 
Sinds 2015 heeft het festival een nieuw format. 'Het publiek was geleidelijk een stuk ouder geworden: van gemiddeld 26 jaar tot tweede helft dertig. Omdat het onze missie is om jonge mensen met literatuur in aanraking te brengen, besloten we ons te richten op het presenteren van nieuw talent. Je moet kunnen zeggen: op Geen Daden Maar Woorden zag ik die schrijver voor het eerst. Dat past ook bij Rotterdam, een jonge stad met veel twintigers die zich echt openstellen voor ontdekkingen. Als zij op zaterdagavond uitgaan, willen ze geen bekende namen, maar een spannende avond.'
 
De ontwikkeling van GDMW is exemplarisch voor de veranderende rol van literaire festivals in Nederland. Het beeld bestaat nog altijd dat zij één keer per jaar een of meerdere dagen mensen bij elkaar brengen om naar schrijvers te luisteren. En verder niets. Dat is volkomen onterecht. Festivals hebben nu ook een rol als producent – door nieuwe teksten of voorstellingen te initiëren. Als motor van nieuw talent – door hen kansen of zelfs een opleiding te geven. Als leesbevorderaar – door nieuw publiek in aanraking te brengen met literatuur. En dat gebeurt zeker niet meer op één moment in het jaar, zoals op dit Rotterdamse festival.
Literaire festivals zijn daarmee een steeds belangrijkere schakel in de literaire keten. Iets wat het Nederlands Letterenfonds onderkent. 'Vroeger konden festivals bij ons een exploitatiesubsidie krijgen voor hun centrale evenement, nu voor al hun activiteiten', zegt beleidsmedewerker Pieter Jan van der Veen. 'Ze doen aan talentontwikkeling, maken nieuwe producties, gaan samenwerkingen aan met maatschappelijke organisaties, zetten participatieprojecten op. En dat grijpt vaak allemaal in elkaar. De adviescommissie literaire manifestaties wil dat graag honoreren, mede omdat er steeds meer literatuur buiten het boek is. Denk aan de groei van performances en verbindingen met andere kunstvormen.'
 
De organisatie die als eerste structureel voor een andere weg koos, is Wintertuin. Begonnen als organisator van een festival in Arnhem (eerste editie: 1991), vormde het zichzelf in 2005 formeel om tot productiehuis. De activiteiten daarvan omvatten een reeks festivals en evenementen in binnen- en buitenland, een uitgeverij (sinds 2009) en een agentschap (sinds 2014). Ook werd vanuit Wintertuin de opleiding Creative Writing aan de ArtEZ Hogeschool voor de Kunsten in Arnhem opgezet en initieerden de organisatie het internationale Connecting Emerging Literary Artists­-netwerk voor talentontwikkeling.
'Het komt allemaal voort uit de veranderingen in de beroepspraktijk van de schrijver', zegt directeur Frank Tazelaar van Wintertuin. 'Halverwege de jaren nul zagen we veel schrijvers die net waren gedebuteerd of op het punt stonden dat te doen. Zij hadden in economische en artistieke zin behoefte om publiek te vinden. Wij vonden dat we hen daarin konden ondersteunen – via het festival, waar zij eigen dingen konden maken, zonder dat dat een boek hoeft te zijn. Schrijvers denken tegenwoordig veel breder dan alleen een boek als heilig einddoel. Een programma samenstellen hoort er bijvoorbeeld ook bij.'
Daarmee sprong Wintertuin in een gat dat uitgevers lieten vallen. 'Uitgevers investeerden vroeger duurzaam in een auteur. Eerst kreeg hij de kans om bij een literair tijdschrift te groeien, dat heel vaak was ingebed in een uitgeverij. En als daarna zijn debuut niet gigantisch verkocht, was er geen enkele reden om te twijfelen aan het uitgeven van een tweede boek. Uitgeverijen hebben gedwongen door een krimpende markt andere keuzes moeten maken. En dus zijn wij begonnen aan talentontwikkeling: via de opleiding, maar ook via onze chapbooks. Met die uitgaven kan een schrijver een eerste stap zetten in zijn carrière.'
Voor Tazelaar is het vanzelfsprekend dat uitgerekend een literair festival deze rollen van uitgevers overneemt. Wintertuin is een gesubsidieerde instelling. Met behulp daarvan voert de organisatie overheidsbeleid uit, in dit geval: literaire talentontwikkeling. 'Wij verdienen echt niet aan de chapbooks. De energie en kosten om het uit te geven staat in geen verhouding tot de inkomsten. Maar wij kunnen het dankzij de subsidies toch doen. En het heeft effect: steeds meer auteurs die de opleiding aan de ArtEZ hebben gevolgd en bij ons hebben uitgegeven, zitten nu bij een reguliere uitgeverij: van Simone Atangana Bekono tot Lisa Huissoon.'
 
Maar het zijn niet alleen de veranderingen in de beroepspraktijk van schrijvers. Kijk naar Poetry International. Het is niet alleen het oudste bestaande literaire festival van Nederland, dat dit jaar – als het coronavirus het niet had verhinderd – zijn 51e editie zou hebben gevierd. Het is ook het festival met misschien wel het trouwste publiek, vermoedt directeur Inez Boogaarts: de helft van de bezoekers koopt ongezien een kaartje. Waar anders hoor je immers dichters uit de hele wereld? Bovendien is poëzie meer dan andere genres vanzelf geschikt voor het podium. En toch moet ook dit festival met zijn tijd meegaan.
'De afgelopen vijftien jaar is er zo veel gebeurd in de poëziewereld. Woordkunst, spoken word, poetry slams – daar moeten we ons toe verhouden. Tegelijk wordt het minder vanzelfsprekend dat mensen, nadat ze een liefde voor poëzie hebben opgevat, ons festival ontdekken. Het is belangrijker om hen actief te betrekken. Dat kan bijvoorbeeld door de verandering te omarmen dat steeds meer mensen komen voor het festival en de sfeer die daar heerst, en niet altijd in de eerste plaats voor de poëzie.'
Poetry International kiest daarom 'nog meer' voor een multidisciplinaire aanpak, zegt Boogaarts. 'We organiseerden al sinds 1988 de C. Buddingh'-prijs en laten al dertig jaar Rotterdamse vuilniswagens jaarlijks met nieuwe citaten van festivaldichters rondrijden. Dat breiden we steeds uit. Voor onze jubileumeditie in 2019 hadden we een samenwerking met de Last Poets en het Metropole Orkest. Om nieuw publiek te trekken proberen we andere programmavormen uit: van workshops poëzie lezen tot programma's samengesteld door buitenstaanders –mensen met een eigen achterban die we zo kunnen verbinden met Poetry. De komende jaren gaan we absoluut verder op deze weg.'
 
Een festival waar het sterk gegroeide belang om zelf te produceren goed zichtbaar wordt, is Explore the North, dat sinds 2011 jaarlijks plaatsvindt in Leeuwarden. Het werd op de agenda gezet door de lokale ambities om Culturele Hoofdstad van Europa te worden. 'Dan moest er een festival zijn met internationale uitstraling', zegt directeur Mark Hospers. De focus lag op muziek, passend bij de muziekcultuur van de Friese hoofdstad, maar literatuur was net zo belangrijk. Explore the North wilde vanaf het begin nadrukkelijk multidisciplinair zijn.
'Maar het eerste jaar presenteerden we vooral schrijvers op een podium: met voordrachten en interview', zegt Hospers. 'Binnen die context delfden de schrijvers het onderspit naast de muziek. Het was daarom belangrijk dat vanaf 2014 Marleen Nagtegaal en Joost Oomen de programmering deden. Zij organiseerden in Groningen spannende nieuwe dingen waar veel jonge mensen op af kwamen. Zij brachten die stijl mee. Zij bedachten bijvoorbeeld een middag over zelfmoord bovenop de Oldehove-toren. Of een project middenstandsproza, waar schrijvers teksten schreven naar aanleiding van gesprekken met middenstanders, die deze vervolgens zelf voorlazen. Dat gaf een prachtig theatraal effect.'
Eigen producties dus, die elk jaar een groter deel van het programma uitmaken – zoveel dat Explore the North óók een meerjarige subsidie heeft gekregen van het Fonds Podiumkunsten. Hospers: 'Dat zijn vaak experimentele producties, met een hoog gehalte aan spoken word en performance. Dat kan bij uitstek een plek krijgen in de setting van een literaire festival, omdat daar al een groot publiek op de been is. Zij komen voor een aantal blikvangers en kijken dan gretig: wat is er nog meer te zien? Het mooiste zou zijn als we zelfs die blikvangers niet meer nodig hebben en mensen blind een kaartje kopen omdat ze weten dat bij ons altijd iets interessants te ontdekken is. Daar groeien we geleidelijk aan naartoe.'
Vervolgens is het een kleine stap, vindt Hospers, om die producties ook elders te programmeren. Een literair festival trekt immers publiek tot enkele tientallen kilometers in de wijde omtrek. Daarbuiten is men al gauw niet bereid ervoor te reizen. 'Je stelt een keer 2000 euro beschikbaar voor een programma dat een keer bij ons te zien is. Waarom? Met een beetje extra van partners kun je het upgraden tot iets groters. Zeker nu de netwerken tussen literatuur en podiumkunst – de wereld waar ik zelf vandaan kom – nauwer verweven raken, is dat heel interessant. Het festival is zo niet alleen presentatie-, maar ook lanceerplek.'
 
Bij het International Literature Festival Utrecht (ILFU) zie je goed hoe een festival actief nieuw publiek probeert te winnen voor literatuur. Voortgekomen uit een reeks Utrechtse organisaties met een geschiedenis van soms decennia, heeft het ILFU gekozen voor één centraal festival aan het einde van september, dat vanaf nu jaarlijks plaatsvindt. Analoog aan het befaamde Edinburgh Book Festival herbergt Utrecht gedurende twee weken een reeks uiteenlopende evenementen: van de Nacht van de Poëzie en het NK Poetry Slam tot Book Talks gericht op internationale literatuur. Er is nu zelfs ook een fringe programma.
Alle genres versterken elkaar door ze gecombineerd aan te bieden, zegt directeur Michaël Stoker. 'Alle genres, dus ook young adult en thrillers.' Wie voor het NK Poetry Slam kwam, wordt zo sneller verleid ook naar andere programmaonderdelen te kijken als het wordt geprogrammeerd onder de paraplu van het ILFU. 'Tegelijk biedt het ons de ruimte om breder te programmeren en crossover te stimuleren, tot over de grenzen van literatuur. Want verhalen vertellen: dat is ook Netflix; zijn ook podcasts; zijn ook liedjes. Vroeger hadden we het frustrerende gevoel dat we dingen moesten laten liggen.'
Maar er is meer. 'De literaire sector is een driehoek', legt Stoker uit. 'Op de punten heb je de schrijver die literatuur maakt, de uitgever die het publiceert en de boekhandel en bibliotheek die het distribueert. Het festival zit in het midden. En alle spelers in de punten hebben het festival nodig. De schrijver om op te treden en te experimenteren. Een uitgever om nieuwe titels te presenteren. En boekhandel en bibliotheek om hun klanten te vinden. Die behoefte is alleen maar groter geworden nu het boekenvak krimpt. Zo zijn optredens een steeds groter deel van het schrijversinkomen geworden.'
En dat schept een verantwoordelijkheid voor een festival om méér te zijn dan alleen mediator. Aan de ene kant door zelf werk te initiëren, aan de andere kant om ook het publiek aan de hand te nemen in de wereld van de literatur. 'Een van de redenen dat we inzetten op crossover is de ontlezing. Het publiek leest minder. Maar: het publiek consumeert nog wel volop literatuur in andere vormen. Door aan te sluiten bij die vormen, kun je de drempel naar literatuur minder hoog maken. Zo kan je via een hiphopplaylist op Spotify iemand naar spoken word krijgen.'
Een ander voorbeeld is de focus op vertaalde literatuur uit niet-westerse talen. Het ILFU zette in het verleden Chinese, Turkse en Syrische literatuur centraal, dit jaar zou de Marokkaanse literatuur het thema zijn. Stoker: 'Dan kun je niet volstaan met tien schrijvers op een podium zetten. Je moet het publiek ook wegwijs maken in de traditie waarin die auteurs staan, die soms totaal anders is dan wij gewend zijn. Dat doen we door een boek uit te geven en door cursussen te organiseren: een groepje duikt acht weken lang voorafgaand aan het festival in de taal. Voor anderen is er een masterclass – een soort crash course.'
 
In sommige gevallen zijn de activiteiten buiten het centrale evenement zo belangrijk geworden dat je je zelfs kunt afvragen: is dat uithangbord nog wel nodig? Voor Tilt niet meer. Een groep culturele organisaties en schrijvers zette in 2011 voor het eerst een festival in Tilburg neer, omdat zoiets ontbrak in Brabant. Met succes. Toen Tilt subsidie kreeg, werd het in staat gesteld om de werkzaamheden uit te breiden richting talentontwikkeling en residenties. Ook dat werd een succes. Maar nu de organisatie door bezuinigingen bij de provincie wordt gedwongen om keuzes te maken, kiest Tilt ervoor het festival in de huidige vorm te laten vallen – en dus niet de spin-offs ervan.
'Het festival is harstikke leuk,' vertelt directeur Bijke Aarts. 'Voor de ontmoetingen, voor het feestje. Maar eigenlijk is het zonde om zo veel tijd te steken in iets wat toch een relatief klein bereik heeft. Ook als het festival is uitverkocht, komen minder mensen in aanraking met literatuur dan met het Brabants Boek Present waar we in 2019 mee begonnen. De terugkeervan Jeroen Thijssen kende een oplage van meer 10.000 exemplaren en werd in september door 61 Brabantse boekhandels uitgereikt aan iedereen die voor 12,50 euro boeken kocht. Het festival is bovendien alleen in Tilburg, terwijl onze andere programma's de hele provincie bestrijken. Zo deed Dean Bowen een residentie op de Oude Buisse Hei, waar hij een podcast heeft gemaakt. We werkten daarin samen met Natuurmonumenten en bereikten zo heel veel mensen'
Bovendien kan Tilt meer betekenen als broedplaats voor regionaal talent dan als organisator van een evenement. Aarts: 'In Brabant zit sinds het vertrek van De Geus naar Amsterdam geen uitgeverij van betekenis meer. Schrijvers van hier hebben daarom moeite om de stap naar een uitgeverij te maken. Wij kunnen daarbij helpen. Dat bleek toen Bart Smout ons benaderde. De Tilburger was gedebuteerd bij Prometheus, maar kon daar geen tweede boek uitgeven. Hij benaderde ons: of hij bij ons iets kon doen. Wij hebben hem een podium gegeven en vorig jaar kwam zijn nieuwe roman uit – toevallig bij De Geus.'
Tilt biedt op verschillende niveaus talentontwikkeling. Voor jonge talenten is er het project WOLK, voor auteurs die al hun eerste stappen hebben gezet, worden ontmoetingen met redacteuren van uitgeverijen georganiseerd. En: er is nu een residentieproject. 'Vorig jaar hebben we vijf auteurs bij bedrijven ondergebracht. Dat heeft geresulteerd in een verhalenbundel. Het werkt zo twee kanten op: schrijvers krijgen niet alleen een kans, ze laten ook hun licht schijnen op Brabant. De provincie krijgt zo nieuwe literatuur. Die regionale functie is heel belangrijk geworden, zoals je dat ook bij andere organisaties steeds meer ziet.'
 
En Passionate Bulkboek? Voor deze organisatie is Geen Daden Maar Woorden tegenwoordig één van de vele programma's. Sinds de overname van Bulkboek in 2008 heeft het zich volledig gefocust op literair-educatieve projecten – aanvankelijk alleen voor het voortgezet onderwijs, in de afgelopen jaren bereikte het duizenden leerlingen in het vmbo en het mbo, en pabo-studenten. 'We blijven GDMW, en de schrijfwedstrijd Write Now!, vooral organiseren om gevoel te houden met de taal en gewoontes van die generatie, zodat we weten dat onze projecten voor het onderwijs de juiste toon hebben', zegt Van Strien. 'Als wij als leesspecialist de plank misslaan, schieten we ons doel voorbij.'
(Eerder gepubliceerd in Boekblad magazine, okt 2020)

woensdag 16 december 2020

Groepsportretten: Als er dan toch woorden voor transgender personen moeten zijn (Onze Taal)

Het zou simpel kunnen zijn. Een man, geboren met de uiterlijke kenmerken van een meisje, noem je: man. Een vrouw, geboren in het lichaam van een jongen, noem je: vrouw. Waarom zou je iemand die in transitie is geweest om hem of haar van zijn genderdysforie (het gevoel van onvrede met het eigen geslacht) af te helpen, willen betitelen als transmanof transvrouw? Wie is geopereerd aan zijn kaakbeen noem je toch ook niet zijn hele leven ‘ex-kaakpatiënt’? 
Transgender personen deden vroeger zo veel mogelijk hun best niets anders dan man of vrouw te zijn, vertelt de historicus Alex Bakker (51). Zelf hield hij zijn transitie, die hij eind jaren negentig onderging, lang geheim. Pas nadat hij in Mijn valse verleden (2014) zijn verhaal te boek had gesteld, is hij er open over geworden. Zwijgen was de norm. Je wilde jezelf niet ontmaskeren. Onder elkaar hanteerden we codewoorden om bijvoorbeeld niemand per ongeluk te ‘outen’. In het openbaar, maar ook in zelfhulpgroepen zeiden we: ‘Dat is een collega.Of voor en na de oorlogin plaats van voor en na de transitie.

 

Voor altijd online

Maar zo onzichtbaar zijn transgender personen natuurlijk niet. Sterker: ze zijn zichtbaarder dan ooit. Mede door de sterk gegroeide maatschappelijke acceptatie van de laatste jaren is de groep veel zelfbewuster en daarmee zichtbaarder geworden. Neem Beau Geraeds (19). In juni vorig jaar realiseerde hij zich man te zijn; in december maakte hij dat bekend op Instagram. Het is out there. Ik doe dat om te zorgen voor representatie. Om anderen te kunnen helpen, die nog niet zo ver zijn. En nu staat het voor altijd online. Iedereen die op mij googelt, vindt het zo.

En dus zijn er woorden nodig om de groep aan te duiden. Maar welke woorden? Transgender Netwerk Nederland (TNN) raadt journalisten in zijn mediawegwijzer aan te spreken over transgender personen–  en ook bijvoorbeeld transgender sporterof transgender UtrechterTransgender noemt TNN nadrukkelijk “geen zelfstandig naamwoord”, omdat het een omschrijving is van een van iemands kenmerken. Transman en transvrouw kunnen ook wel, maar volgens het netwerk alleen in informele context. 

 

Een lomp woord 

Individueel redeneert echter niemand zo strikt.Als iemand over mij schrijft dat ik transgender ben, laat ik dat staan, vertelt Thomas van der Meer (34), auteur van Welkom bij de club (2019), een roman over een transitie. De nuance die het Transgender Netwerk aanbrengt, is voor media te ingewikkeld. Maar transman mijd ik juist helemaal. Men denkt te vaak ten onrechte dat dat iemand is die ooit man was. Het werkt te verwarrend. Zelf zeg ik, alleen als het relevant is, dat ik een transgender achtergrond heb. Ooit was ik transgender, maar daarvoor ben ik behandeld door in transitie te gaan. Nu ben ik man, maar wel één met een transgender achtergrond.

Wat daarentegen niet kan, zijn woorden die de plank misslaan. Travestiet bijvoorbeeld: Mannen die het leuk vinden om als vrouw verkleed te gaan, dat is een wereld van verschil, zegt Nathalie van Vugt (55). Helaas wordt het vaak op één hoop gegooid, zoals in het nieuwe programma van Fred van Leer over dragqueens.Of transseksueel: dat suggereert dat het gaat over de seksuele voorkeur van transgenders in plaats van hun sekse.

Dat die woorden toch circuleren, komt door de snelle emancipatie van transgender personen én de verschillende termen die de afgelopen decennia zijn gebruikt, legt Bakker uit, die met Transgender in Nederland (2018) de geschiedenis van de groep beschreef. Een van de eerste artsen in Nederland die transgenders behandelde, bedacht het woord transseksisme. Maar dat gaat niet makkelijk over de tong. Dat werd toen transseksueel, ook al was het fout. Zelf vind ik het een lomp, onprettig woord, maar sommige ouderen noemen zichzelf nog steeds zo. Uit gewenning.

 

Omgebouwd

Daarnaast zijn er – helaas – woorden die kwetsen. Het bekendste voorbeeld is omgebouwdAlsof ik een stuk timmerwerk ben!, zegt Van Vugt fel, die veel van zulke ervaringen beschreef in Hoe ik werd wie ik altijd al was (2014). Mijn lichaam is gerepareerd, kun je hooguit zeggen. Maar ik ben geen bouwpakket, waarmee je naar eigen smaak iets kunt maken.Ik kom het online tegen in reacties, zegt ook Geraeds. Vreselijk. Wie dat gebruikt, heeft echt geen idee wat het is om transgender te zijn.

Ook onprettig zijn complimenten als Je ziet het helemaal nietof Wat ben jij goed gelukt.’ Van Vugt: Ik haak er altijd maar op in met een grap. Maar jij hebt ook geen roze aan!of zoiets.Sommige zinnen jeuken omdat ze verraden dat iemand een transman of -vrouw niet helemaal normaal vindt. Van der Meer: Vragen als: ‘Dus je bent eigenlijk een meisje?’,of: Wat is je echte naam?Is Thomas soms mijn nepnaam?

Vaak komt het voort uit onwetendheid of onhandigheid. De transgender personen hebben zelden het gevoel dat iemand erop uit is hen te kwetsen. Soms ligt de pijn ook aan hemzelf, erkent Bakker. Laatst sprak ik voor het eerst in lange tijd een kennis, die het in een bijzin had over vroeger toen je nog een meisje was. Erg vervelend, maar eerlijk gezegd komt dat omdat ik er liever niet aan word herinnerd dat ik inderdaad zo’n lichaam had.

 

Activistisch

Gelukkig groeit de kennis bij het brede publiek. En daarmee het gebruik van de juiste woorden. Bakker: Het is nog helemaal niet zo lang geleden dat media een transvrouw een hijnoemden. Ook omgebouwd kwam je vijf jaar geleden geregeld tegen.Van der Meer heeft dezelfde ervaring. Als ik met een groep mannen praat die mijn achtergrond niet kennen, zeggen ze gerust omgebouwd. Maar als een gezelschap het wel weet, hoor ik dat woord nooit. Er is dus een besef dat het een fout woord is.

Als de gevoeligheid toch ontbreekt, zijn er altijd nogactivistische transgender personen, heeft hij gemerkt. Op Scholieren.com stond een verslag van mijn roman vol foute termen. De hoofdpersoon, een man, werd bijvoorbeeld zijgenoemd. Heel vervelend, omdat zo’n verslag een educatief doel heeft. Ik heb er toen zelf alleen maar een story op Instagram over gemaakt. Mijn volgers stuurden echter allemaal mailtjes naar de site. Daarna is het aangepast.

Dat is maar goed ook. Als transmannen en -vrouwen niet uitsluitend mannen en vrouwen genoemd kunnen worden, dienen wel de juiste termen worden gehanteerd.

(Eerder gepubliceerd in Onze Taal)


Zie ook aflevering 1 en aflevering 2 van deze serie.

zondag 13 december 2020

Interview: Jan Dijkgraaf van Osjato over het succes van 'Martien' (Boekblad)

Een van de bestverkopende boeken van de afgelopen weken is Martien van Jan Dijkgraaf. Gebiografeerde en auteur gaven het zelf uit. 'Ik ga niet 1% minder korting eisen als ik daarmee het risico loop dat het boek ergens niet ligt.'

Hoe was je week?
'Sinds Martien op 16 oktober verscheen, word ik geleefd door Martien Meiland. Ik lig 's nachts wakker van de gedachten: ik moet dit nog doen, ik moet dat nog doen. En dan sta ik om twee of drie uur op in plaats van het gebruikelijke vijf uur, omdat ik niet meer kan slapen, en ga ik aan het werk. Ik maak altijd al to do-lijstjes, maar tegenwoordig zijn ze drie keer zo lang. Ik vind het niet erg, maar ik ben blij dat het binnenkort rustiger wordt.’

Pak je soms ook zelf boeken in?
'Dat hebben we wel uitbesteed. Maar er komt zó veel bij kijken. Strategische zaken: komt er wel of geen e-boek en audioboek en wanneer dan? En financiële zaken. Het gaat om zulke grote aantallen – er zijn nu 75.000 exemplaren verkocht – dat dat veel tijd kost.'

En ook de promotie hoef je niet te doen, al ben je de auteur.
'Er is eigenlijk helemaal geen promotie. Dit boek verkoopt zichzelf. Iedere keer als Martien op televisie komt, een foto op Instagram post of in de roddelbladen staat, zie je dat terug in de verkoop. Daarom hebben we ook maar drie signeersessies gepland. Twee bij de woonwinkel van zijn dochter in Noordwijk en een, vorig weekend, bij de The Read Shop in Zelhem. Alleen voor die signeersessie hebben we posters laten maken. Dat is alles.'

Waarom uitgerekend die boekhandel?
'De familie woont daar vlakbij. Er zijn meerdere boekhandels in de buurt, we hebben gekozen voor de winkel die het meest vasthoudend en het enthousiast was. En die trouwens ook als eerste kwam.'

Hebben veel winkels Martien Meiland uitgenodigd?
'Valt mee. Enkele tientallen. Maar we hebben overal nee op gezegd. Het is niet nodig. Je verkoopt hooguit tweehonderd boeken. Met mijn eigen boeken zou ik daar vroeger heel blij mee zijn geweest, maar nu is het weinig. Vanwege corona is het ook veel gedoe. En het levert gezeik op. In Zelhem was het heel goed geregeld, met bewaker, desinfectiegel, noem maar op. En dan staan mensen in de rij van honderd meter buiten niet op anderhalve meter van elkaar. Op Twitter lees je vervolgens: "Omdat de Meilandjes zo nodig boekjes moeten verkopen, negeren ze corona." Moedeloos wordt je daar van. De familie kan er niets aan doen, maar het wordt hen wel aangerekend. Dan denk je gauw: laat zitten.'

Waarom wilden jullie Martien zelf uitgeven?
'Toen we hadden afgesproken dat ik een biografie zou schrijven, zocht ik contact met uitgeverijen. Zoals ik beloofd had te doen. Uiteindelijk had Bertram + de Leeuw de voor ons beste deal, omdat zij een goed businessmodel hebben: de winst wordt gedeeld met de auteur. En ik ken de uitgeverij, ik heb er zelf boeken gepubliceerd. Tijdens het gesprek daarover kwam het idee op: waarom doen we het niet zelf? Omdat ik een uitgeverijtje heb, ken ik het systeem: Buttkicken, waar ik alleen eigen boeken en twee thrillers van een oud-collega heb uitgegeven. En dan konden we de getallen van Bertram + de Leeuw voor ons verdubbelen.'

Bij welke uitgeverijen had je nog meer aangeklopt?
'Prometheus onder meer. Ik ken Mai Spijkers als een zeer commerciële uitgever, maar ook iemand die – om een andere reden – een hekel aan mij heeft. Ik wilde als gimmick zien of hij geld zou laten liggen of dat hij daarover heen kon stappen. Gelukkig bleef hij principieel. Hoewel hij zei dat het boek hem niets leek.'

En daarop richten jullie op 3 augustus Osjato op.
'Alleen de financiering was een probleem. Je wist: dit boek zou een succes worden. Moet je dan uit eigen zak investeren in een grote oplage? Met als risico dat je er toch te weinig hebt en het boek, met een levertijd van vijf weken, vlak voor Sinterklaas of Kerst uitverkocht zou zijn? Martien had één doel: het boek mocht nooit uitverkocht zijn. Daarop bedachten we een voorverkoopactie. Op 28 augustus maakte Martien op tv bekend dat het boek eraan kwam, vanaf dag 1 was het gekkenhuis – dankzij een enthousiaste helpdesk-medewerker van Mijndomein kon onze simpele site het aan – en een maandje later hadden we genoeg geld om 140.000 exemplaren te laten drukken. Zonder er privé in te hoeven investeren.'

Vandaar de constructie met een luxe-editie die twee weken voor verschijnen van de gewone editie exclusief voor de intekenaars was?
'Ja. Als je zo'n actie doet, moet je mensen wel iets bieden: handtekeningen van de hele familie, foto's, en de zekerheid dat zij hem eerder hebben. De luxe-editie zag er ook mooier uit. Het plan was eerst om de handtekening er echt in te zetten. Maar de drukker had uitgerekend hoeveel tijd dat zou kosten met de oplage van 40.000 exemplaren: een week. Omdat Martien linkshandig is, zou hij er nog langer over doen. Toen hebben we de handtekening maar laten meedrukken.' 

Klaagde de boekhandel niet dat de voorverkoop uitsluitend via jullie eigen site liep?
'Nee. Iedereen wilde het graag verkopen. Ik hoefde ook helemaal geen inkopers te bellen. AKO, Primera, Jumbo: ze belden allemaal mij. Zoiets kan alleen met een naam als Martien Meiland. En ik kon goed uitleggen waarom we het zo hadden gedaan. Alleen in Noordwijk klaagden de boekhandels dat deze editie na de presentatie op 16 oktober alleen te koop was bij de woonwinkel van Martiens dochter. Ik zei: "als het jouw dochter was, zou je het haar toch ook gunnen". Dat begrepen ze wel.'

Ook daarna bleef je op sociale media verkondigen: koop het boek bij voorkeur op mijn site. Ongebruikelijk voor een uitgever, die altijd alle verkopers te vriend wil houden.
'Daar heb ik niemand over gehoord. Dat is toch ook logisch? Voor ieder boek dat we zelf verkopen hebben we én het hoogste rendement én gelijk ons geld. Al die grote ketens krijgen inkoopkorting en willen het liefst pas na zestig dagen betalen. Als we het helemaal via de boekhandel hadden gedaan, hadden we – na zelf de oplage te hebben gefinancierd – dus ook nog twee maanden op ons geld moeten wachten. Dat is als kleine uitgeverij niet te doen. Ik vind alle kanalen belangrijk, maar ik zie ze los van elkaar en ben transparant over de reden waarom ik het liefst verkoop via onze eigen site.' 

Heb je hard onderhandeld met de ketens over de voorwaarden?
'Ik heb gelukkig de betaaltermijn naar dertig dagen weten te krijgen. Maar ik ga niet 1% minder korting eisen als ik daarmee het risico loop dat het boek ergens niet ligt – ik wil dat Martien via zo veel mogelijk kanalen te koop is. Ik heb van alle voorstellen bij andere uitgevers gecheckt of dat gebruikelijk is in de markt. Vaak was dat zo en ging ik akkoord. Een enkele keer vroeg iemand een belachelijke percentage en deed ik het niet. Nee, dan heb ik veel meer aan goedkopere portokosten. Dat scheelt echt. Bij de grote verzending bij verschijnen van het boek betaalde ik 1,50 euro per boek –  het tarief dat Bol.com ook heeft, denk ik. Als particulier betaal je minimaal 4 euro voor een boek.'

Ook met Bol.com ging het zo?
'Als ze zien dat een boek loopt, krijg je op een dag een contract opgestuurd en mag je tekenen bij het kruisje. Zo werkt het bij hen. Toch heb ik dat gedaan. Ik ben dan wel eigenwijs, maar ik ga niet strijden voor 2% met onze grootste klant. Bol.com is goed voor 46% van de verkoop.' 

Hoe groot is het aandeel rechtstreekse verkoop?
'Nu zo'n 30 tot 35%. Maar dat gaat nog dalen, omdat wij alleen de luxe-editie verkopen en de iets goedkopere gewone editie op zoveel plekken ligt. Ik denk dat het uiteindelijk uitkomt op 20%, maximaal 25%.'

Zet de boekhandel zich in jouw ogen voldoende in om het boek te verkopen?
'Overal waar ik kom ligt hij prima. Bij de Libris-achtige boekhandels misschien wat minder prominent dan bij de AKO, maar dat is logisch. Daar komt de doelgroep eerder, zoals het boek ook beter verkoopt buiten de grote steden. We liggen vaak in hun top 10, zonder ervoor te hoeven betalen. Zolang we in de top 5 van de Bestseller 60 staan, zal dat wel zo blijven. Alleen om in een bak bij de Jumbo te liggen hebben we betaald. Dat snap ik wel, een boek is een beetje een Fremdkörper in een supermarkt.'

Op 5 november schreef je in je nieuwsbrief: 'Een dikke vette middelvinger is het naar die vréselijk ouderwetse boekenbranche'. Waarom?
'Op 3 augustus richten wij een uitgeverij op met een startkapitaal van 100 euro en nog geen drie maanden later komen we op 1 binnen van de bestsellerlijst. Wat niemand had verwacht, zei iemand van de CPNB mij, omdat er al zo veel exemplaren in de voorverkoop waren verkocht. Dat is toch bizar? Ik ben daar zo trots op dat ik graag een keer, vanuit mijn uitgeverijtje in Eesterga – een dorp van letterlijk zeventien huizen groot – mijn middelvinger opsteek naar al die uitgeverijen in Amsterdam met hun kapitaal.'

Het gaat me vooral om dat tweede: waarom is de branche zo ouderwets?
'Dat hele verdienmodel is ouderwets. Als we bij Prometheus hadden getekend, hadden we met veel moeite 15% royalty's eruit onderhandeld – en die hadden Martien en ik moeten delen. Er wordt dan gezegd: een uitgeverij investeert in marketing. Maar dat doet die alleen maar voor een paar bestsellers. En ik denk niet dat een uitgeverij van dit boek daarmee meer exemplaren had verkocht. Veel auteurs pikken het toch. Uit eergevoel: dan is er een boek! Terwijl ze vervolgens soms anderhalf jaar wachten tot er plek is in de brochure en hun boek mag verschijnen. Dat is ook zoiets: een brochure en daarmee naar een beurs gaan. Hopeloos ouderwets. Wij hebben het zonder brochure gedaan, al besef ik – nogmaals – dat dat alleen kan omdat het om Martien Meiland gaat.'

Dus een volgende keer...?
'Doen we het weer zo. We hebben afgesproken: eerst de 100.000 halen, dan kijken we verder. In theorie kan Osjato daarna een slapend bestaan leiden, maar succes smaakt altijd naar meer. Het volgende boek wordt in ieder geval niet een van de manuscripten waarvan we er nu heel veel krijgen aangeboden. We worden geen algemene uitgeverij. Maar misschien een kookboek van Martien of een boek over woninginrichting. Zolang hij hot blijft, kun je dat heel goed op zijn naam verkopen, al worden het niet zulke grote bestsellers als Martien. Meer kan ik daar nu niet over zeggen.'
(Eerder gepubliceerd op Boekblad.nl, 6 dec)

dinsdag 1 december 2020

Interview: Jeroen Stumpel over de perfecte boekwinkel (Boekblad)

Boekhandel Stumpel bestaat al 140 jaar, maar het familiebedrijf is nooit af. Ook Jeroen Stumpel, de vijfde generatie aan het roer, wil bouwen. Daarom opende hij deze zomer een geheel nieuwe winkel in Purmerend. ‘Toen we het geschikte pand vorig jaar vonden, zijn we er vol in gedoken.’

Natuurlijk wilde Jeroen Stumpel (39) geen baan in het familiebedrijf. ‘Mijn hele jeugd wist iedereen precies wat ik later ging doen. Alsof ik alleen maar een vooropgezet plan hoefde uit te voeren’, vertelt hij in de koffiecorner van de boekhandel aan de Grote Noord in Hoorn, waar het in 1880 allemaal is begonnen. ‘Daar had ik een hekel aan. Ik werkte als tiener als zaterdaghulp mee, maar zodra ik naar Amsterdam verhuisde om te studeren – eerst aan de Hogeschool Inholland, daarna aan de Vrije Universiteit – stopte ik daarmee. Zocht ik daar een baantje, níét in een boekhandel. En ik zou nooit meer terugkeren.’

Maar hoe gaat het dan? ‘Ik vond dat Stumpel, dat van mijn vader Steef en oom André was, meer met internet en ict moest doen. Met Kerst 2008 besprak ik dat met mijn vader en bood ik aan dat op projectbasis uit te voeren. Weet je dat wel zeker, vroeg hij? Ja ja ja, hier had het bedrijf echt behoefte aan. Maar inderdaad: zo’n e-commercetraject is niet in korte tijd afgerond, en je pakt andere dingen op, het blijkt hartstikke leuk te zijn en eind 2014 – zes jaar later – heb ik het bedrijf overgenomen. Ik zou nu niets anders meer willen.’

Uiteindelijk gaf het familiale karakter van het bedrijf zelfs de doorslag. ‘Het voelde altijd al als eigen. Als van ons. Daarmee kwam een verantwoordelijkheidsgevoel om datgene wat vier generaties voor me hebben opgebouwd, voort te zetten. Als we een luciferhoutjesfabriek hadden, had ik dat ook voortgezet. Ik had dan niet beter geweten. Maar het boekenvak is wel een heel dynamische en fijne omgeving. Hoe kun je in een markt die zo in beweging is, waarbij voor een boek zo veel alternatieven zijn gekomen, toch dat mooie product verkopen? En: bij jou en niet elders? Ik vind het mooi daarmee bezig te zijn.’

 

Elf winkels en een grote afdeling office supplies, goed voor circa 30 procent van de omzet, telt Stumpel anno 2020. Begin juli opende het nieuwste filiaal in Purmerend. Zonder feestje uiteraard. Maar wél in feestelijke stemming. ‘We hadden in januari al de sleutel van het pand gekregen’, blikt Stumpel terug op de eerste maanden. ‘We hadden dus een langere voorbereidingstijd dan normaal. In die tijd zagen we hoeveel mensen op die plek langskwamen. Dat gaf ons een goed voorgevoel. Nu de winkel open is, ontwikkelt de omzet zich zoals gehoopt.’

Purmerend is met 80.000 inwoners een relatief grote stad – zeker voor Stumpel, die vanuit Hoorn zijn verspreidingsgebied gestaag heeft uitgebreid over West-Friesland en delen van de Zaanstreek en Flevoland. Er zijn winkels in Alkmaar en Almere, maar vooral in kleinere plaatsen als Medemblik, Enkhuizen, Krommenie en Heemskerk. Ook Purmerend is een stad waarvan de inwoners in het afgelopen voorjaar liever niet gingen winkelen in Amsterdam of Zaanstad. Daar profiteerde Stumpel van, met name omdat de naamsbekendheid in de regio al behoorlijk goed tot deze plaats was doorgedrongen.

‘Toen corona uitbrak, was het even slikken. Maar ja, het huurcontract was al getekend. Je gaat dus gewoon beginnen. En achteraf ben ik blij dat we de stap hebben gezet. Een boekwinkel, zeker zoals wij die hebben, moet het hebben van zijn lokale publiek – en dát was er gewoon in Purmerend. Misschien waren ze wat terughoudender dan normaal om een nieuwe winkel binnen te stappen. Na drie maanden komt nog steeds de helft van het publiek er pas voor het eerst. Maar dat is niet erg. Het betekent dat de omzet alleen maar kan stijgen.’


Heb je bij de inrichting van de winkel in Purmerend rekening gehouden met de corona-eisen?

‘Eigenlijk niet. We wilden altijd al een ruim opgezette winkel. Dat is fijn winkelen. En handig voor mensen die slecht ter been zijn. Alles staat op wieltjes – een wijze les van mijn oom – zodat we makkelijk alle tafels opzij kunnen zetten voor een presentatie, maar óók om ze even te verplaatsen als iemand in een rolstoel wil keren. Dus de invloed van corona? Misschien hebben we alleen een displayminder neergezet, om de paden echt opgeruimd te houden.’

 

Wat was het effect van corona op het hele bedrijf?

‘Dat verschilde per winkel. In de grote steden was het de eerste maanden echt slikken. In de zomer was de omzet weer oké. Terwijl de twee kleine winkels in de Zaanstreek het vanaf maart fantastisch hebben gedaan. Ook de kantoorartikelen hadden het zwaar. Als half Nederland opeens thuiswerkt, kun je als facilitair leverancier voor kantoor helaas weinig geld verdienen.’

 

En die klap is misschien blijvend als er vanaf nu structureel meer thuis zal worden gemerkt.

‘Ook dat komt wel weer op gang, hoor. De markt zit nu in een grote dip die misschien twee jaar duurt, maar echt tijdelijk zal zijn. Als bedrijven voor meer thuiswerken kiezen, zullen ze budget vrijmaken om hun personeel een goede werkplek te laten inrichten. Dan hebben ze ergonomisch verantwoorde stoelen nodig. Niemand houdt het lang vol als hij met zijn of haar laptop aan de keukentafel zit. Daar liggen juist extra kansen.’

 

Twee jaar?

‘Ach, ik weet ook niet hóé lang het gaat duren. Maar als het zo lang zal zijn, kan het bedrijf het aan. Wat dat betreft vind ik het erger dat mijn kinderen van 5 en 7 nu moeten opgroeien met het idee dat ze altijd afstand moeten houden.’

 

Welke lessen heb je geleerd uit de coronaperiode?

‘Dat je snel moet schakelen. Aan de ene kant de kosten beperken: de huur, de bezetting in de winkel, de voorraad. We hebben kritisch gekeken naar de voorraad. Als er bijna geen volk in de winkels wordt verwacht, moet je dan van alle nieuwe titels grote stapels hebben? Nee. Pas toen het winkelbezoek meetbaar aantrok, hebben we dat opgepakt. Aan de andere kant moet je meebewegen met de vraag in de markt. Wat wordt wél verkocht? Dat moet je snel in huis halen. Dat waren designmondkapjes, puzzels en spellen, hobbymaterialen.’

 

Hoe beweeg je mee?

‘Simpel: elke dag kijken naar de verkoopcijfers en de voorraad. En zodra je ziet dat de puzzelverkoop stijgt, onmiddellijk de voorraad vergroten. Mondkapjes hadden we uiteraard niet in het assortiment, maar omdat we verwachtten dat daar behoefte aan was, hebben we die overal en nergens vandaan gehaald. Via de traditionele kanalen waren ze al meteen niet meer te krijgen. Handgel ook niet. En dus ga je net zo lang rondbellen tot je alternatieve leveranciers hebt. Dat is de handelsspirit die in deze familie ziet. Wij hadden, eind maart, als een van de eerste winkels in de regio mondkapjes en hebben daar heel veel omzet mee gemaakt.’

 

Hoe kon je de huur omlaag krijgen?

‘Wij hadden in april alleen de helft van de huur betaald. De kleine verhuurders hadden daar begrip voor. Pakten de situatie samen op met de winkelier. Maar de grote jongens hadden er maling aan. Een van hen liet weten, nog voor wij onze brief hadden verstuurd, dat corona ontzettend vervelend was, maar ons niet ontsloeg van de verplichting te betalen. Kortom, die stak een middelvinger op. Het past bij het beeld van de afgelopen jaren. Vastgoedbeleggers reageren niet op dalende retailomzetten. Toch zullen ze uiteindelijk wel moeten. Dat zal via een omweg van een investeringsbijdrage of zo gaan, waardoor je per saldo een lagere huur betaalt.’


Is het boekhandelen dit jaar fundamenteel veranderd?

‘Online is natuurlijk belangrijker geworden. Ook onze omzet is sinds maart gestegen in een orde van 200 procent. En de omzet was al die van een kleine winkel. Daar gaan we nu nog meer geld en tijd insteken.’

 

Waarom? Er zijn ook boekhandels die zich concentreren op hun fysieke verkoop.

‘Dat snap ik. Er zijn boekhandels met zo’n eigen uitstraling en zo’n sterke band met hun eigen publiek dat ze het prima kunnen redden met een site die alleen een promotiekanaal is. Maar voor ons is internet een toegevoegde waarde. Het publiek in ons gebied winkelt ook online, en dus moeten we ervoor zorgen dat ze dat – op z’n minst voor een deel – bij ons kunnen doen. Juist door onze naam en reputatie in de regio kunnen we een waardig alternatief zijn. Je ziet al dat bestellingen afhalen in de winkel enorm toeneemt.’

 

In een tijd waarin het sentiment om lokaal te kopen sterk is gestegen.

‘Absoluut. Het besef is sterk gegroeid dat stadscentra heel saai worden als winkels verdwijnen. We hebben de boodschap ook sterk uitgedragen in onze marketinguitingen: op boekenleggers, in nieuwsbrieven, op onze sociale media.’

 

Is Stumpel erg actief op sociale media?

‘Op Facebook en Instagram. Bij Twitter en TikTok hebben we wel een account, maar daar doen we niets mee. Je kun op sociale media heel goed je winkel en alles wat daar speelt, presenteren in de regio. Het werkt meer verbindend als een medewerker van ons een boek presenteert dan wanneer je een stockfoto van het omslag gebruikt. In sommige steden is het aantal volgers groot, in andere kan het nog groter. De uitdaging is nog wel dat klanten in Alkmaar ook zien wat we in Almere doen, wat voor hen minder relevant is.’

 

Is de webshop op dit moment rendabel?

‘Zeker. Dat komt ook omdat een groot deel van onze zakelijke bestellingen via internet binnenkomt. We hebben dus al een forse online-omzet. Dat is ook nodig omdat je online een lagere marge op de bestelling hebt, vanwege de handlingen verzendkosten. Maar het gaat mij vooral om de combinatie: én fysieke winkels én een webshop – dat versterkt elkaar.’

 

Wat wil je met de integratie van on- en offline?

‘De voorraad in de winkel moet zichtbaar zijn op internet, zodat je een titel meteen kunt reserveren en laten afhalen. Klinkt simpel, maar werk maar eens uit. In het verlengde kun je boeken uit de winkel verkopen via andere sites – van Bol of Libris, waar we sinds twee, drie jaar bij zijn aangesloten. Daar liggen veel mogelijkheden. En mijn wens is nog altijd dat je in de winkel een boek oppakt en via je telefoon daar meer informatie over kunt vinden als je de barcode scant: recensies, een filmpje, whatever.’

 

Is Stumpel vanwege dit soort mogelijkheden lid geworden van Libris?

‘Nee. Eerder vanuit het samen sta je sterk-gevoel. De digitale projecten zijn belangrijker voor winkels die weinig met hun eigen site kunnen doen. Wij hébben al jaren een eigen platform. Maar natuurlijk zijn Libris.nl en functionaliteiten als Zoekeenboek voor ons extra kanalen. Dat telt allemaal mee. We dragen de naam Libris alleen niet uit. Wij zijn Stumpel.’

 

Je bent ook toegetreden tot de groep Triple A-boekhandels.

‘Ruim een jaar geleden werd ik daarvoor gevraagd. Heel waardevol: te zien hoe anderen, hoe anders hun bedrijf ook is, de business runnen. Ik pas er ook wel bij. Het zijn allemaal boekhandelaren die bezig zijn met uitbreiden en groei. Ik ook. Ik haal daar veel energie uit.’

 

Wat is de grote uitdaging voor een boekhandel in deze tijden?

'Op korte termijn natuurlijk dit najaar. Hoe gaan we om met de drukte als iedereen afstand van elkaar moet houden? En op langere termijn: ervoor zorgen dat de winkels attractief blijven voor de bezoeker. Dat doe je door continu te kijken naar de winkels en steeds dingen te veranderen. Ik heb gelukkig veel ideeën. Op het gebied van winkelinrichting, integratie on- en offline, uitbreiding assortiment, onze folders, noem maar op. Helaas is de tijd beperkt om ze, samen met het team, allemaal tegelijk uit te voeren.'

 

Stilstand is achteruitgang?

'Ik denk het wel. De omzet kwam vroeger naar je toe. Nu hebben klanten zo veel alternatieven om hun boek ergens te kopen. Het leukste blijft wel om dat in je lokale boekhandel te doen, maar dan moet je er een feestje van maken. Daarom kun je in Purmerend niet zo maar het concept van Hoorn kopiëren, wat al vijftien jaar oud is. Je moet er fris naar kijken en echt de tijd nemen om het zo eigentijds mogelijk te maken. Daar hebben we nu bijvoorbeeld een industrieel plafond. Echt à la nu. En als dat werkt, en je kijkt vervolgens met die ervaring naar Hoorn, wéét je: hier gaan we binnenkort opnieuw naar kijken.'

 

Wat wil je met de aanpassing van de winkels?

‘Voor Purmerend hebben we net weer een andere stijl bedacht. Die ideeën kun je kwijt als je elders verbouwt of een nieuwe winkel opent. De koffiebar is daar meer geïntegreerd in de winkel dan in Hoorn, waar het eerder een aparte hoek is. Dat komt voort uit de iets kleinere omvang van de winkel, maar zet je toch aan het denken. Zo bevrucht wat je in de ene winkel doet, je beleid voor andere winkels.’

 

Nog een nieuwe winkel?

‘Alleen als er wat op ons pad komt. En ja, er wordt ons wel eens wat aangeboden, maar op dit moment lopen er geen gesprekken. Het is ook geen doel op zich. Voor synergievoordelen hebben we al schaal genoeg. Tien, elf, twaalf winkels – dat maakt niet zo veel uit. En ik hoef ook niet zo nodig te groeien naar, zeg, twintig winkels. Dat zou een andere manier van managen vereisen. En ik zou het dan moeilijk vinden de controle deels uit handen te geven. Zo’n keten past ook niet goed bij het karakter van een familiebedrijf.’

 

Was Purmerend een kwestie van toeval?

‘Nee. De omvang van de stad was interessant. En we reden er toch al dagelijks langs, van ons distributiecentrum in Zwaag naar de winkels in de Zaanstreek. We hebben daar alleen lang naar een geschikt pand moeten zoeken. Toen we dat vorig jaar vonden, zijn we er vol in gedoken.’

 

En wat wil je met de uitbreiding van het assortiment?

‘De verhouding boeken en andere producten is 60-40 procent. En dat is het al zeker veertig jaar. Het is in deze regio alom bekend: voor een boek of een ander cadeau ga je naar Stumpel. Wij zijn hier bijvoorbeeld een van de grootste verkopers van Dopper. Op dat gevoel wil ik graag voortbouwen. Maar dat betekent wel dat je voortdurend dat assortiment moet aanpassen. Je kunt nooit denken: nu is het aanbod precies goed. Vanuit die traditie konden we ook zo snel designmondkapjes verkopen.’

 

Wat zijn de grenzen van het non-bookaanbod?

‘Dat kan ik niet zeggen. Het is een gevoel. Portemonnees passen wel, horloges niet. Maar waarom? Ik denk vooral omdat ik in deze winkel ben opgegroeid. Dan wéét je het. En niet alleen ik. Er loopt hier een goed stel collega’s rond dat ook al lang ervaring heeft met wat bij ons past. Maar evengoed hebben we zo onze missers – zoals iedereen. Dan koop je een bepaalde knuffel in, die je een jaar later in de uitverkoop moet doen.’

 

Is de voorraad boeken eerder breed dan diep?

‘We hebben in alle genres veel keuze voor een breed publiek, zonder dat er grote stapels van liggen. Maar ook hier geldt: door heel goed de beweging van de voorraad te volgen, kun je bij goede verkoop razendsnel opschalen. We hebben in alle plaatsen waar we zitten wel concurrentie, vaak van Bruna’s, maar we zijn over het algemeen dé boekhandel. Daarom willen we iedereen kunnen bedienen en niet focussen op bijvoorbeeld één specialisme. Ook niet in Almere, onze grootste stad, waar misschien ruimte kan zijn voor een echt literaire boekhandel. De Dopper is daar trouwens ook ons best lopende artikel.’

dinsdag 3 november 2020

Groepsportretten: ‘Ik ben meer dan mijn handicap’ (Onze Taal)

Overal waar hij komt, stuit hij op datzelfde bordje: “Invalidentoilet”. Absurd, vindt filmmaker Mari Sanders (32), bekend van de driedelige documentaire Rolstoel roadmovie. “Zelfs officiële instanties gebruiken dat. Weten ze soms niet wat invalidebetekent? ‘Ongeldig.’ Denk aan ‘een valide argument’. De overheid zegt dus letterlijk dat ik niet meetel als ik door mijn rolstoel zo’n toilet gebruik. Mindervalide vind ik om dezelfde reden nog erger.”
Ook van eufemismen krijgt Sanders hardnekkige jeuk. Mensen met een vlekjemensen met mogelijkhedenkanjers met kansen– er bestaan er vele. “Neem mensen met een uitdaging. Mag ik alsjeblieft zelf bepalen wat mijn uitdaging is? In mijn geval is dat een zo goed mogelijke film maken. Door het beestje opzichtig niet bij zijn naam te noemen, maak je het alleen maar vervelender.”

 

Wat goed dat je werkt

Sanders is bepaald niet de enige gehandicapte persoon met deze aversies. “Eufemistische termen worden dan ook meestal bedacht door zorgprofessionals of ouders”, vertelt Xandra Koster (48), medewerker van netwerkorganisatie Ieder(in) voor mensen met een beperking of chronische ziekte. “Gehandicapte mensen, die eerder vinden dat het niets is om je voor te schamen, zullen ze nooit gebruiken.”

De afkeer van taal die het gehandicapt zijn benadrukt als óf zielig óf inspirerend, is even breed gedeeld. “Men zegt liever niet rechtstreeks dat ik een ‘handicap’ heb”, zegt Eline Pollaert (28), projectmedewerker diversiteit en inclusiviteit van de Universiteit Leiden. “Maar men vraagt wel wat er ‘mis’ met mij is. Of men zegt: ‘Wat goed dat je werkt’, ‘Wat dapper dat je hier komt.’ Alsof ik niet een even gewoon leven heb.”

Er is zelfs een heel woordenboek samen te stellen van woorden die het beeld bevestigen van ‘de deerniswekkende gehandicapte’. Van ‘lijden aan je handicap’ tot ‘de zwakkeren van de samenleving’. Bekend is ook aan een rolstoel gekluisterd. “Daar klopt niets van”, zegt Jeanette Chedda (36), webredacteur bij de politie, resoluut. “Voor velen geeft een rolstoel juist vrijheid. Sommigen bewegen zich hier al hun hele leven mee voort.”

 

Een extra koekje

Aan veel aanduidingen mankeert dus wel iets. Het meningsverschil ontstaat pas in de zoektocht naar de juiste oplossing. Wat is de correcte aanduiding? Sanders prefereert mensen met een handicap – in tegenstelling tot een gehandicapte, dat een persoon reduceert tot niets meer dan zijn handicap. Chedda gruwelt daarentegen van dat woord sinds las over de herkomst ervan (een van de verschillende etymologische verklaringen die de ronde doen).

“Mensen met een beperking konden vroeger niet werken en waren daarom gedwongen te bedelen”, legt ze uit. Zo maakte een 'handicap' van mensen tweederangs burgers. “Ik heb daarom een hekel aan Wereld Gehandicaptendag. Dat klinkt alsof het vergelijkbaar is met Dierendag: de dag waarop je iemand met een handicap een extra koekje geeft.”

Chedda beschrijft zichzelf daarom als “vrouw van kleur met zichtbare beperking”. En dáár heeft Sanders juist moeite mee. “Ik geloof dat mensen met beperking het meestgebruikte eufemisme is”, zegt hij. “Daarmee is het nog niet goed. Want als je diabetes hebt of nooit je rijbewijs hebt gehaald, ben je óók beperkt. Eigenlijk is iedereen is op een of andere manier beperkt. Toch valt niet iedereen onder deze noemer. Waar leg je de grens?”

 

VN-verdrag 

Koster en Pollaert vinden zelfs alle Nederlandse woorden ongeschikt. Zij gebruiken het liefst de Engelse termen zoals het VN-verdrag Handicap die hanteert. Impairment verwijst naar iemands persoonlijke omstandigheden, disabled naar de maatschappij die mensen met een handicap niet in staat stelt volwaardig mee te doen. De woorden scheppen daarmee een heel helder onderscheid. “Disable is niet het tegenovergestelde van able: ‘iets kunnen’, maar van enable: ‘in staat stellen’,” zegt Koster. 

In het Nederlands zou je kunnen spreken van ‘gehinderde’, redeneert zij. “Maar dat woord heeft niet dezelfde associatie met het hebben van een beperking als disabled. De Nederlandse vertaling van het VN-verdrag heeft het dan ook over “mensen die gehandicapt zijn door de wisselwerking tussen de beperking van de persoon en de ontoegankelijke maatschappij”. Bij gebrek aan een uitgebreidere woordenschat gebruik ik die termen.”

Er zijn verschillende redenen aan te voeren voor het gebrek aan overeenstemming. Ten eerste is er een ongelooflijk grote diversiteit aan gehandicapte mensen, legt Pollaert uit. Niet alleen in soorten handicap, maar ook in de mate waarin deze zichtbaar is, deze van invloed is op het dagelijks leven, en hoe lang iemand deze heeft: vanaf de geboorte of pas sinds kort. Daarom heeft niet iedereen dezelfde gevoelens bij de gebruikte termen.

Daar komt bij dat er nauwelijks discussie over taal is, zelfs in eigen kring. “In het rolstoelhockey doen ‘invalide’ en ‘valide’ spelers mee”, vertelt Chedda. “Ik vind het pijnlijk dat het onderscheid daarmee wordt aangeduid. Ik zou dat willen veranderen, maar ik hoef daar bij mijn team niet over te beginnen. Iedereen accepteert het gewoon zoals het is.”

 

Groot toilet

Dat de meerderheid in deze groep niet zo activistisch is als de hier geïnterviewden, maakt het lastig om de misplaatstheid van sommige woorden over te brengen. Voor deze groep begint de emancipatie nog maar net,” zegt Koster, “maar je kunt individueel tegengas geven. Ik ben actief op Twitter. Iedere keer als een krant een woord als mindervalide gebruikt, laat ik dat weten. Soms raak ik ook in gesprek met een journalist. De reactie is er dan altijd één van begrip.”

En waarom zou dat niet helpen? De afgelopen jaren zijn immers ook ongewenste woorden in onbruik geraakt. “Mensen zeggen nog wel ‘idioot’, maar zonder te denken aan mensen die ooit die officiële diagnose [voor het hebben van een IQ tussen 0 en 25 – MD] kregen”, zegt Koster. “Je moet klein beginnen. Dan kan het steeds groter worden. Door dit artikel valt hopelijk bij weer een paar mensen het kwartje.”

Misschien, hoopt Sanders, hoeft zelfs ooit het label handicap niet meer nodig te zijn. “Waarom moet je eigenlijk spreken van ‘de gehandicapte Mari’? Je kunt net zo goed zeggen ‘Mari kan niet lopen’ of ‘Mari zit in een rolstoel’ op een moment waarop dat relevant is. Precies zoals je alleen benoemt dat iemand een bril draagt als dat ter zake doet. Een bril is immers óók een hulpmiddel dat je nodig hebt vanwege een functionele beperking.”

In die gedroomde toekomst bestaat het invalidentoilet uiteraard ook niet meer. Er zijn alleen kleine en – ruim voldoende – grote toiletten, waarbij de laatste gebruikt kunnen worden door iedereen die daar een voorkeur voor heeft. Om een luier te verwisselen bijvoorbeeld. Omdat je wat meer ruimte wel zo prettig vindt. Of omdat je in een rolstoel zit. “Hoe gewoner iets is, hoe onnodiger het is om daar aparte woorden voor te gebruiken,” meent Sanders.

(Eerder verschenen in Onze Taal)


Deel 2 in een serie 'Minderheidsgroepen en schurende taal'. Zie hier voor aflevering 1.