De Nederlandse Letteren hoeven online niet alleen te lezen zijn op
de speciaal opgerichte website van de DBNL. 'Het gaat er niet om dat dbnl.org
zo veel mogelijk gebruikers heeft', aldus dienstcoördinator Ryanne Keltjens.
'Het gaat erom dat de data worden gebruikt.'
De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL) is
achttien jaar online. Met die leeftijd geldt een mens als volwassen. Hetzelfde
kun je zeggen voor de website die – uiteindelijk – de complete Nederlandstalige
literatuur van Hebban olla vogala tot Jeroen Olyslaegers Wil,
dat vorig jaar de Fintro Literatuurprijs won, online wil aanbieden. Na
aanvangsjaren van snel digitaliseren en een korte periode van reorganiseren, is
het nu tijd voor beheerste, doordachte groei, zowel van de collectie als van de
aantallen gebruikers.
Dat valt op te maken uit het Beleidsplan 2018-2020, dat eind vorig
jaar is opgesteld door de Taalunie, de Koninklijke Bibliotheek en de Vlaamse
Erfgoedbibliotheek, samenwerkingspartners in de DBNL. Het aanbod van inmiddels
15.000 teksten, dat jaarlijks aangroeit met 800 boeken en tijdschriften, wordt
scherper afgebakend tot een representatieve selectie op het gebied van letterkunde,
taalkunde en cultuurgeschiedenis uit het hele taalgebied (inclusief Suriname en
het Caraïbisch gebied). Ook het bereik moet weer gaan groeien. Het aantal
bezoeken staat al jaren stabiel op vier miljoen per jaar.
'In de loop der jaren is er allerlei redactionele content
gemaakt', vertelt dienstcoördinator Ryanne Keltjens, die vanuit de Koninklijke
Bibliotheek in Den Haag verantwoordelijk is voor beleid en uitvoering van de
DBNL. 'Er zijn cultuurhistorische teksten geschreven. Er zijn audio- en videobestanden
gemaakt. Een calendarium, een atlas. Veel van dit soort dingen staat nogal
verborgen. Van al die elementen gaan we bekijken of we dat moeten behouden of
beter kunnen verwijderen of elders onderbrengen. En als we het behouden, of we
dat moeten actualiseren. De focus moet liggen op de teksten zelf.'
De DBNL is ooit opgericht door de Maatschappij der Nederlandse
Letterkunde. In die jaren dat Google naam maakte door de ene bibliotheek na de
andere integraal te digitaliseren, moest er één plek op het internet komen waar
de Nederlandstalige literatuur te vinden was. En liefst net zo snel als het
Amerikaanse bedrijf zijn ambities wilde waarmaken. Een speciaal opgerichte
stichting ging vanuit een eigen kantoortje in Leiden aan de slag met maar één
parool: digitaliseren. Hoe meer, hoe beter. Hoe sneller, hoe beter.
Dat had op twee manieren gevolgen voor het aanbod. Ten eerste de
kwaliteit. Hoewel Stichting DBNL inzette op verrijkte xml-bestanden die voor
99,995% foutloos zijn – nog altijd het hoogst haalbare in de markt – werden ook
de scans direct na productie online gezet. Dan waren de teksten tenminste
als pdf beschikbaar voor onderzoekers, studenten en lezers. Keltjens: 'We gaan
nu proberen zo veel mogelijk van deze scans om te zetten in hoogwaardige fulltext-bestanden
– volledig verrijkt en gemetadateerd.'
Ten tweede kon Stichting DNBL maar zo snel digitaliseren als er
geld beschikbaar was. Naast de structurele subsidie van de Taalunie werd daarom
gezocht naar externe financiering voor losse projecten. In de beste jaren kwam
zelfs de helft van de middelen van derden. Daar kwam bij dat iemand als René
van Stipriaan, tot eind 2012 hoofdredacteur, groots durfde te denken. Regionale
literatuur, strips, secundaire literatuur, detectives, liedjes – het moest allemaal
in de database. In sommige gevallen werden al een selectie gedigitaliseerd en
aangeboden.
Het gevolg was dat de DBNL een breed, maar soms ook wat
onevenwichtig corpus aanbood. 'We gaan nu terug naar de kern', zegt Keltjens.
'De uitgangspunten van de collectievorming zijn scherper geformuleerd om de
canonfunctie van de DBNL waar te maken. De huidige werkgroep content houdt als
basis de onlangs voltooide achtdelige reeks Geschiedenis van de
Nederlandse Literatuur aan,
die op initiatief van de Taalunie is gemaakt. Ieder boek en de meeste
tijdschriften die daarin worden genoemd, moet je uiteindelijk bij ons kunnen
vinden.'
Toch blijft er nog ruimte om externe financiering naast de 700.000
euro die de Taalunie jaarlijks beschikbaar stelt in de periode 2018-2020.
'Iedereen kan een digitaliseringsverzoek bij DBNL indienen via de website.
Wetenschappers die teksten nodig hebben voor hun onderzoek, maar ook
liefhebbers die een bepaald werk graag op DBNL zouden zien verschijnen. Daarbij
vragen we ook of de indiener wil meefinancieren. De werkgroep content bekijkt
vervolgens in hoeverre het digitaliseringsverzoek binnen de collectie past.'
Er wordt niet meer samengewerkt met uitgevers. In het verleden
sloot DNBL overeenkomsten met WPG en MeulenhoffBoekerij om in één keer grote
hoeveelheden recente titels te kunnen digitaliseren. De organisatie droomde ook
van een extra inkomstenbron via het leveren van e-books voor het faciliteren
van commerciële exploitatie. Ervaring werd opgedaan in een project met Friese
literaire klassiekers, die per definitie niet rendabel konden worden
heruitgebracht. Bestellen kon via de DBNL, een lokale uitgeverij produceerde de
titel on demand.
Dat is voorbij. Deels omdat uitgevers zelf nagenoeg alle nieuwe
titels als e-book aanbieden en een steeds grotere digitale backlist bezitten.
En deels omdat de DBNL nu is ondergebracht binnen de KB, die in Nederland ook
het e-bookplatform van de openbare bibliotheken beheert. Deze site is de plek
waar gebruikers de recentste, nog commercieel interessante titels tegen een
vergoeding kunnen lenen. Eerder is de toekomst andersom: de oudere DNBL-titels
worden dan aan het aanbod van de openbare bibliotheken toegevoegd.
Toch verwacht Keltjens dat het aanbod recentere literatuur in de
DBNL kan worden uitgebreid. Die uitbreiding is mogelijk nadat medio vorig jaar
na jaren onderhandelen een collectieve auteursrechtovereenkomst is gesloten. De
KB vergoedt Nederlandse schrijvers van boeken en tijdschriftartikelen waarop
nog auteursrecht berust via stichting Lira. Gebruikers stuiten daarom minder
vaak op de mededeling 'deze tekst kan niet worden vertoond omdat er geen
toestemming voor is'. Voorwaarde blijft wel dat de DBNL normale commerciële
uitbating niet in de weg zit.
Tegelijk met de collectie zelf zal ook de context waarbinnen de
teksten worden gepresenteerd coherenter worden. Zo zijn de individuele
auteurspagina's automatisch samengesteld op grond van wat elders in de DNBL is
te vinden. De bibliografie bestaat dus uit titels die zijn gedigitaliseerd óf
worden genoemd in andere teksten. Het overzicht is dus niet compleet, maar
geeft evenmin een helder beeld van welke titels zijn te raadplegen. Dit
gebrekkige systeem geeft aanleiding tot dé voornaamste klacht, bleek uit het gebruikersonderzoek
dat alweer enige jaren geleden is uitgevoerd.
Keltjens: 'Dit moeten we dus anders inrichten. Hier biedt het een
voordeel dat de DBNL tegenwoordig is ondergebracht bij de Koninklijke
Bibliotheek, en dus makkelijker gebruik kan maken van andere bestanden die hier
beschikbaar zijn. Zo kan de DNBL in de toekomst data genereren uit
zogeheten authority files, zoals de Nederlandse Thesaurus van
Auteursnamen en de (Nederlandse) Nationale Bibliografie. Dat verhoogt de
betrouwbaarheid van het aanbod, zoals de auteurspagina's. Het scheelt ons
bovendien redactioneel werk.'
De overgang vond plaats op 1 januari 2015. De Stichting DBNL ging
toen op in de KB. De eerste beleidsplanperiode stond daarom in het teken van de
integratie van processen, data en medewerkers. Keltjens noemt dat 'een complexe
reorganisatie', die nog altijd niet is afgerond. Wel is de integratie zo ver
gevorderd dat eindelijk werk kan worden gemaakt van het vergroten van het
bereik. Dat gebeurt deels door gerichte communicatie 'en misschien wel
marketing', aldus Keltjens, richting de doelgroep. Maar vooral door 'export'
van de data.
Door samenwerkingen in het verleden beheert DBNL sites gewijd aan
de schrijvers Menno ter Braak, E. du Perron en W.F. Hermans. Die satellietsites
worden losgemaakt van dbnl.org. De KB blijft de data wel leveren, maar zal de
sites niet langer faciliteren. Precies zo kan de DBNL-content via andere
partnersites en KB-diensten worden ontsloten. 'Het gaat er niet om dat dbnl.org
zo veel mogelijk gebruikers heeft', zegt Keltjens. 'Het gaat erom dat de data
worden gebruikt.'
Een speciale vermelding verdient Vlaanderen. Hoewel de Digitale
Bibliotheek expliciet is opgezet voor de hele Nederlandstalige literatuur, is
het vanaf het begin meer een Nederlands project geweest. Dat zie je nog steeds
terug in de gebruikscijfers: 68% van de bezoekers heeft een Nederlands
IP-adres, 18% een Belgisch (de overige 14% komt uit de rest van de wereld, het
meest uit Zuid-Afrika). Dat is niet in verhouding met de respectieve bevolkingsomvang
van 17,2 miljoen Nederlanders tegen 6,5 miljoen Vlamingen.
Keltjens: 'Waardoor dat komt, weten we eigenlijk niet. In colleges
in Nederland wordt DBNL wellicht vaker genoemd dan in Vlaanderen. In ieder
geval blijft ook het aanbod achter. Dat heeft praktische redenen: het is gewoon
moeilijker om aan Vlaams materiaal te komen. Maar ook juridische redenen.
Vlaanderen kent een veel complexer landschap van collectieve
beheersorganisaties, waardoor er – voorlopig – nog steeds individueel
toestemming moet worden gevraagd aan rechthebbenden voor opname van werken in
de DBNL.'
Gelukkig, zo vindt Keltjens, heeft de Vlaamse Erfgoedbibliotheek –
die na de overgang naar de KB de officiële Vlaamse stem laat horen binnen de DBNL
– sinds april vorig jaar een projectmedewerker die de DBNL in Vlaanderen op al
deze terreinen kan aanjagen. Dit moet er toe leiden dat het aantal bezoekers in
Vlaanderen naar proportie moet stijgen – en dat de Digitale Bibliotheek zal
worden gepercipieerd als een Nederlands-Vlaams project. Ook dat zou een teken
van volwassenheid zijn voor deze unieke collectie.
(Eerder gepubliceerd in Ons Erfdeel 2018/1)
Zie ook:
- DBNL nu ook met beeld en geluid (2011)