woensdag 28 februari 2018

De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL) gaat terug naar de kern

De Nederlandse Letteren hoeven online niet alleen te lezen zijn op de speciaal opgerichte website van de DBNL. 'Het gaat er niet om dat dbnl.org zo veel mogelijk gebruikers heeft', aldus dienstcoördinator Ryanne Keltjens. 'Het gaat erom dat de data worden gebruikt.'

De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL) is achttien jaar online. Met die leeftijd geldt een mens als volwassen. Hetzelfde kun je zeggen voor de website die – uiteindelijk – de complete Nederlandstalige literatuur van Hebban olla vogala tot Jeroen Olyslaegers Wil, dat vorig jaar de Fintro Literatuurprijs won, online wil aanbieden. Na aanvangsjaren van snel digitaliseren en een korte periode van reorganiseren, is het nu tijd voor beheerste, doordachte groei, zowel van de collectie als van de aantallen gebruikers.
Dat valt op te maken uit het Beleidsplan 2018-2020, dat eind vorig jaar is opgesteld door de Taalunie, de Koninklijke Bibliotheek en de Vlaamse Erfgoedbibliotheek, samenwerkingspartners in de DBNL. Het aanbod van inmiddels 15.000 teksten, dat jaarlijks aangroeit met 800 boeken en tijdschriften, wordt scherper afgebakend tot een representatieve selectie op het gebied van letterkunde, taalkunde en cultuurgeschiedenis uit het hele taalgebied (inclusief Suriname en het Caraïbisch gebied). Ook het bereik moet weer gaan groeien. Het aantal bezoeken staat al jaren stabiel op vier miljoen per jaar.
'In de loop der jaren is er allerlei redactionele content gemaakt', vertelt dienstcoördinator Ryanne Keltjens, die vanuit de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag verantwoordelijk is voor beleid en uitvoering van de DBNL. 'Er zijn cultuurhistorische teksten geschreven. Er zijn audio- en videobestanden gemaakt. Een calendarium, een atlas. Veel van dit soort dingen staat nogal verborgen. Van al die elementen gaan we bekijken of we dat moeten behouden of beter kunnen verwijderen of elders onderbrengen. En als we het behouden, of we dat moeten actualiseren. De focus moet liggen op de teksten zelf.'

De DBNL is ooit opgericht door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. In die jaren dat Google naam maakte door de ene bibliotheek na de andere integraal te digitaliseren, moest er één plek op het internet komen waar de Nederlandstalige literatuur te vinden was. En liefst net zo snel als het Amerikaanse bedrijf zijn ambities wilde waarmaken. Een speciaal opgerichte stichting ging vanuit een eigen kantoortje in Leiden aan de slag met maar één parool: digitaliseren. Hoe meer, hoe beter. Hoe sneller, hoe beter.
Dat had op twee manieren gevolgen voor het aanbod. Ten eerste de kwaliteit. Hoewel Stichting DBNL inzette op verrijkte xml-bestanden die voor 99,995% foutloos zijn – nog altijd het hoogst haalbare in de markt – werden ook de scans  direct na productie online gezet. Dan waren de teksten tenminste als pdf beschikbaar voor onderzoekers, studenten en lezers. Keltjens: 'We gaan nu proberen zo veel mogelijk van deze scans om te zetten in hoogwaardige fulltext-bestanden – volledig verrijkt en gemetadateerd.'

Ten tweede kon Stichting DNBL maar zo snel digitaliseren als er geld beschikbaar was. Naast de structurele subsidie van de Taalunie werd daarom gezocht naar externe financiering voor losse projecten. In de beste jaren kwam zelfs de helft van de middelen van derden. Daar kwam bij dat iemand als René van Stipriaan, tot eind 2012 hoofdredacteur, groots durfde te denken. Regionale literatuur, strips, secundaire literatuur, detectives, liedjes – het moest allemaal in de database. In sommige gevallen werden al een selectie gedigitaliseerd en aangeboden.
Het gevolg was dat de DBNL een breed, maar soms ook wat onevenwichtig corpus aanbood. 'We gaan nu terug naar de kern', zegt Keltjens. 'De uitgangspunten van de collectievorming zijn scherper geformuleerd om de canonfunctie van de DBNL waar te maken. De huidige werkgroep content houdt als basis de onlangs voltooide achtdelige reeks Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur aan, die op initiatief van de Taalunie is gemaakt. Ieder boek en de meeste tijdschriften die daarin worden genoemd, moet je uiteindelijk bij ons kunnen vinden.'
Toch blijft er nog ruimte om externe financiering naast de 700.000 euro die de Taalunie jaarlijks beschikbaar stelt in de periode 2018-2020. 'Iedereen kan een digitaliseringsverzoek bij DBNL indienen via de website. Wetenschappers die teksten nodig hebben voor hun onderzoek, maar ook liefhebbers die een bepaald werk graag op DBNL zouden zien verschijnen. Daarbij vragen we ook of de indiener wil meefinancieren. De werkgroep content bekijkt vervolgens in hoeverre het digitaliseringsverzoek binnen de collectie past.'

Er wordt niet meer samengewerkt met uitgevers. In het verleden sloot DNBL overeenkomsten met WPG en MeulenhoffBoekerij om in één keer grote hoeveelheden recente titels te kunnen digitaliseren. De organisatie droomde ook van een extra inkomstenbron via het leveren van e-books voor het faciliteren van commerciële exploitatie. Ervaring werd opgedaan in een project met Friese literaire klassiekers, die per definitie niet rendabel konden worden heruitgebracht. Bestellen kon via de DBNL, een lokale uitgeverij produceerde de titel on demand.
Dat is voorbij. Deels omdat uitgevers zelf nagenoeg alle nieuwe titels als e-book aanbieden en een steeds grotere digitale backlist bezitten. En deels omdat de DBNL nu is ondergebracht binnen de KB, die in Nederland ook het e-bookplatform van de openbare bibliotheken beheert. Deze site is de plek waar gebruikers de recentste, nog commercieel interessante titels tegen een vergoeding kunnen lenen. Eerder is de toekomst andersom: de oudere DNBL-titels worden dan aan het aanbod van de openbare bibliotheken toegevoegd.
Toch verwacht Keltjens dat het aanbod recentere literatuur in de DBNL kan worden uitgebreid. Die uitbreiding is mogelijk nadat medio vorig jaar na jaren onderhandelen een collectieve auteursrechtovereenkomst is gesloten. De KB vergoedt Nederlandse schrijvers van boeken en tijdschriftartikelen waarop nog auteursrecht berust via stichting Lira. Gebruikers stuiten daarom minder vaak op de mededeling 'deze tekst kan niet worden vertoond omdat er geen toestemming voor is'. Voorwaarde blijft wel dat de DBNL normale commerciële uitbating niet in de weg zit.

Tegelijk met de collectie zelf zal ook de context waarbinnen de teksten worden gepresenteerd coherenter worden. Zo zijn de individuele auteurspagina's automatisch samengesteld op grond van wat elders in de DNBL is te vinden. De bibliografie bestaat dus uit titels die zijn gedigitaliseerd óf worden genoemd in andere teksten. Het overzicht is dus niet compleet, maar geeft evenmin een helder beeld van welke titels zijn te raadplegen. Dit gebrekkige systeem geeft aanleiding tot dé voornaamste klacht, bleek uit het gebruikersonderzoek dat alweer enige jaren geleden is uitgevoerd.
Keltjens: 'Dit moeten we dus anders inrichten. Hier biedt het een voordeel dat de DBNL tegenwoordig is ondergebracht bij de Koninklijke Bibliotheek, en dus makkelijker gebruik kan maken van andere bestanden die hier beschikbaar zijn. Zo kan de DNBL in de toekomst data genereren uit zogeheten authority files, zoals de Nederlandse Thesaurus van Auteursnamen en de (Nederlandse) Nationale Bibliografie. Dat verhoogt de betrouwbaarheid van het aanbod, zoals de auteurspagina's. Het scheelt ons bovendien redactioneel werk.'

De overgang vond plaats op 1 januari 2015. De Stichting DBNL ging toen op in de KB. De eerste beleidsplanperiode stond daarom in het teken van de integratie van processen, data en medewerkers. Keltjens noemt dat 'een complexe reorganisatie', die nog altijd niet is afgerond. Wel is de integratie zo ver gevorderd dat eindelijk werk kan worden gemaakt van het vergroten van het bereik. Dat gebeurt deels door gerichte communicatie 'en misschien wel marketing', aldus Keltjens, richting de doelgroep. Maar vooral door 'export' van de data.
Door samenwerkingen in het verleden beheert DBNL sites gewijd aan de schrijvers Menno ter Braak, E. du Perron en W.F. Hermans. Die satellietsites worden losgemaakt van dbnl.org. De KB blijft de data wel leveren, maar zal de sites niet langer faciliteren. Precies zo kan de DBNL-content via andere partnersites en KB-diensten worden ontsloten. 'Het gaat er niet om dat dbnl.org zo veel mogelijk gebruikers heeft', zegt Keltjens. 'Het gaat erom dat de data worden gebruikt.'

Een speciale vermelding verdient Vlaanderen. Hoewel de Digitale Bibliotheek expliciet is opgezet voor de hele Nederlandstalige literatuur, is het vanaf het begin meer een Nederlands project geweest. Dat zie je nog steeds terug in de gebruikscijfers: 68% van de bezoekers heeft een Nederlands IP-adres, 18% een Belgisch (de overige 14% komt uit de rest van de wereld, het meest uit Zuid-Afrika). Dat is niet in verhouding met de respectieve bevolkingsomvang van 17,2 miljoen Nederlanders tegen 6,5 miljoen Vlamingen.
Keltjens: 'Waardoor dat komt, weten we eigenlijk niet. In colleges in Nederland wordt DBNL wellicht vaker genoemd dan in Vlaanderen. In ieder geval blijft ook het aanbod achter. Dat heeft praktische redenen: het is gewoon moeilijker om aan Vlaams materiaal te komen. Maar ook juridische redenen. Vlaanderen kent een veel complexer landschap van collectieve beheersorganisaties, waardoor er – voorlopig – nog steeds individueel toestemming moet worden gevraagd aan rechthebbenden voor opname van werken in de DBNL.'
Gelukkig, zo vindt Keltjens, heeft de Vlaamse Erfgoedbibliotheek – die na de overgang naar de KB de officiële Vlaamse stem laat horen binnen de DBNL – sinds april vorig jaar een projectmedewerker die de DBNL in Vlaanderen op al deze terreinen kan aanjagen. Dit moet er toe leiden dat het aantal bezoekers in Vlaanderen naar proportie moet stijgen – en dat de Digitale Bibliotheek zal worden gepercipieerd als een Nederlands-Vlaams project. Ook dat zou een teken van volwassenheid zijn voor deze unieke collectie.
(Eerder gepubliceerd in Ons Erfdeel 2018/1)

Zie ook:

woensdag 21 februari 2018

Ik ben een van deze mensen - 'Wormen en engelen' van Maarten van der Graaff (Ons Erfdeel)

Op de middelbare school las Bram Korteweg Terug naar Oegstgeest. Voor de telg uit een protestants milieu die is opgegroeid op het Zuid-Hollandse eiland Goeree-Overflakkee, het westelijkste deel van de Nederlandse Biblebelt, was Wolkers’ literaire afrekening met zijn gereformeerde afkomst “een bevrijdingsverhaal”. Het vertelde hem “hoe het straks zou gaan”: als hij na de school zou gaan studeren, de echte wereld in zou trekken, en zich los kon maken van zijn milieu.
Maarten van der Graaff, gelauwerd dichter van twee bundels, vertelt het op pagina 13 van zijn prozadebuut Wormen en engelen. Hij geeft daarmee al vroeg de inzet van zijn roman prijs: hoe is het om een halve eeuw na Wolkers van je geloof te vallen? Een halve eeuw waarin Nederland verschoot van een religieus land waarin atheïsten voor het overgrote deel van de bevolking per definitie te mijden sujetten waren die hun zielenheil hadden verkwanseld voor een leven vol seks, drugs en rock-’n-roll, naar een seculier land waarin de laatste gelovigen als merkwaardige randfiguren worden gezien die de afslag hebben gemist naar moderne tijden.
Zoals Wolkers en andere auteurs na hem het beschrijven, gaat het niet meer, ontdekt Korteweg al snel. “Het is secularisatie voor seculieren verklaard”, klaagt hij over dit type romans. “[Eerst is er] verwijdering van ouders en familie, heimwee vermengd met triomf, ontluikend kunstenaarschap (onbegrepen in de oude kring). Dan dient een nieuwe familie van interessante vrienden en geliefden zich aan, seksuele emancipatie en opwaartse mobiliteit volgen, gesymboliseerd door muziek, feesten, romans, exposities, films. De ontwikkeling richting een groter individualisme is voltooid. Je kunt de markt op, creatief zijn. Met je laptop naar een flexplek.”
In plaats van zich af te zetten tegen zijn verleden en zich volledig over te geven aan een nieuw leven voelt Korteweg, die wel degelijk afscheid heeft genomen van de God uit zijn jeugd, behoefte om te begrijpen. Waarom was hij zo’n fanatieke christen dat hij een bijbaantje opzegde dat hem dwong op zondag te werken? Waarom valt iemand als zijn vader, die op zijn best een lauwe gelovige was, voor de eindtijdbeloften van een evangelisch genootschap? Waarom zijn er jongeren die in 2017 op Goeree-Overflakkee predikant willen worden?
Drie jaar nadat hij kunstgeschiedenis is gaan studeren in Utrecht, sluit Korteweg zich daarom aan bij het “theologisch werkgenootschap” Uterque. In dit dispuut van overwegend, maar niet uitsluitend jonge studenten van allerlei gezindten ontmoet hij een bont gezelschap gelovigen, die allemaal op een of andere manier in het volle leven staan. Later besluit hij twee van hen met wie hij een bijzondere band heeft te gaan interviewen: de homoseksuele, katholieke professor Wilfried en de energieke Paul, die – inderdaad – op Kortewegs eiland predikant wordt.
In Wormen en engelen beschrijft Van der Graaff al deze gebeurtenissen in korte hoofdstukken, kriskras tussen heden en verleden schietend. Zo ontstaat een caleidoscopisch portret van een maatschappij waarin iedereen op zijn manier met zingeving bezig is. Ook de mensen met een volstrekt seculiere achtergrond, zoals Kortewegs vriendin Lena. Zij zet zich af tegen de christenen in haar omgeving, maar probeert zelf via bewonderde schrijvers en kunstenaars haar plaats te bepalen in de maatschappij. Of hun gezamenlijke vriend Felix, die ogenschijnlijk een onverbeterlijke hedonist is, maar toch ook probeert iets zinvols van zijn leven te maken.
De gekozen structuur onderstreept de bedoeling om de lezer aan het denken te zetten. Er is wel sprake van een minimale plot (het gaat aan en dan uit met Lena; Bram wordt lid van Uterque, maakt vrienden en dan sterft Wilfried), maar het is onmogelijk om je te verliezen in de personages en hun lotgevallen. Je verstand moet “aan” blijven. Zodra inleving dreigt, springt de auteur naar een andere verhaallijn op een heel ander moment in de tijd, of slaat hij opeens een ander register aan. In sommige hoofdstukken zoekt hij ook het – doorgaans geslaagde – experiment, waardoor het proza opeens een heel andere toon krijgt.
Mooi is bijvoorbeeld de passage waarin Van der Graaff de clichés over de “mensen van het eiland” opsomt: “Mensen die elke zondag weer over die kale weggetjes langs het water en de akker gaan fietsen. Mensen die zeggen dat als je normaal doet, het al gek genoeg is. (...) Mensen die gigantische hoeveelheden alcohol drinken, met elkaar op de vuist gaan, maar het over de verloedering van de jeugd hebben. Mensen die joelend flitspalen uit de grond trekken en bezopen achter het stuur kruipen. Mensen die...” Enzovoorts. Om dan te besluiten met: “Ik ben een van deze mensen. Ik lijkt niet op deze mensen. De mensen zijn niet zoals ik denk dat ze zijn.”
Soms slaat Van der Graaff ook de plank mis. Deze auteur kan de milieus die hij zelf niet kent nog niet levensecht schetsen, zo lijkt het. Met name als hij zijn hoofdpersoon laat feesten, klinkt hij geforceerd en nep – alsof hij er zelf geen enkele ervaring mee heeft en daarom te makkelijk naar clichés heeft gegrepen. Ook betrekt hij soms niet ter zake doende onderwerpen bij Brams zoektocht. Hij leidt aan ASMR (overgevoeligheid voor bepaalde audiovisuele prikkels). Maar waarom? Alleen om later een link te kunnen leggen tussen de orgastische sensaties van bidden en van knisperende papiertjes en zachtaardig gefluister? Het is een overbodig zijpad.
Wel past het dat Bram uiteindelijk geen antwoorden vindt. Het enige wat je kunt doen, concludeer je met hem, is accepteren dat de werkelijkheid altijd ingewikkelder is dan je denkt – en blijven proberen die los van welke religie of ideologie ook te begrijpen. Het blijkt immers heel goed mogelijk om, zoals Wilfried, als homo bij een kerk te horen die homoseksualiteit afwijst, als je dat zelf in overeenstemming kunt brengen met je eigen levensinstelling. Niet voor niets valt Wormen en engelen uiteen in drie delen: Eiland, Overkant en Strand. Nadat je ergens bent opgegroeid en hebt gekeken hoe het er elders aan toe gaat, eindig je op een plek in het midden. Je hoort bij een kant, maar erkent het bestaan van een andere kant.
(Eerder gepubliceerd in Ons Erfdeel 2018/1)

vrijdag 16 februari 2018

Boom voortgezet onderwijs: concurreren op kwaliteit (Inct)

Koninklijke Boom uitgevers gaat leermiddelen voor het voortgezet onderwijs op de markt brengen. In een samenwerking met de succesvolle jonge educatieve uitgeverij Staal & Roeland ziet het grote kansen. Dankzij een focus op de kwaliteit van content.

Een aanval op het monopolie van ThiemeMeulenhoff, Noordhoff en Malmberg? Zo zal directeur John Boom van Koninklijke Boom Uitgevers het nooit noemen. Het bedrijf – een van de grotere uitgeverijen van Nederland – begeeft zich op de leermiddelenmarkt voor het voortgezet onderwijs omdat het daar kansen ziet. Het gaat mooie producten lanceren en daar klanten voor proberen te winnen. 'En hoeveel marktaandeel we straks hebben, zien we dan wel', zegt Boom.
Feit is echter dat de nieuwe werkmaatschappij Boom voortgezet onderwijs dit jaar als eerste product een methode voor Nederlands lanceert en dat methodes voor Engels en wiskunde in ontwikkeling zijn. Met andere woorden: Boom richt zich niet op de kleinere vakken die de grote drie laten liggen, maar op de kernvakken. Het familiebedrijf gaat daarbij, zijn traditie indachtig, voor de lange termijn. De werkmaatschappij is niet opgericht voor een quick win, maar om 'eeuwig' te blijven bestaan.

De kans die Boom ziet, ligt in het bieden van de hoogste kwaliteit. Dat heeft het bedrijf in eerste instantie niet zelf gezien. Boom heeft de methode Kern overgenomen van de jonge educatieve uitgeverij Staal & Roeland, die sinds de oprichting in 2014 heeft laten zien met kwaliteit – juist wél in de kleinere vakken – succes te hebben. De oprichters Donald Staal en Elout Roeland worden bovendien ingehuurd om mede leiding te geven aan Boom voortgezet onderwijs.
Beide uitgevers zijn afkomstig van Noordhoff, vertelt Donald Staal. 'We hadden een zeer comfortabel salaris maar het ondernemersklimaat binnen het bedrijf werd in de loop der jaren moeilijker. Noordhoff is een mooi bedrijf, maar het was in handen van een investeringsmaatschappij. Het klimaat was daardoor eerder gericht op risicobeheersing. Het werd steeds moeilijker om de handen op elkaar te krijgen voor een nieuw idee.'
En nieuwe ideeën, die hádden ze. 'Wij geloven dat je met maximale aandacht voor content een onderscheidend product kunt maken. Bij de grote uitgeverijen ligt de nadruk soms meer op platformen en structuren en minder op de inhoud van methodes. Ik zeg het heel gechargeerd, maar daar komt het in de kern op neer: content is onderbelicht. Tegelijk hebben wij de jarenlange ervaring om het verschil te maken met andere spelers die zich volledig op één niche richten.'

De eerste methode die Staal & Roeland in de markt zette, was SPQR voor Latijn. Roeland had deze methode al ontwikkeld bij Noordhoff, maar de lancering moeten afblazen toen de directie de markt toch te klein achtte. Op zoek naar een methode die Staal & Roeland snel kond exploiteren, namen ze na de start van het bedrijf contact op met de auteurs. Die bleken SPQR in hun eigen scholen te hebben gebruikt én verbeterd. Zo kon de uitgeverij al kort na oprichting de markt benaderen.
'Nadat we het materiaal hadden vormgegeven en een redactionele slag hadden uitgevoerd, mailden we de scholen in april', herinnert Staal zich. 'Zo laat. En toch kochten twintig scholen de methode in. Er waren weliswaar vier methodes op de markt, maar daar gebeurde weinig mee. Er waren geen innovaties, nieuwe edities kwamen te traag. Er was onvrede in de markt. Dus maar liefst 20 % van de scholen reageerde op onze mailing. Dat is bizar hoog.'
Dat bewees hun gevoel dat er voor kwaliteit altijd markt is. 'Onze methode is van top-kwaliteit, in inhoud én vorm. Boeken worden steeds meer gezien als wegwerpproduct. Wij kiezen echt voor papier. De boeken hebben daarbij een volwassen en luxe uitstraling. Het zijn boeken waar docenten én leerlingen blij van worden. De digitale component is weliswaar eenvoudig, maar juist daardoor populair. Het doet wat het moet doen en iedereen snapt het onmiddellijk.'

Inmiddels gebruikt de helft van de scholen SPQR voor Latijn. Staal & Roeland ontwikkel­den ondertussen ook met succes methodes voor Grieks, Kunst en CKV – allemaal vakken waar de concurrentie matig of nagenoeg ontbrekend was. Bij de volgende stap stuitte het echter op haar grenzen. Dat was Kern voor Nederlands. 'Wij dachten: we richten ons eerst op de randen van de markt. Dus methodes voor gymnasium en vmbo-basis. Maar scholen wilden toch liever een breder pakket kunnen afnemen.'
En toen was daar Boom als ideale partner. Staal & Roeland kon niet de investering opbrengen om een methode breed in de markt te zetten. Het bedrijf dat al langer zon op uitbreiding van haar educatieve portfolio – vooral gevuld met methodes voor vmbo, mbo, en hoger onderwijs – had dat wel. Staal: 'Het is bovendien een familiebedrijf dat gaat voor de lange termijn. '
Kern wordt dit jaar in twintig scholen gebruikt. De methode wordt gestaag verder uitgerold. 'We kijken daarbij wat iedere stroom nodig heeft. Bij grote uitgevers maken de methode voor het vwo. Voor gymnasium doen ze er wat bij, voor havo er wat af en voor vmbo nog wat meer. De methode is daardoor minder geschikt voor de bovenkant en de onderkant. Wij geven iedereen precies wat ze nodig hebben. Omdat wij zélf heel erg veel op scholen komen en met iedereen praten, kunnen we dat realiseren.'
De marktverdeling is daarbij helder. Kern verschijnt onder de vlag van Boom voortgezet onderwijs. Ook andere basisvakken worden door dit bedrijf ontwikkeld. Staal & Roeland richt zich ondertussen op de kleinere vakken. Beide bedrijven gaan samen in één kantoor in Groningen zitten. 'Dat is handig, veel leuker en biedt natuurlijk ook de nodige synergetische voordelen,' aldus Staal. Een opvatting waar John Boom zich nadrukkelijk bij aansluit.
(Eerder gepubliceerd in Inct

woensdag 14 februari 2018

Interview Eppo van Nispen tot Sevenaer: afscheid van een 'prachtige ambassadeur voor het boek' (Boekblad)

Na ruim zeven en een half jaar trekt Eppo van Nispen tot Sevenaer de deur van de CPNB achter zich dicht. Het waren geweldige jaren – al heeft hij ook een keer overwogen om, samen met zijn hele team, op te stappen.

Een directeur moet hooguit vijf jaar aanblijven. Ondanks die filosofie die hij zijn hele carrière heeft aangehangen, stond Eppo van Nispen tot Sevenaer anderhalf keer zo lang aan het hoofd van de CPNB. Op 1 juni 2010 volgde hij Henk Kraima op. Op 1 februari dit jaar vertrekt hij naar het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid. De reden van het verlengde directeurschap was het besluit van NBD Biblion om de subsidie aan CPNB stop te zetten.
'De bijdrage van NBD Biblion ging in twee jaar van 1,2 miljoen euro naar nul', blikt hij op een van zijn allerlaatste werkdagen terug. 'Zo'n groot bedrag haal je niet in één keer terug uit de markt. Het was echt crisis, er moesten mensen uit. Dan kun je wel zeggen: ik ga. Maar ik vind dat je er als kapitein ook moet staan als het stormt. Het is te makkelijk om alleen te varen bij mooi weer. Nu we dat bedrag bijna weer binnen hebben, kan ik gerust gaan. We zijn heel ver met nieuwe partners. En ook NBD Biblion keert terug als sponsor. Ze zien in dat de CPNB toch veel toegevoegde waarde heeft op het gebied van leesbevordering.'
Maar hij had natuurlijk ook domweg een heel mooie baan. 'Ik ga hier weg met een brok in mijn keel. De CPNB is zo'n grandioze club. De missie is geweldig, waarin ik ontzettend veel creativiteit kwijt kon. En de mensen waar ik mee te maken heb, zijn ontzettend leuk, zowel hier in huis als in het vak.'

Hoe staat het boek ervoor aan het einde van jouw tijdperk bij de CPNB?
'In al die jaren kreeg ik vaak de vraag: blijft het boek? Dan ging het over de digitalisering. Mijn antwoord was altijd helder: het papieren boek gaat absoluut niet verdwijnen. Ik zat laatst in een panel met de vrouw van Pwc die ieder jaar voor Nederland de Media Outlook maakt. Zij maakte excuses dat ze de kracht van het boek had onderschat. De vergelijking met muziek en andere producten bleek niet op te gaan. Het papieren boek blijft veel beter overeind.'

Is dat mede aan jou te danken?
'Dat moet je eigenlijk aan anderen vragen. Maar in hun reacties op mijn aangekondigde vertrek hoor ik vaak dat ze mij een prachtige ambassadeur voor het boek vonden. Niet alleen voor de literatuur, waar onder Henk de nadruk op lag, maar voor alle genres. En: niet in de eerste plaats voor de verkoop van het boek, maar voor de maatschappelijke impact ervan. Door te hameren op leesbevordering heb je een veel beter argument naar de buitenwereld.'

Waarom?
'De CPNB is toch: wij van wc-eend raden wc-eend aan. Daar kun je niet mee aankomen. Dus moet je de intrinsieke waarde van het boek aantonen. Dat hebben we gedaan door onderzoeken te initiëren, vaak met Stichting Lezen, en zo veel mogelijk te praten over het belang van lezen. Dat is bovendien ook de basis voor het vak zelf. Als we de leescultuur niet overeind houden kunnen we op termijn alle boekhandels en uitgeverijen wel opdoeken. Als vak moeten we daarom de lange bal durven spelen, en ons niet te veel concentreren op de day to day business.'

Heeft die strategie goed uitgepakt?
'Ik denk het wel. Mijn stelling was altijd: elke dag aandacht voor het boek. Dat is goed gelukt. We zijn meer campagnes gaan voeren, die ook effectief en relevant zijn. Dat zien we terug in de mediawaarde van campagnes. Die is enorm gestegen.'

Kun je daar cijfers van geven?
'De Boekenweek is bijvoorbeeld goed voor 21 miljoen euro aan aandacht in de media. Gigantisch veel. Dat is weliswaar een cijfer uit 2012, omdat die onderzoeken erg kostbaar zijn. Ieder berichtje moet worden geanalyseerd. Maar we zijn het sinds afgelopen najaar opnieuw aan het doen: een jaar lang, voor alle campagnes. De eerste voorlopige resultaten wijzen op een vergroting van de mediawaarde.'

Toch waren het economisch moeilijke jaren, zoals ook uit het besluit van NBD Biblion blijkt. Kon je wel je ambities waarmaken?
'Mijn taak is natuurlijk niet af. De ambitie uit het beleidsplan om van Nederland het meest boekbelezen land ter wereld te maken is nog niet gelukt. Maar toch: ik denk dat ik veel heb kunnen realiseren. Ik ben bijvoorbeeld heel blij dat het is gelukt om in deze jaren de collectiviteit te behouden. Als het slecht gaat, is iedereen immers meer geneigd naar zijn individuele belang te kijken. Hopelijk blijft die collectiviteit in de toekomst behouden. Neem een platform als Readr van de KBb. Elk platform kost geld, en hoe kleiner het draagvlak hoe moeilijker om een groot bereik te krijgen. Dan is het beter als het vak, iedereen vanuit zijn eigen belang, de samenwerking zoekt.'

Wat is niet gelukt?
'Als ik toch iets moet noemen, betreur ik het dat het niet is gelukt om zoiets als Manuscripta van de grond te krijgen om met een groot boekenfeest het begin van het seizoen te vieren.'

Er zijn ook campagnes gestaakt.
'Jawel. Maar niet omdat er geen geld voor was. Sommige campagnes blijken gewoon niet te werken. Dan moet je er gewoon mee ophouden, zodat je het geld kunt gebruiken om campagnes die wél werken te versterken.'

En vanuit de boekhandel klinkt nog altijd de roep om de resultaten van campagnes inzichtelijker te maken.
'Maar die vind ik wel inzichtelijk. We meten altijd of we onze doelstellingen hebben gehaald. Wat het ingewikkeld maakt, is dat niet alle boekhandels en bibliotheken op dezelfde manier op campagnes inhaakt. Als ik nog een niet gerealiseerde ambitie mag noemen: ik had graag gewild dat alle boekverkopers en bibliothecarissen met dezelfde passie en gevoel voor marketing hun beslissingen namen. Het is niet gelukt dat in de volle breedte over te brengen.'

De CPNB is een organisatie die het nooit goed kan doen. Er is altijd wel iemand die kritiek heeft. Hoe ging je daar mee om?
'Ik heb de CPNB opener gemaakt. We hebben klankbordgroepen opgericht. Daarin kunnen we zien hoe beslissingen vallen, en ook toelichten waarom we na lang nadenken vinden dat dát ons de beste beslissing lijkt. Dat werkt goed. Ook heb ik uitgedragen dat iedere boekverkoper, uitgever en bibliothecaris altijd contact kon zoeken. Natuurlijk heb je altijd individuen die blijven roepen: "CPNB, arrogante club!" Maar dat kan ik naast me neerleggen. Ik heb een dikke huid.'

Riep je onconventionele optreden, maar ook een uitspraak als: 'Ik lees geen boeken', in het begin extra veel weerstand op.
'Jawel, al heb ik die uitspraak nooit gedaan. Ik zei: "ik lees verhalen, de vorm waarin maakt me niet uit – papier of digitaal." De eindredacteur zette er toen die tekst als kop boven. Dat riep soms heftige reacties op. Maar dat geeft niet. Je kan beter de reactie oproepen: 'Die man zal wel niets kunnen brengen', dan het tegenovergestelde. Hoge verwachtingen zijn veel moeilijker om waar te maken.'

Maar wás er veel weerstand?
'O ja. Ook intern. Zeker nadat Henk er zo lang zat en ervoor had gezorgd dat de CPNB hoge kwaliteit levert, was iedereen een bepaalde manier van werken gewend. En dan wilde ik het veranderen. Ik vond bijvoorbeeld dat Gerda van Wageningen naar het Boekenbal moest. Ik was directeur van de bibliotheek in Delft, ik wist hoe ontzettend veel mensen zij bereikte met haar romantische verhalen. Zij hoorde daar gewoon thuis. Maar daar was niet iedereen meteen van overtuigd.'

En hoe is het nu?
'Intern is er geen kritiek meer. De CPNB is een verschrikkelijke leuke club, waar iedereen met hart en ziel keihard werkt. Maar – ook dat is een mislukte ambitie – de discussie over het bestaansrecht is niet verstomd. Hij speelt momenteel niet, maar bij vlagen steekt hij de kop op. De laatste keer dat dat gebeurde, beschouw ik als het dieptepunt van mijn tijd hier. Dan hoorde ik voortdurend: waar is die CPNB eigenlijk goed voor? Ik kon daar zó van balen.'

Het argument dat de CPNB tijdens de Boekenweek voor 21 miljoen euro mediawaarde creëert telde niet?
'Nee. Ze zeiden: "ach, wat maakt 21 miljoen nou uit". Alsof het boekenvak dat bedrag zo maar even kan inkopen. Het gaat dan alleen om het gevoel dat de CPNB irrelevant is. Daar kun je niet tegenop. Eigenlijk dacht ik toen: wij zouden collectief moeten opstappen. Dat heeft natuurlijk niemand gedaan.'

Om positief te eindigen: wat was dan het hoogtepunt?
'De laatste Midzomerkinderboekenborrel. Er was altijd een diner, waarop de Zilveren Griffels bekend werd gemaakt. Ik vond dat we het kinderboek veel breder moesten vieren. Natuurlijk was daar kritiek op. "Dan hebben we dat diner niet meer". Maar de afgelopen borrel, de vijfde editie inmiddels, was zwaar overtekend. Het is echt een plek geworden waar iedereen die iets met het kinderboek doet een keer per jaar bij elkaar komt. Zoiets is misschien klein vergeleken bij een Boekenweek, maar het staat symbool voor alles wat ik heb proberen open te breken.'
(Eerder gepubliceerd in Boekblad magazine, jan 2018) 

maandag 12 februari 2018

Wat heeft Albert Verwey eigenlijk geschreven? De biografie van Madelon de Keizer (Athenaeum)

Albert Verwey was eerder een intellectueel dan een dichter, blijkt uit de biografie Als een meeuw op de golven die Madelon de Keizer over de Tachtiger schreef. En dat terwijl Verwey niets zo hoog achtte als het dichterschap.

Van de beroemdste Tachtigers kan een beetje onderlegde lezer onmiddellijk een citaat of een titel uit zijn geheugen diepen. Willem Kloos: 'Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten'. Herman Gorter: 'Een nieuwe lente en een nieuw geluid'. Lodewijk van Deyssel: de masturbatiescène van hoofdpersoon Mathilde uit Een liefde. Frederik van Eeden: De kleine JohannesVan de koelen meren des doods. Maar Albert Verwey? Het eerste wat mij bij het horen van die naam te binnen schiet is het portret dat Jan Veth van hem schilderde en nu prominent in het Rijksmuseum hangt. Geen dichtregel. Zelfs geen titel van een bundel.
Waarom? In haar eind vorig jaar verschenen biografie van Albert Verwey (1865-1937) – mét genoemd portret op het omslag – maakt Madelon de Keizer duidelijk waarom de reputatie van deze dichter zo groot is dat er in 2011 nog tienduizenden euro's werd geïnvesteerd in de restauratie van zijn graf op de Algemene Begraafplaats van Noordwijk, maar dat zijn werk niettemin volledig onbekend is. De laatste reguliere uitgave van zijn werk dateert alweer van 1983. Daarna verschenen alleen nog voor academici gepubliceerde briefwisselingen en bibliofiele uitgaven, zoals een herdruk van zijn treurspel Jacoba van Beieren ter gelegenheid van een opvoering door leerlingen van Het Nieuwe Lyceum in Hilversum een paar jaar geleden.
Uit Als een meeuw op de golven blijkt dat Verwey helemaal niet zo'n geweldig dichter was, zoals men ook in zijn eigen tijd oordeelde. Zelden heb ik een biografie zo veel negatieve recensies en commentaren gelezen op het werk van de hoofdpersoon. Steeds weer werd het afgedaan als gammel maakwerk van een denker, in wiens stroeve zinnen hooguit af en toe een fraai en origineel beeld te vinden is. Zo noemde Van Deyssel genoemde Jacoba van Beieren zo 'onleesbaar van vervelendheid' dat hij meende dat Verwey '"de Kunst", ons hoogste en heiligste bezit, verkracht, en ons harde, stoffige gedrochten voorzet alsof het frisse levende gedichten waren.'
Ook een jongere generatie maakte de bundels die Verwey rond 1900 publiceerde, met de grond gelijk. 'Voor hen was de nieuwe dichtkunst van Tachtig de norm,' redeneert De Keizer. 'Behalve dat zij schreven dat de dichter Verwey te weinig van emoties blijk gaf en te veel een verstandelijk dichter was geworden, vonden ze zijn poëzie ook gewoon niet mooi. Die maakte een gewilde indruk en zijn verzen liepen vaak stroef en behelsden slordigheden, foutieve beeldspraak en onbegrijpelijkheden, meenden ze. Met nostalgie keken ze terug op het werk van de "jonge" lyricus Verwey, de gevierde Tachtiger.'

Het lijkt erop dat Verwey, die in zijn eenzame jeugd aan de poëzie verslingerd was geraakt, door zijn leeftijd en zijn Amsterdamse netwerk slechts bij toeval tot de Beweging van Tachtig was gaan horen. Wat als hij ergens in de provincie was geboren en slechts vele jaren later had gehoord van de revolutie in de poëzie? Wat als hij niet bij Willem Doorenbos in de klas had gezeten, die de mentor was van zoveel Tachtigers? Wat als hij tien jaar ouder was geweest en niet in discussies met de iets oudere Willem Kloos de idealen van een nieuwe poëzie mee had kunnen vormen? Hij was alleen maar op het juiste moment op de juiste plaats.
Pas toen de revolutie van Tachtig doofde vond Verwey zijn ware bestemming – al zou hij, die de dichter aan de top van de maatschappelijke piramide plaatste, dat nooit hebben onderschrijven. Hij was een noeste werker die in de literatuur carrière maakte omdat daar nu eenmaal zijn passie lag. Hij deed dat als tijdschriftredacteur van achtereenvolgens De Nieuwe GidsHet Tweemaandelijksch Tijdschrift en De Beweging, waarin hij steeds bepalender werd. In het eerste blad was hij slechts drijvende kracht van een groepje gelijkgestemden, voor het laatste blad was hij de omnipotente alleenheerser. Op zijn zestigste bekroonde hij zijn loopbaan met de benoeming tot hoogleraar in de Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit Leiden.
De Keizer volgt dat traject getrouw. Zij legt helder uit hoe Verwey bij alle nieuwe stromingen, oplaaiende debatten en maatschappelijke ontwikkelingen – waarvan de Eerste Wereldoorlog de ingrijpendste was – steeds opnieuw in gedichten, essays en privé-notities zijn positie bepaalde. Hoe hij met behulp van vrienden als de Duitse dichter Stefan George en paladijnen als P.N. van Eyk en Maurits Uyldert opereerde in het literaire veld en hoe hij met het klimmen der jaren steeds meer een quantité non-négligeable werd, die bij zijn verscheiden uiteindelijk werd geroemd als een van Neerlands' grootste schrijvers.
Verweys opvattingen zijn in hedendaagse ogen hopeloos verouderd. Voor hem was een dichter een superieure ziener die – het Idee vormgevend waarnaar hij leeft – leiding geeft aan zijn lezers en zorgt voor eenheid in de maatschappij. Een dichter kon bijvoorbeeld ook dankzij zijn intuïtie en inlevingsvermogen een beter beeld van het verleden geven dan een historicus. Maar het is desalniettemin verhelderend hoe hij een nieuwe invulling probeerde te geven aan het dichterschap nadat de stichtende taak van de domineedichters die nog hun lezers geacht werden op te voeden, niet langer geldig was.

Het is alleen jammer dat De Keizer deze intellectuele biografie, die psychologische duiding schuwt, niet in een chronologische volgorde heeft opgedist. Ze heeft een thematische keuze gemaakt om aan de hand van Verweys verhoudingen met anderen een beeld te geven van zijn ontwikkeling. Zo staat Jan Veth voor Verweys verhouding tot de Beweging van Tachtig, Willem Kloos voor zijn relatie met de Tachtigers, zijn vrouw Kitty van Vloten voor zijn privéleven, Van Deyssel voor zijn individuele ontwikkeling nadat hij zich los heeft gemaakt van Tachtig. Enzovoorts. En steeds voert De Keizer iedere relatie tot het einde – dus tot de dood van een van beiden.
Het effect daarvan is dat je pas rond pagina 200 iets te lezen krijgt over de jeugd van Verwey. Dat is merkwaardig, maar vooruit. Storender is dat je soms het overzicht verliest. Als De Keizer bijvoorbeeld een bepaalde dichtbundel noemt en de ontvangst ervan bespreekt, is niet altijd even duidelijk of die voor of na eerder genoemde bundels is verschenen. En de herhaling irriteert natuurlijk. In een chronologisch opgebouwde biografie is toch minder ergerlijk als nóg eens Verweys standpunten over de oorlog of de grote concurrent De Gids uit de doeken wordt gedaan.
(Eerder gepubliceerd op Athenaeum.nl)