maandag 30 december 2019

Dit was dan toch de laatste keer – over 'Liefde, als dat het is' van Marijke Schermer (Ons Erfdeel)

Op het eerste gezicht is Liefde, als dat het is – de derde roman van Marijke Schermer – een caleidoscopische roman. In tweehonderd pagina’s laat ze aan de hand van zes personages een breed palet aan mogelijke relaties zien: van de eerste vlinders in je buik tot een volwassen post-romantische verbintenis die draait om seks, om nog maar te zwijgen van andere vormen van liefde zoals die tussen ouders en kinderen. Het bestaat allemaal naast elkaar, het loopt allemaal door elkaar heen. Precies zoals in het echte leven.
Centraal staan David en Terri. Hun huwelijk is na een relatie van een kwarteeuw geklapt. Directe aanleiding was Terri’s ontmoeting met Lucas, maar hij was, zoals ze zegt, slechts de katalysator die haar deed besluiten niet langer te willen leven met de al jaren sluimerende onvrede. De gebroken David heeft daarop via een datingsite Sev ontmoet. En dan zijn er nog hun kinderen: de vijftienjarige Krista en de twaalfjarige Ally. De eerste beleeft, onzichtbaar voor haar ouders, haar eerste verliefdheid: op de voor haar zo exotische Rafik.
Schermer volgt hen alle zes even intensief: de vier leden van het uiteengevallen gezin plus de twee nieuwe minnaars. Ook in Mensen in de zon (2013) had ze al een groep personages als hoofdpersoon gekozen. Maar waar ze in haar debuutroman in ieder hoofdstuk op een ander personage inzoomde, springt ze hier met groot ambachtelijk vakmanschap soepel, soms zelfs ongemerkt, van de een naar de ander. Als een camera die in één onafgebroken take het verhaal registreert. Die aanpak versterkt het gevoel dat alles tegelijk bestaat.
Toch is Liefde, als dat het is in wezen een diep programmatische roman. Die pretentie zit al in de eerste zin: “Het voltrekt zich altijd min of meer hetzelfde.” Dat gaat weliswaar over het ritueel waarmee David en Sev hun opmerkelijke verhouding hebben vormgegeven. Maar wie een roman een titel geeft die als een etiket aanduidt wat het thema is, zoals Schermer in haar prozawerk tot nu toe sterk geneigd is te doen, kan niet anders dan met zo’n openingszin een universele pretentie hebben. Het voltrekt zich in de liefde dus altijd hetzelfde.
En dat is een weinig opwekkend patroon. Een relatie begint met een verliefdheid: David en Terri’s huwelijk. Of domweg met een goed gevoel: de bevrijding die ze allebei, ieder om hun eigen reden, ervaren bij hun nieuwe partners. In de roman wordt het vooral getoond in Krista’s ontmoeting met Rafik. De totaal nieuwe spanning die ze voelt als hij – een van de hangjongeren met Marokkaanse roots in de wijk – naar haar kijkt. De opwinding als de prettige sensatie van masturberen opeens aan hem wordt gekoppeld.
Maar er blijkt altijd iets achter te zitten: een emotionele behoefte, die losstaat van de ander die ze kan vervullen. Want waarom voelt Terri zich bevrijd door de ontmoeting met Lucas? Omdat hij haar ziet als een individu. Omdat ze bij hem eindelijk meer kan zijn dan een radertje in “het gebeiteld verband”, zoals het gezin wordt genoemd. Zijn enorme seksuele begeerte naar haar onderstreept dat iedere keer. Dat Lucas een zelfzuchtige narcist is die zich radicaal heeft afgeschermd voor de mogelijkheid om gekwetst te worden, ziet ze echter niet.
Zo heeft iedereen zijn eigen onbewuste motivatie om uitgerekend die ene man of vrouw uit te kiezen. David wil Sev omdat hij, afgewezen als hij is, troost en bevestiging zoekt dat hij bestaansrecht heeft als man. Sev wil hem omdat ze, na een leven van relaties waarin ze zich nooit echt kon binden, in hem – de vleesgeworden betrouwbaarheid – de man ziet die het geheime recept bezit voor een langdurige, stabiele relatie. En Lucas wil Terri omdat zij de volgende mooie vrouw is die hem wil bewonderen (en niet te vergeten: wil bevredigen).
Maar er komt altijd een moment waarop die behoefte is veranderd of het besef komt dat ze nooit kan worden vervuld. Terri had bijvoorbeeld graag opnieuw willen beginnen met het leven waarvan ze als twintiger zoveel meer had verwacht dan een gezapig huisje-boompje-beestje. Als ze verhuist naar een appartement op enkele deuren van waar ze woonde als student, staat dat symbool voor de nieuwe start. Maar als ze Lucas meeneemt naar het geheime zwemplekje van haar en David, begint ze te beseffen hoezeer ze ten prooi is gevallen aan een illusie.
Omdat mensen elkaar niet kennen, is er bovendien nooit de mogelijkheid om elkaars behoeften te begrijpen en een soort gulden middenweg te vinden. Personages hebben geheimen voor elkaar: Terri en David verzwijgen allebei uit schaamte dat ze voor elkaar de eerste waren met wie ze naar bed gingen. Vaak beseffen ze niet wat de uitwerking van hun gedrag is: Davids onvermogen om vrouwen om hun uiterlijk te prijzen, maakt Terri wanhopig, maar stemt Sev juist dankbaar. En dan praten ze voortdurend langs elkaar heen.
Schermer laat vooral dat laatste zien met een aantal schitterende dialogen. Ze is auteur van zeventien toneelstukken, maar in haar romans concentreerde zich tot nu toe op beschrijvingen van de binnenwereld van haar personages. Ten onrechte. Vooral de gesprekken tussen David en Terri waarin hun breuk zijn beslag krijgt, zijn fenomenaal. Haar onverzettelijke woede, zelfrechtvaardiging en pogingen om toch niet te kwetsen; zijn verdriet, wanhoop en pogingen om te lijmen – het spat allemaal van toch maar enkele pagina’s.
Het programmatische karakter van Liefde, als dat het is betekent overigens niet dat de roman er een boodschap wil inhameren. Omdat Schermer haar personages, die zichzelf evenmin kennen als elkaar, van binnenuit beschrijft, is het aan de lezer om conclusies te trekken. Daarbij stellen zij voortdurend fundamentele vragen waarop het antwoord uitblijft. Waarom doen ze wat ze doen? Wanneer heeft liefde bestaansrecht? En wat is dat dan eigenlijk: liefde? Dat doet een direct appel op de lezer om zelf na te denken.
En toch kun je, bij alle vrijheid om te interpreteren, niet anders dan de roman met een licht gevoel van vertwijfeling dichtslaan. Is liefde dan onmogelijk? Alle relaties zijn verbroken. Behalve die tussen Krista en Rafik. Maar omdat zij zo nadrukkelijk van elkaar verschillen, kan het niet anders of ook zij zullen in nabije toekomst beperkingen voelen die hun frustratie voeden. In dit verband is dan ook de laatste zin van deze roman veelzeggend: “Dit was dan toch de laatste keer.” Op een gegeven moment geef je het gewoon op, de liefde.
(Eerder gepubliceerd in Ons Erfdeel)

zaterdag 28 december 2019

Interview: Frank Tazelaar en Monique Warnier over overname Hijman Ongerijmd (Boekblad)

Frank Tazelaar en Monique Warnier zijn in twintig jaar gegroeid van organisatoren van literaire festivals tot allround literaire professionals. En nu worden ze ook boekverkoper in Arnhem. Een gesprek aan de vooravond van de 25e editie van hun Wintertuinfestival.

Twintig jaar geleden kreeg Frank Tazelaar de leiding over Wintertuin. Dat was toen uitsluitend een tweejaarlijks festival in Arnhem en Nijmegen. In 2001 trad Monique Warnier daar in dienst. Sindsdien zijn de activiteiten van het productiehuis fors uitgebreid. Die omvatten nu een reeks festivals en evenementen in binnen- en buitenland, een uitgeverij (sinds 2009) en een agentschap (sinds 2014). Ook zetten beiden de opleiding Creative Writing op aan de ArtEZ Hogeschool voor de Kunsten in Arnhem en initieerden ze het internationale CELA-netwerk voor talentontwikkeling – Connecting Emerging Literary Artists. Wat deden ze eigenlijk niet rond schrijvers en boeken?
Boeken verkopen dus. Aan die lacune komt per 1 januari een einde. Dan nemen Tazelaar en Warnier boekhandel Hijman Ongerijmd in Arnhem over van Theo Beneder en Hermien Mijnen. Warnier, die bijna twintig jaar geleden bij boekhandel Roelants in Nijmegen heeft gewerkt, krijgt de dagelijkse leiding. Tazelaar gaat zich toeleggen op publiciteit en programmering. Warnier, al sinds 1 september in de winkel om ingewerkt te worden, heeft ontslag genomen als hoofd programmering bij Wintertuin. Tazelaar doet zijn werk voor de boekhandel naast een baaierd aan andere bezigheden.

De eerste vraag is natuurlijk: waarom een boekhandel?
FT: ‘We zijn fanatieke lezers. Monique heeft heel plezierige herinneringen aan Roelants. En jij wilde toch wat anders doen?’
MW: ‘Inderdaad. Wintertuin is een fantastische plek, waar ik het erg naar mijn zin heb gehad. Maar ik had na bijna twintig jaar behoefte aan iets anders. Deze boekhandel is een heel welkome kans. Het ligt in het verlengde van wat ik deed en is toch iets heel anders. Ik word er blij van om hier te werken. Het is net als vroeger bij Roelants: de hele tijd het gesprek met mensen over boeken. “Heeft u dat boek gelezen? O, dan moet u dit boek proberen.” Heel leuk.’
FT: ‘En wij waren al langer met elkaar in gesprek over de toekomst van het boekenvak en hoe wij daarin verder kunnen. Daarin kwam de vraag boven of we een boekhandel zouden beginnen of overnemen. De overname zat dus al in het vat.’

Waarom?
FT: ‘Wat we net allemaal opsomden, waren oppervlakkige redenen om een boekhandel over te nemen. Er is een diepere reden. In onze branche is namelijk een mix van activiteiten – en de verbinding tussen de activiteiten natuurlijk – de enige manier om rond te kunnen komen. En om betekenis toe te kunnen voegen. Een boekhandel neemt een heel belangrijke positie in de keten van het boek in. Als podium voor literatuur, maar ook zelfstandig als cultureel object. Wij wilden daarom graag een boekhandel bij onze mix van activiteiten.’

En dan het liefst Hijman Ongerijmd?
FT: ‘Wij kennen deze winkel goed. We werkten met hen samen voor ons Arnhemse literatuurfestival Nieuwe Types. We gebruiken De Boeksalon op de eerste verdieping voor cursussen en presentaties. En vooral: er is een levendige uitwisseling met onze studenten van ArtEZ, die hier werken of recensies schrijven voor de site van de boekhandel.’
MW: ‘Dus toen we hoorden dat Theo en Hermien een opvolger zochten, vonden we het op z’n minst interessant om het gesprek aan te gaan.’
FT: ‘Dat gesprek was vanaf het begin heel aangenaam. We hebben als lezers affiniteit met dezelfde boeken. Het bleek al gauw dat Theo iemand zocht die de winkel in zijn geest wilde voortzetten. En in zijn toekomstvisie konden wij ons goed vinden.’

Wat voor winkel is Hijman Ongerijmd?
FT: ‘In de eerste plaats is het een klassieke boekhandel met een goed assortiment en een lange traditie – volgend jaar bestaat hij 125 jaar – op een prachtige plek. Het is een brede boekhandel, die toch een duidelijk herkenbare eigen identiteit heeft vanwege de nadruk op literatuur. De poëziecollectie vind ik goed, maar ook het aanbod kunstboeken en filosofie is van een hoog niveau. Het is een heel gezonde mix.’
MW: ‘Dat vertaalt zich in de klanten. Die groep is heel breed. Van mensen die een krantje komen halen tot mensen die met vijf nieuwe titels de deur uitgaan, iedereen komt hier.’
FT: ‘In de tweede plaats is Hijman Ongerijmd een cultureel instituut waar het boek en de schrijver centraal staan.’
MW: ‘Het is een winkel met een heel kundig team. Iedereen heeft een enorme expertise en veel hart voor de zaak.’
FT: ‘Voor elk genre is iemand. We hebben zelfs iemand die managementboeken leest en daar zinnig en met plezier over kan praten. Daardoor kunnen wij met onze klanten het gesprek aangaan over alle boeken – en niet alleen over romans en poëzie.’
MW: ‘Maar het is vooral een winkel met heel veel potentie. En dan kom ik op de ruimte voor activiteiten boven. De boekhandel biedt al veel plek aan allerlei organisaties uit de stad. Daar willen wij nog verder in gaan.’

‘Een heel gezonde mix’, hoor ik. In 2013 ging – toen nog – Hijman & Arends failliet.
FT: ‘De winkel staat er nu goed voor. Hij vaart scherp aan de wind, zoals veel boekhandels, maar de situatie is sterk verbeterd. Anders waren we er ook niet ingestapt.’

Hoe is de winkel erbovenop geraakt?
FT: ‘De concurrentiepositie is veranderd. Theo’s eerste winkel Ongerijmd is verdwenen toen hij Hijman & Arends redde en beide winkels samenvoegde. Het Colofon is erbij gekomen. Maar vooral het verdwijnen van Polare – de zichtbaarste boekhandel van de stad – heeft ons geholpen. Net als het aantrekken van de markt. Vlak ook het beleid van Theo en Hermien niet uit, het enorm betrokken team van de winkel en de rol van de zogeheten reddende engelen: de crowdfunders die destijds bij elkaar een ton als gift of lening in de winkel staken. Dat heeft een netwerk van klanten opgeleverd die nog steeds zeer nauw bij de winkel betrokken zijn.’
MW: ‘Door de opkomst van internet hoor ik mensen tegenwoordig zeggen dat ze bewust bij ons kopen. Dat was twintig jaar geleden bij Roelants niet. Een fysieke boekhandel bezoeken is bijna een activistische daad geworden. Je klanten – en echt niet alleen de ouderen, die nu eenmaal gewend zijn in een winkel te kopen – zijn je strijdmakkers geworden. Die moeten we koesteren.’

Toch legden jullie zojuist de nadruk op de bovenverdieping. Zonder hadden jullie Hijman Ongerijmd niet overgenomen?
MW: ‘Ik denk het niet. We zouden elders een ruimte kunnen vinden. We zouden een samenwerking aan kunnen gaan. Maar dat zou niet hetzelfde zijn.’

Waarom is de ruimte voor activiteiten zo belangrijk?
FT: ‘De status van het boek en van de auteur zijn aan het veranderen. We leven in het einde van de romantische periode, waarin het boek een middel voor de auteur is om zichzelf uit te drukken. We keren terug, zeg ik weleens, naar de tijd van voor de uitvinding van de boekdrukkunst, toen de auteur een middel voor de maatschappij was om zich uit te drukken. Dat betekent dat de status van het boek niet langer in het boek zelf of in de auteur ervan ligt, maar in de verbinding met de lezer. Het is zoals Alessandro Baricco zegt in De barbaren: “De betekenis van het boek is niet gelegen in het boek alleen, maar in de hoeveelheid wereld die door het boek heen kan waaien.” En hoe maak je die wereld zichtbaar? Met programma’s en ontmoetingen. En dus moet deze winkel een “plaats van ontmoeting” zijn, zoals nu al boven de toonbank staat. We beogen met de boekhandel daarmee eigenlijk hetzelfde als met al onze activiteiten.’

Want?
FT: ‘We hebben in 2004 productiehuis Wintertuin opgericht – een levendige organisatie waar momenteel achttien mensen werken. De missie daarvan zou je kunnen omschrijven als: literatuur inzetten als middel om te verbinden. Dat doen we met een agentschap en een kleine uitgeverij, die bedoeld zijn om auteurs en hun kunstenaarschap in iets groters in te bedden. En dat doen we met allerlei projecten, waarmee we literatuur en onderwijs verbinden, literatuur en andere kunstvormen, literatuur en ouderenzorg, auteurs hier en auteurs uit het buitenland.’

Jullie brengen je eigen ervaringen dus nadrukkelijk in bij de boekhandel.
FT: ‘Inderdaad. En niet alleen onze eigen ervaring. In ons netwerk zitten veel mensen die wij hebben opgeleid aan de ArtEZ of die we daarna via Wintertuin begeleidden, die we bij de winkel betrekken. Een deel van de activiteiten wordt georganiseerd door een jonge redactie. Ook zetten we onze alumni in als bijvoorbeeld interviewer.’

Als gratis of goedkope arbeidskrachten?
FT: ‘Zeker niet. Wij leren onze studenten juist dat ze geld kunnen vragen voor de kennis en de kunde die ze opdoen tijdens hun opleiding. Iedereen in dit vakgebied, zeker aan de producerende kant – als schrijver of als programmamaker –, moet betaald krijgen voor zijn of haar werk. Wat we straks wel doen, is de boekhandel en de activiteiten los van elkaar trekken. De activiteiten worden gefinancierd door een aparte stichting die we hebben opgericht: Writerswriters. Dat is een culturele stichting die zijn inkomsten niet alleen haalt uit wat hij voor de winkel doet, maar ook uit opdrachten voor derden: van het uitvoeren van cursussen tot het organiseren van debatten. En uit subsidies, wanneer de stichting cultureel beleid van de overheid of fondsen uitvoert.’
MW: ‘Een boekhandel moet zijn activiteiten wel organiseren via een aparte stichting. Als je activiteiten financiert vanuit de winkel, hebben je mogelijkheden een heel laag plafond. Dan gaan de activiteiten namelijk drukken op je winkel, terwijl ze juist bedoeld zijn om je winkel te versterken.’

Profiteert de winkel ook anderszins van jullie netwerk?
FT: ‘Ik denk het wel. We willen meer samenwerking van de grond krijgen rondom de standaardmomenten als de Boekenweek. Denk ook aan reeksen met het Filmhuis of Toneelgroep Oostpool, die tegenwoordig verdacht veel boekbewerkingen op de planken brengt.’

Is het ideaal dat jullie elke dag op de bovenverdieping een activiteit hebben?
MW: ‘Drie verschillende activiteiten per week is het mooist. En in de zomer en tijdens de drukke cadeauperiode wat minder vaak.’

De nadruk van Hijman Ongerijmd op programma’s in de boekhandel lijkt tegen de trend in te gaan. Ik zie andere winkels snoeien in hun activiteiten – als bezuiniging, of omdat het effect te gering is. Er komt te vaak hetzelfde kleine groepje opdagen.
FT: ‘Ik zie toch meer boekhandels in Nederland als een literair podium opereren. Bij Dekker van de Vegt in Nijmegen is programmering een steeds groter onderdeel van de winkel. Bij De Drvkkery in Middelburg ook. Van Piere in Eindhoven heeft met de Boekie Nights van Wim Daniëls iets heel moois neergezet. Maar het gevaar is wel dat een boekhandel het niet serieus genoeg neemt. Dan worden programma’s een soort add-on van je verkoopactiviteiten. Daar boor je geen nieuw publiek mee aan, dat op zoek is naar verdieping en inhoud. Bij Hijman Ongerijmd zullen we dan ook geen verkooppraatjes organiseren van een bekende auteur over zijn nieuw verschenen titel. De inhoud staat voorop. Wel moet er een duidelijke relatie tussen boven en beneden zijn. We zullen boven boeken en thema’s centraal stellen die we beneden verkopen.’

Halen jullie je inspiratie voor typische boekhandelsprogramma’s bij genoemde winkels?
FT: ‘De Boekie Nights zijn een voorbeeld. Maar ik haal ook inspiratie – en expertise – uit het Europese CELA-netwerk. Veel literaire organisaties met wie we daarin samenwerken, baten ook boekhandels uit. Passa Porta in Brussel, dat boekhandel, festival en residentie is. En organisaties in Óbidos (Portugal), Belgrado, Praag. Het is heel interessant om te onderzoeken hoe zij het financieren of nieuwe publieksgroepen aanboren.’

Kun je daar een voorbeeld van geven?
FT: ‘In Belgrado hebben ze een Blue Pen Café. Daar komen schrijvers, die elkaar feedback geven. Positieve feedback, vandaar die naam. Dat organiseren ze twee ochtenden per week. Wat vaak!, dacht ik. Maar het zit elke ochtend vol. Hoe kan dat? In Óbidos hebben enkele boekhandels gezamenlijk een heel interessant YA-festival. Hoe slagen zij er daarmee in om zich te verbinden met een nieuw publiek? Ik wil graag die successen vertalen naar de Nederlandse situatie. Ik ben in de gelukkige omstandigheid dat ik, anders dan de meeste boekverkopers, voor mijn werk door Europa reis en daar veel mensen ken.’

Eind deze maand is de 25e editie van het Wintertuinfestival, dat dit jaar het thema gastvrijheid heeft. Hoe gaat het daarmee?
FT: ‘Ook daar hebben we de gevolgen ondervonden van de veranderde status van het boek waar ik over vertelde. Toen wij bij het festival betrokken raakten was er nog geen internet: van Bol.com tot sociale media. De verbinding tussen schrijver en lezer was heel anders. Het ging ons er toen eerder om grote namen op het podium te zetten.’
MW: ‘Dat wij literatuur als podiumkunst wilden brengen, was toen nieuw. Nu niet meer. Wij zijn daarom – ook door de festivalisering van Nederland – de kant op gegaan van verdieping, het onderzoeken van de relatie tussen literatuur en maatschappij, verbinding.’
FT: ‘Wij zijn verschoven van presentatie naar inbedding, zou je kunnen zeggen. Niet meer: literatuur presenteren en verder niets. Maar: schrijvers stimuleren hun kunstenaarschap te verbreden.’

Er is veel publiek voor een dergelijk inhoudelijk festival?
FT: ‘Ons publiek is alleen maar gegroeid. Het is een divers publiek ook. Het is als een plein in een dorp aan de Middellandse Zee, waar allerlei soorten mensen bij elkaar komen. Vorig jaar hadden we amper grote namen op het Wintertuinfestival. Toch was het knal uitverkocht. Zeker bij een jong publiek zie je heel sterk de behoefte om via fictie de wereld te lezen, zoals Ali Smith dat noemt.’

Zie je ook andere partijen in het boekenvak inspelen op die verandering richting literatuur als middel om de maatschappij te begrijpen?
FT: ‘Zeker. Je ziet dat bij allerlei auteurs: van Zadie Smith en Valeria Luiselli in het buitenland tot Bregje Hofstede, Nina Polak en Alma Mathijsen bij ons. Er is echt een gemeenschap van lezers rond dit soort jonge schrijvers. Ook een auteur van onze generatie als Ilja Leonard Pfeijffer komt opeens met een pamflet over ironie. En uitgeverijen, die allemaal redacteuren hebben uit dezelfde leeftijdsgroep, sluiten daar als vanzelf bij aan. Das Mag. Pluim. Atlas Contact. De Bezige Bij. Ook andere.’

Beogen jullie hetzelfde met de Wintertuin-uitgeverij?
FT: ‘Nee. Wij geven alleen chapbooksuit, bedoeld om jong talent in een bepaalde fase van hun ontwikkeling te steunen. Daarna groeien ze door bij reguliere uitgeverijen. Lisa Weeda zit nu bij De Bezige Bij, Simone Atangana Bekono bij Lebowski. Je kunt hooguit zeggen dat het allemaal auteurs zijn van wie wij geloven dat ze een breder kunstenaarschap nastreven dan, bij wijze van spreken, alleen maar goed blokfluit kunnen spelen.’

En jullie zijn een agentschap begonnen om auteurs ook daarna te kunnen blijven ondersteunen?
FT: ‘We willen vooral een breder auteurschap ondersteunen, door ook opdrachten voor onze auteurs te regelen, hun werk in te bedden in lesprogramma’s, of het te internationaliseren. Commerciële agenten en uitgeverijen doen dat nauwelijks. Wij hebben bijvoorbeeld auteurs als Simone Atangana Bekono, Lotte Lentes en Joost Oomen via het CELA-project in het buitenland ondergebracht. Ze hebben zelfs contracten voor romans die hier nog niet verschenen zijn. Veel Nederlandse uitgeverijen zouden geen moeite voor hen doen omdat ze amper zijn gedebuteerd en nog niet een bepaalde status hebben in termen van verkoopcijfers. Wij doen die moeite wel, omdat het ons gaat om inbedding – via programma’s, tijdschriften, vertalers, óók in het buitenland. We hebben nu elf auteurs onder contract, van wie dit of volgend jaar ergens iets verschijnt. Auteurs die we anders dan met onze uitgeverij onder contract houden. Helaas heeft het agentschap wel tot aanvaringen geleid met sommige uitgeverijen.’

Aanvaringen?
FT: ‘Nou ja, dat is een sterk woord. Het zijn gesprekken met een glas wijn, niet met een advocaat. Maar neem de vertaalrechten in het standaardcontract als voorbeeld. In geval van verkoop wordt dat bijna volledig toegeschreven aan de moeite die uitgeverijen daarvoor hebben gedaan. Zij krijgen daar 80 procent voor. Maar als je ziet hoe jonge auteurs opereren in internationale netwerken, is hun bijdrage daaraan groter. Dus die verhouding moet anders. We zijn nu zover dat de auteur 40 procent krijgt, of soms 50 procent. Maar dat moet hoger.’

Je ziet dus wel dat uitgeverijen anders over de rol van auteurs gaan denken?
FT: ‘Jawel. Uitgeverijen zien ook dat auteurs zich steeds breder ontwikkelen en stellen zich dan bijvoorbeeld op als agent. Maar er is nog een wereld te winnen. Ik tekende laatst een contract voor een auteur met een uitgeverij. Toen zei de uitgever tegen die jonge auteur: “Goh, doe je verder nog iets.” Alsof het schrijven van een boek het enige is! Deze auteur leeft volledig voor het schrijverschap, maar doet van alles – ze leidt bijvoorbeeld een schrijfwerkplaats met nieuwkomers. Een auteur zou niet eens meer uitsluitend van royalty’s kunnen leven als hij zou willen.’

Misschien wel als jullie je in je eigen boekhandel voor hen inzetten.
MW: ‘Ha ha. Er is nog geen aparte plank met al onze chapbooks, zoals bij Dekker van de Vegt, maar die komt er zeker. Maar we zullen toch vooral in de volle breedte gebruikmaken van hun literaire expertise, zoals Frank eerder vertelde. Als programmamaker, als interviewer, noem maar op.’
(Eerder gepubliceerd in Boekblad Magazine, nov 2019)

dinsdag 24 december 2019

Recensie: 'Denkend aan Donner' – schrijven over hun boekhandel (Boekblad)

Ter gelegenheid van de heropening vroeg Donner schrijvers om een ode aan het lezen. Dankzij de brede opzet is Denkend aan Donner een ware schatkist geworden, waar iedere liefhebber van boekhandels van kan smullen.
  
Hoe komen wetenschappers aan hun boeken? Denk er eens een momentje over na. Je komt al snel tot de conclusie: via internet. Een academicus stelt een literatuurlijst van boeken rondom zijn thema samen, zet die online in zijn winkelmandje, afrekenen, klaar. Waarom zou hij naar de fysieke boekhandel gaan – anders dan om privéredenen: een cadeautje voor zijn partner, een boek voor op vakantie?
En toch begint iedere nieuwe studie van de filosoof Hans Achterhuis in de boekhandel. De kiem van zijn studie Met alle geweld (2008) lag bij de vondst van een fascinerend boek bij boekhandel Peeters in Leuven. En ook nadat hij besloot onderzoek te gaan doen naar het thema geweld, weigerde hij het systematisch aan te pakken. Nee, hij bleef boekhandels bezoeken – zoals de in filosofie gespecialiseerde Librairie Vrin te Parijs – om alles te kopen wat er toevallig over het onderwerp voorradig was.
Is dat efficiënt? Natuurlijk niet, Achterhuis geeft het onmiddellijk toe. Door zijn methode heeft hij boeken aangeschaft waar hij niets aan bleek te hebben. Maar 'de vreugde van de toevallige vondst' vergoedde veel, 'de verrassing van een onverwachte tekst die daar speciaal voor mij lag'. Sterker: zonder die ene vondst bij Peeters zou er niet zo'n persoonlijke betrokkenheid in Met alle geweld doorklinken, is zijn overtuiging.

Deze ontboezeming is een van de hoogtepunten uit Denkend aan Donner, dat eind oktober verscheen. Ter gelegenheid van de heropening van een jarenlange verbouwing vroeg de Rotterdamse winkel 52 auteurs om een 'ode aan het lezen', zoals de ondertitel van deze bundel luidt. Maar liefst 46 schrijvers, dichters en uiteenlopende wetenschappers gaven hieraan gehoor. 
Het eindresultaat is een bijzonder bont boeket. Je kunt een discussie lezen tussen Elvin Post en zijn dochter over papieren versus digitale boeken. De herinnering van uitgever jan Geurt Gaarlandt van Balans aan het bezoek van Bill Clinton aan Donner. De encyclopedische aanzet van planten en dieren wiens namen verwijzen naar papier of inkt, geschreven door bioloog Jelle Reumer. Een beschouwing van filosofe Marli Huijer over de kunst van het boekenschenken. En nog zo veel meer.
Het mooie is vooral dat het geen boek over Donner is geworden. Hoe voor de hand liggend zou het zijn geweest? Rotterdam is groot genoeg om voldoende schrijvers in het klantenbestand te vinden om over hun ervaringen met de winkel te schrijven – om nog maar te zwijgen van de honderden auteurs die er de afgelopen jaren werden geïnterviewd, lezingen gaven of signeersessies hielden.
Het zou een te particulier boek hebben opgeleverd, en door de herhalingen misschien een vermoeiend boek. Hoe interessant is het om steeds opnieuw te lezen over de pocketkelder, waarmee de winkel in de jaren zestig van de vorige eeuw transformeerde van een gereformeerde speciaalzaak tot een culturele ontmoetingsplaats, of de spijt om de teloorgang van het cultuurplein in de handen van Selexyz en Polare?
Nu wordt er precies genoeg aan de pocketkelder gerefereerd. Rien Vroegindeweij brengt een mooi gedicht over het afdalen naar de hemel. Awee Prins heeft een fraai stuk over de ontdekking van Jan Arends' Keefman, toen hij voor een spreekbeurt naar de pocketkelder werd gedreven. En Maria Heiden vertelt – als grappig tegengewicht – hoe ze destijds direct een collega op zolder belde om snel naar beneden te komen, zodra er een knappe klant de kelder had betreden.
Al deze herinneringen aan Donner blijven leuk om te lezen omdat je tussendoor steeds wordt verrast door een beschouwing die je aan het denken zet. Ik stipte al die van Post en Huijer aan. Maar ook de bijdrage van Arjen van Veelen is bijzonder prikkelend. Hij legt daarin uit waarom boeken een steeds kleinere rol in zijn leven zijn gaan spelen, en juist daarom belangrijker dan ooit lijken te zijn.
En laat ik natuurlijk de beschouwing van Achterhuis niet vergeten. De boekhandel als 'tempel van het toeval', zo had ik een op zich bekend verschijnsel tóch nooit eerder bekeken. 
(Eerder gepubliceerd in Boekblad magazine, nov 2019)

zondag 15 december 2019

Drie jaar geleden kocht Paul Vigeveno, organisator van reizen via Voyage & Culture, de Amsterdamse reisboekhandel Pied à Terre. Per 1 januari verkoopt hij de speciaalzaak door aan Scheltema.

Hoe was uw week?
'Tumultueus. Deze week [= inmiddels vorige week] tekenden wij officieel de overdracht van Pied à Terre aan Scheltema. En dus verstuurden Novamedia, het moederbedrijf van Scheltema, en wij het persbericht, lieten we het onze officiële relaties weten, mailden we onze achterban. Tot mijn verbazing leidde dat tot veel telefoontjes, ook van mensen die ik al een tijd niet had gezien. Naarmate je een persoonlijker band hebt met mensen, duurden de gesprekken langer. Tegen iemand als Fik Meijer, met wie ik al zó lang samenwerk, zeg je niet snel: "Ik verkoop de winkel" – en klaar.

Werd u niet moe om voortdurend hetzelfde verhaal te vertellen?
'Nee hoor. Ik vind het vooral belangrijk om voor zo iets echt de tijd te nemen. Als ik lang met iemand samenwerk en we daarom afhankelijk van elkaar zijn, is het essentieel dat die persoon precies weet hoe het in elkaar zit. Ik wil niet dat er verkeerde verhalen de wereld in komen.'

Hoe reageerde iedereen?
'"Ik had het wel verwacht." Dat hoorde ik veel.'

O ja? Dat suggereert dat het niet zo goed ging met Pied à Terre.
'Het gaat best goed met de winkel. Alleen: er speelt een aantal economische ontwikkelingen. Ten eerste zijn de huren in Amsterdam dramatisch. Veel hoger dan het landelijke gemiddelde. Als je bedenkt hoeveel Michelin-kaarten je moet verkopen om terug te verdienen wat wij moeten betalen. Ten tweede kun je een winkel van 485m2 niet in je uppie doen. Ook omdat we specialistische kennis nodig hebben, hadden we zeven, acht fulltime-krachten. Op de lange termijn wegen die kosten zwaar. Aan de andere kant staat de vraag onder druk. Als ik in Boekbladlees dat het instellen van gratis roaming in Europa zo'n invloed heeft op de omzet van ANWB – ik had me niet eens gerealiseerd dat zo iets kleins zo'n enorm effect kan hebben. Tegen die achtergrond was het beste om nu, vanuit een positie van kracht, te zoeken naar een grotere partij die een beroemde, specialistische boekhandel als Pied à Terre binnenboord wil halen.'

U bent bewust op zoek gegaan naar een grotere partner?
'Natuurlijk heb ik eerst met allerlei mensen gesproken. Zo gaat dat in de snuffelfase. Maar al gauw bleek dat kleinere organisaties niet de financiële draagkracht hebben voor zo'n overname. Novamedia heeft die wel, en investeert bovendien uit ideële motieven in het boekenvak. Zij vinden de rol van lezen en boeken belangrijker dan puur winst maken. In gesprekken heb ik de kracht van het bedrijf kunnen merken. En deze week nogmaals aan de power waarmee zij hun marketing kunnen inzetten.'

Aan de andere kant: willen klanten van een gespecialiseerde boekhandel, met zijn heel eigen sfeer, wel naar een grotere, algemenere en daardoor anoniemere winkel?
'Het uitgangspunt is daarom om de sfeer en kennis van Pied à Terre zo veel mogelijk te behouden. Het wordt een shop-in-shop met een eigen identiteit. Dat blijkt uit de naam: Scheltema-Pied à Terre. Ons uithangbord komt daar te hangen: een omgekeerd café-ding met een wereldbol in het midden. Er gaan twee mensen mee, om de continuïteit qua kennis te waarborgen. En Scheltema heeft een aanzienlijk deel van het assortiment overgenomen. De winkel heeft straks misschien niet vier, vijf wandelseries compleet. Er zal een zekere voorselectie plaatsvinden. Maar de reisafdeling, straks twee keer zo groot als de huidige reisafdeling van Scheltema, heeft wél een veel groter assortiment dan een gemiddelde boekhandel. Dus niet alleen de Lonely Planet en ANWB-gidsen, maar ook bijvoorbeeld de Cicerone-gidsen: echt bijbeltjes voor de liefhebber. Nergens in Amsterdam vind je zoveel bij elkaar. En niet te vergeten: de mogelijkheid om kaarten te printen blijft behouden. Zo kun je op iedere gewenste schaal een kaart laten maken met jouw vakantiehuis precies in het midden.'

Stanley & Livingstone maakt precies dezelfde beweging als Pied à Terre. Wat betekent dat?
'Dat is opmerkelijk. Ik hoorde dat pas donderdagavond. Er blijft nu nog maar een gespecialiseerde reisboekhandel over: De Zwerver in Groningen. Dat is de enige organisatie die al vroeg heeft ingezet op internet. Dat is een wijs besluit geweest.'

U heeft ook geïnvesteerd in een nieuwe webshop van Pied à Terre.
'En die voldoet qua vormgeving en omzet aan onze verwachtingen. We zijn ook nog bezig om te kijken hoe die voortgezet kan worden. Maar ja: de online omzet schiet niet opeens naar 50%. Dat zou te optimistisch zijn. Die omzet is nu 20%. En dat is wel iets anders dan de online omzet van De Zwerver, die al midden jaren negentig in internet heeft geïnvesteerd en een heel net van affiliates daaromheen heeft gespannen. Dat haal je niet zomaar in.'

Met de verkoop komt een einde van drie jaar in het boekenvak. Hoe kijkt u daarop terug?
'Het was een ongelooflijk enerverende periode, waarin ik veel heb geleerd. Maar ik heb ook ontdekt dat ik minder een winkelman ben dan ik dacht. Altijd als ik in een vreemde stad ben, is het eerste wat ik doe een boekenzaak opzoeken. Winkels als Daunt Bookshop in Londen, prachtige tempels zijn dat. Het leek me geweldig met de synergie van boekverkoop, activiteiten in de winkel en reizen organiseren zelf zoiets uit te bouwen. Maar het kost bijzonder veel tijd om dat op een sprankelende manier te doen. Je moet er fulltime mee bezig zijn. Nu vind ik het niet erg om hard te werken. Ik ben ook energieker dan veel leeftijdsgenoten om me heen. Ik ben met mijn 66 jaar alleen niet meer zo piepjong dat ik én reizen wil blijven organiseren én die energie in de winkel kan steken.'

Dan blijft de vraag waarom u er dan voor kiest om door te gaan met reizen organiseren.
'Misschien is het de verslaving van het reizen? Ik was anderhalve week geleden in Washington om voor NRC Handelsblad een reis op te zetten rond de presidentsverkiezingen. Je probeert dan bij denktanks binnen te komen, gaat bij de ambassade langs, bezoekt de Wereldbank, spreekt met de correspondent van de krant. Dat vind ik zó leuk en spannend.'

Een reisboekhandelaar werkt om zijn klanten op reis te kunnen sturen. Maar u prefereert werk waarbij u zelf op reis kunt?
'Precies, dat is het. Een boekhandel runnen is toch ook een geregeld leven. Ik hou van het avontuurlijk ongeregelde, dat je – om een reis op te zetten – vier dagen ergens heen gaat, bij organisaties probeert binnen te komen, met mensen contact legt.'

Tot slot: wat gaat u vandaag doen?
'Ik vertrek straks naar Schiphol. Ik ga voor een klant een reis opzetten in Cyprus. Een reis met een aantal culturele aspecten, maar het wordt ook een reis met een politiek-historische dimensie, die dus aandacht besteedt aan de Turkse inval van 1974 en de gevolgen daarvan. Dat vind ik – historicus van opleiding – altijd het leukste: geschiedenis laten doceren op locatie, met de bus als rijdende collegezaal en de plek zelf het verhaal laten doen.'
(Eerder gepubliceerd op Boekblad.nl, 8 dec)

dinsdag 3 december 2019

Ook toen al. Godfried Bomans over de mening van BNers

'Wat mij altijd weer verbaast, is de veronderstelling dat iemand die een zekere bekendheid geniet, over mijn aalles een mening moet hebben. Het feit dat ik een liefhebberij heb om met woorden te spelen, wettigt blijkbaar het vermoeden dat ik over zaken als rassendiscriminatie en de buitenlandse politiek van De Gaulle iets zinnigs te vertellen heb. De mensen vragen je dat rustig. Waarom? Omdat men schrijft. Hier schijnt iets magisch van uit te gaan.'
(uit: Godfried Bomans, De brandmeester, Van Oorschot, 2019)

Wanneer hij dit schreef, weet ik niet. De verantwoording in de recent verschenen bloemlezing eh... schiet wat tekort. Laat ik het daarop houden. Het zal ergens in de jaren 1960 zijn geweest. Nederland had nog maar twee televisienetten. Tot 1964 zelfs nog maar één. Er waren nog geen tientallen talkshows per dag. Ook waren er minder radiostations. Wel waren er aanzienlijk meer kranten dan tegenwoordig. En ook toen al gold de wet: een scheet van een BN-er is interessanter dan een doordachte opinie van een terzake deskundige specialist. Het enige verschil is dat in de tijd van Bomans schrijvers blijkbaar BN-er konden zijn. Dat is niet meer zo. Of gold Bomans in zijn tijd ook als de uitzondering: de schrijver die wél op tv mocht komen omdat hij niet saai over zoiets als 'literaire verbeelding' wil praten?

vrijdag 29 november 2019

‘We lopen tastenderwijs door een donkere kamer’ – Interview met Geert Buelens over 20 jaar DNBL (Vooys)

In een verborgen bijkamertje in het doolhof dat het Transcomplex van de Universiteit Utrecht is, ontmoet journalist Maarten Dessing Geert Buelens naar aanleiding van het twintigjarige bestaan van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL). Geert Buelens is sinds 2005 hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit Utrecht. In 2018 kwam zijn goed ontvangen studie De jaren zestig. Een cultuurgeschiedenisuit bij Ambo Anthos en naast studies verschenen van zijn hand meerdere essaybundels en de drie dichtbundels Het is (2002), Verzeker u (2005) en Thuis (2015). Vlak na zijn aanstelling aan de Universiteit Utrecht werd hem gevraagd om toe te treden tot het bestuur van de DBNL. Daar zat hij in tot de zelfstandige stichting in 2015 werd ondergebracht bij de Koninklijke Bibliotheek (KB) in Den Haag en de samenwerking werd aangegaan met de Taalunie en de Vlaamse Erfgoedbibliotheken. Daarna werd hij voorzitter van de Werkgroep Content. Deze werkgroep adviseert over de selectie van de achthonderd boeken en tijdschriftjaargangen waarmee DBNL ieder jaar groeit en stelt de prioriteiten voor de te digitaliseren teksten. Maarten Dessing sprak hem over het belang van deze werkgroep, de wijze waarop de werkgroep keuzes maakt en de complicaties die zich voordoen bij het maken van deze keuzes en het digitaliseren van teksten.

Toen u in 2005 aan de Universiteit Utrecht werd aangesteld als hoogleraar, had de DBNL net haar eerste lustrum gevierd. Kort daarna werd u gevraagd om bestuurslid van de DBNL. Hoe belangrijk was de DBNL toentertijd voor u?
Ik ben het type onderzoeker dat grote hoeveelheden primair en secundair materiaal bestudeert en daarvoor ontzettend veel in bibliotheken zit. Ik ben een echte bibliotheekman. Al die schatkamers vol materiaal die een bibliotheek biedt – ik word daar altijd heel blij van. De DBNL is als digitale variant daarvan een fantastische toevoeging waar je bronnen vindt waar je zelf niet zou zijn opgekomen, met als fijn extraatje dat je er de deur niet voor uit hoeft.
De beelden die ik heb van de begintijd van de DBNL zijn een beetje vaag. Ik zou niet meer weten wat er in 1999 precies op stond. Een van mijn vroegste concrete herinneringen is een project om duizend basisteksten erop te zetten – een vroege poging tot canonvorming. Daar was ook een tekst van mij voor uitgekozen, dus toen kreeg ik een formulier om afstand te doen van mijn copyright, dat ik moest ondertekenen. Mijn proefschrift over de Vlaamse poëzie door de ogen van Paul van Ostaijen, waarvan de handelseditie uitkwam in 2001, is in ieder geval nog echt een product van de twintigste eeuw geweest. De honderd jaar Vlaamse poëzie die ik daarvoor heb bestudeerd, heb ik allemaal gevonden in bibliotheken en archieven. Of zelf gekocht.
Voor mij was het evident om in het bestuur van de DBNL te stappen, toen mij dat kort na mijn aanstelling aan de Universiteit Utrecht werd gevraagd. De DBNL is een dusdanig belangrijk instrument voor het vak – zowel het onderwijs als het onderzoek – dat als je daaraan kan bijdragen, je dat gewoon doet. Er zijn allerlei bloedgroepen vertegenwoordigd. Destijds in het bestuur, en tegenwoordig in deze werkgroep. Er zijn mensen uit Vlaanderen, mensen uit Nederland, vertegenwoordigers van de gewone gebruikers, vertegenwoordigers van de academische gebruikers en zo meer. Ik kan door mijn achtergrond veel van die verschillende petten opzetten. Ik heb zicht op zowel de Nederlandse als de Vlaamse geschiedenis, cultuur en institutionele structuren met al hun mogelijkheden en beperkingen. Ik kan daardoor alles een beetje overzien. Althans, men hoopt dat ik dat kan.

Kunt u een voorbeeld geven van een onderzoek waarvoor u bij uitstek de DBNL veel hebt geraadpleegd?
Poeh! Het eerste wat me te binnen schiet – en ja, dat is eigenlijk geen goede PR – zijn eigenlijk ontgoochelingen. Je kijkt op de DBNL, ziet een tekst staan, klikt twee keer en moet constateren: o nee, de rechten zijn niet vrijgegeven en dus staat hij er toch niet op. Dat is een van de grootste problemen van DBNL, zeker voor iemand als ik, omdat de meeste literatuur waarnaar ik onderzoek doe, nog rechtendragend is. De hoeveelheid materiaal uit de recentste periodes die wel beschikbaar is, is vaak frustrerend klein. Dat neemt niet weg dat ruim 16.000 teksten in de DBNL natuurlijk gigantisch is. Wie heeft er 16.000 boeken in huis? Iemand die dit jaar eindexamen doet, heeft de rest van zijn leven genoeg te lezen met alleen al het materiaal dat op dit moment op de DBNL te vinden is.
            In Utrecht laten we onze studenten veel met de DBNL werken. Voor vrijwel elk vak wordt wel een primaire en/of secundaire tekst opgegeven die in de DBNL te vinden is. Het gevaar is eerder dat studenten, die zijn opgegroeid met internet en soms niets anders verwachten dan digitaal materiaal, te veel leunen op de DBNL. Dan googlen ze iets en komen ze op de DBNL terecht. Of ze zoeken zelfs alleen binnen de DBNL, terwijl er in de vakpraktijk nog heel veel niet op DBNL te vinden is. Wie bijvoorbeeld een state of the art-studie naar Hugo Claus wil doen, zal ontdekken dat misschien wel 80% van de bestaande studies daar niet te vinden is. Het copyright is nog niet opgeheven of het academisch tijdschrift waarin het is verschenen, is niet gedigitaliseerd. Of het is wel digitaal te vinden, maar enkel binnen de beschermde omgeving van universiteitsbibliotheken. Het is de verantwoordelijkheid van iedereen in het onderwijs om studenten daarop te wijzen.

Zijn de verwachtingen van gebruikers over wat de DBNL te bieden heeft dan misschien te hoog?
Ik zou zeggen: het is goed dat de verwachtingen hoog zijn, maar ze zijn niet altijd realistisch. Ooit was de belofte van het internet, en zeker van een partij als Google, dat alles online te vinden zou zijn. We leven nu ook in het tijdperk van big data. Maar de beelden die daarbij opkomen, reflecteren niet de huidige werkelijkheid. Neem alleen al de beperking door het copyright, dat blijft gelden tot zeventig jaar na de dood van de auteur, óók als er al lang geen commercieel gewin mee te behalen is. Zelfs materiaal dat is gedigitaliseerd, kun je vaak toch niet raadplegen omdat het auteursrecht niet is geregeld. Gelukkig is er voor Nederland in 2017 een collectieve regeling afgesloten met Lira, waardoor veel reeds gedigitaliseerde tijdschriftartikelen beschikbaar zijn gekomen waar nog auteursrechten op rusten. Voor Vlaanderen is er helaas nog niets vergelijkbaars gebeurd, ook omdat copyright in België federaal geregeld wordt en dat maakt de zaak complex. Vlaanderen kan zoiets niet alleen beslissen. Voor Vlaamse teksten moet nog steeds ieder rechthebbend individu toestemming geven en het is niet altijd makkelijk om die te vinden.

Het blijft dus handiger om in persoon naar de KB te gaan?
Of om boeken te kopen. Ik merk dat ik dat zelf nog steeds veel doe. Maar in principe is dat waar. Alles wat op de DBNL staat, is ook in papieren vorm te vinden in Den Haag, zo mag je aannemen. Daar staat tegenover dat neerlandici buiten Nederland en Vlaanderen niet zomaar daarheen kunnen reizen. Voor hen is de gigantische hoeveelheid bronnen in de DBNL van goudwaarde. Bij gebrek aan goedgevulde plaatselijke bibliotheken kunnen studenten teksten lezen die anders onvindbaar of onbetaalbaar zouden zijn. Ik heb zelf die ervaring als gasthoogleraar Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Stellenbosch. De middelen zijn in Zuid-Afrika veel beperkter. Dat belang voor de internationale neerlandistiek is een van de grootste troeven van de DBNL, waarvoor in andere taalgebieden geen equivalent te vinden is.
Toen ik onderzoek deed voor mijn boek Europa, Europa! over de dichters van de Eerste Wereldoorlog, moest ik mij breed oriënteren in literaturen waar ik geen idee van had, en heb ik gekeken naar wat er elders zoal bestaat. Voor de Franstalige literatuur is er Gallica, dat sindsdien wel sterk is verbeterd, maar op dezelfde manier als bij ons erg wordt beperkt door het copyright. Vanaf de twintigste eeuw is heel weinig materiaal te vinden. De Scandinavische landen hadden een soort mini-DBNL. Goed, dit was in 2008. Sindsdien heb ik niet meer gekeken, misschien is de situatie enorm verbeterd. Maar het staat buiten kijf dat het Nederlandse taalgebied er heel vroeg bij was met het op grote schaal digitaliseren van het eigen erfgoed.

Als voorzitter van de Werkgroep Content bent u nauw betrokken bij DBNL. Deze werkgroep adviseert over de selectie van titels die gedigitaliseerd worden voor DBNL. Waarom is het bestaan van deze werkgroep van belang?
Ook bij de DBNL gold in de begintijd de vooronderstelling dat op termijn alles zou worden gedigitaliseerd, dus maakte het in de pre-KB-tijd ook niet uit wat eerst aan de beurt zou komen. Er waren wel commissies van wetenschappers uit heel verschillende gebieden die adviseerden, maar hoewel ze altijd zijn blijven bestaan, leidden ze in de meeste gevallen jarenlang een slapend bestaan. Het effect was dat er geen lijn zat in wat er werd gedigitaliseerd. Dan zag je soms een derde druk van een titel gedigitaliseerd worden die al online te vinden was. Of een bepaalde brieveneditie, terwijl er een andere, betere editie beschikbaar was. Misschien hadden de mensen die erover gingen een duidelijk parcours in hun hoofd, maar voor de buitenwereld – en zelfs voor mij, die er bestuurlijk nauw bij betrokken was – wekte het de indruk van willekeur. De Werkgroep Content probeert daar verandering in te brengen.

Waarom is het idee verlaten dat alles wordt gedigitaliseerd?
Misschien gebeurt dat op termijn nog steeds. Google werkt eraan. Maar ook de KB doet dat met kranten en tijdschriften voor het project Delpher. Zij gebruiken daarvoor de OCR-methode (Optical Character Recognition), met alle vervuilingen van dien. Voor de DBNL is echter – in technisch opzicht – gekozen voor hoogwaardige digitalisering. Dat is in feite een eenentwintigste-eeuws monnikenwerk: teksten worden gescand, met behulp van OCR digitaal doorzoekbaar gemaakt en vervolgens handmatig gecorrigeerd en verrijkt. Omdat het in dat geval langer duurt voordat alles online beschikbaar is en deze manier van werken zeer kostbaar is, moet je inhoudelijke keuzes maken. Moet letterlijk iedere streekroman en elk gelegenheidsgedicht – met alle respect – onverwijld op deze, veel duurdere manier worden gedigitaliseerd? Natuurlijk niet.

Hoe maakt de Werkgroep Content zijn keuzes?
In het begin hebben we nagedacht over de vraag hoe we het gebied konden definiëren waarover we zelf gingen en hoe we vervolgens konden prioriteren. Daaruit is een definitie naar voren gekomen die gaat over taal, literatuur en cultuur – en dan niet ‘cultuur’ in brede zin, zodat iedere menselijke activiteit eronder valt. Het gaat over letterkunde. We weten uiteraard dat die studie de afgelopen decennia veel cultuurhistorischer is geworden, zodat we cultuur nog steeds breed definiëren, maar boeken over natuur en wetenschap digitaliseert de DBNL niet meer. Die passen beter binnen andere programma’s van de KB. Vervolgens hebben we de achtdelige reeks Geschiedenis van de Nederlandse literatuur die de afgelopen jaren is verschenen, als leidraad genomen. Alle titels die daarin worden genoemd, komen eerst aan de beurt. Want hoe gek het ook klinkt: na al die jaren waren er nog altijd canonieke, rechtenvrije auteurs waarvan sleutelwerken ontbraken.
            Daarnaast zijn er op allerlei gebieden specialisten die voor ons hun wensen formuleren. Specialisten op vakgebied, op periode, op geografisch gebied. En dat werkt goed. Zo is de DBNL er alleen voor Nederlandstalige literatuur, maar hebben specialisten in de Caraïbische literatuur geadviseerd om die definitie voor hun regio te verruimen. De Caraïben kennen veel meertalige auteurs, die naast het Nederlands ook in bijvoorbeeld het Papiaments hebben gepubliceerd. We hebben daarop direct beslist die oeuvres toch integraal te digitaliseren, omdat we inzagen dat dat een goed argument is. Daarbij speelt mee dat de bibliotheekvoorzieningen op de Antillen veel minder zijn dan hier en we zo belangrijke steun kunnen bieden aan de mensen daar.
Verder heeft de redactie van het Lexicon van literaire termen zelf op een gegeven moment het initiatief genomen om in plaats van een herdruk deze bron digitaal beschikbaar te maken binnen de DBNL als het Algemeen Letterkundig Lexicon (ALL). Dat lexicon wordt nu voortdurend geüpdatet en uitgebreid, zodat het zich heeft ontwikkeld tot een van de beste onderdelen van de DBNL. Overigens zint de werkgroep ook op manieren om het aantal kwalitatief hoge, secundaire bronnen te laten toenemen. Het Lexicon van literaire werken – ooit een losbladig ding met analyses van teksten die in decennia door het hele vak is opgebouwd – is sinds kort beschikbaar in de DBNL. Daarmee zijn twee van de belangrijkste naslagwerken die iedere neerlandicus op zijn werkkamer had staan, straks ook digitaal beschikbaar.

Waarom werd juist de reeks Geschiedenis van de Nederlandse literatuur als basis gebruikt voor wat wel en niet gedigitaliseerd wordt?
Ik weet dat daar ook kritiek op is gekomen. Maar dit is nu eenmaal de laatst gemaakte, breed gedragen canon. Je kunt van een kleine commissie als de onze niet verwachten dat die weer een canon gaat opstellen, die óók relatief zal zijn. Bovendien: de DBNL werkt alleen als de hele machinerie blijft draaien, als er voortdurend teksten door de molen gaan. Daarom moeten er lijsten zijn op basis waarvan de redactie nog jaren door kan gaan. Die lijsten, in feite niet meer dan krijtlijnen, hebben wij opgesteld. Een lijst van auteurs en een lijst van tijdschriften, waarbinnen wij weer categorieën en hun prioritaire volgorde hebben vastgesteld. Met name voor de tijdschriften wordt er een inhaalslag gemaakt voor Vlaamse periodieken, omdat dat corpus als erg Nederlands werd ervaren.

Tegelijkertijd staat de canon als concept ter discussie.
Dat klopt. En de academische neerlandistiek heeft de laatste jaren, mede door de maatschappelijke discussie over canoniciteit, ook steeds meer aandacht voor niet-canonieke literatuur. Zo is er recent een groot NWO-onderzoeksproject geweest naar middlebrow-literatuur. En wat blijkt dan? Niet voor elk decennium is die categorie goed vertegenwoordigd in de digitale bibliotheek. Er blijft dus altijd een spanning bestaan tussen teksten die eerst moeten worden gedigitaliseerd en teksten waar onderzoekers naar zoeken. De DBNL staat zeker open voor een ruimer begrip van literatuur, maar daar is op dit moment domweg geen geld voor – eerst moeten de A-auteurs, type Vondel en Gezelle, en A-tijdschriften digitaal beschikbaar komen. Wel doen we een oproep aan onderzoekers om bij hun subsidieaanvraag budget op te nemen voor het digitaliseren van hun eigen corpus of een deel ervan, dan voert de DBNL dat graag uit. Bovendien kunnen onderzoekers dan aan dat gedigitaliseerd corpus vragen stellen die ze anders niet zouden kunnen stellen. Een dergelijke subsidieaanvraag zou de standaard mogen worden.

Kunnen teksten die niet op de lijsten van uw werkgroep staan alleen worden gedigitaliseerd als daar geld voor wordt meegebracht?
Er is ook een deel van het budget gereserveerd voor aanvragen van buiten. Dat wordt veelal gedaan door mensen uit de universitaire wereld of die op een of andere manier tot dat milieu behoren, maar ik zou graag willen dat meer gewone gebruikers dat doen, want ook die groep willen we graag bereiken. Wel krijgen we regelmatig verzoeken van erven die het werk van hun voorvader bekend willen houden, of zelfs bekend willen maken. Als dat boeken zijn die niet tot de canon behoren, maar wel enigszins impact hebben gehad op de literatuurgeschiedenis, stemmen we daar graag mee in. Anders geldt wat ik eerder zei: niet iedereen die ooit een boek publiceerde, hoort automatisch in de DBNL. Maar als je eigen geld meebrengt – als onderzoeker of als erfgenaam – kan er natuurlijk meer. Zo werkt dat overal ter wereld, dus ook bij de DBNL.
            Ik ben van mening dat alles moet worden aangegrepen om de groei van het corpus te versnellen. Maar de financiële beperkingen zijn er nu eenmaal. Het zal met een tempo van achthonderd titels en tijdschriftjaargangen per jaar zelfs nog lange tijd duren voor de hele Geschiedenis van de Nederlandse literatuur is gecoverd. En toch komt er iedere maand geweldig veel materiaal bij.

Kunnen studenten niet worden betrokken bij het digitaliseringproces?
Crowdsourcing is voor DBNL helaas niet zo makkelijk te organiseren. Het werkproces is erg technisch, maar dat is niet het grootste probleem. Dat zijn de financiën en, vooral voor Vlaams materiaal, het regelen van de rechten met rechthebbenden. Het is ook voor mij daarom iedere maand opnieuw een verrassing wat er nu weer beschikbaar is gekomen. De output is onvoorspelbaar omdat de redactie te maken heeft met een hele reeks technische overwegingen als: is dit boek aanwezig in de KB? Kan het worden versneden of moeten er aparte scans worden gemaakt?

Heeft de werkgroep wel het gevoel greep te hebben op de gestage uitbouw van de DBNL?
Dat is lastig. Je hebt harde getallen nodig om een echt collectiebeleid op te zetten en te kunnen uitvoeren. We vragen al heel lang om die getallen, maar die zijn er helaas niet. Er zijn tot en met de achttiende eeuw wel Short Title Catalogues, zodat je weet wat er in die periodes allemaal is verschenen. Maar voor de negentiende en twintigste eeuw ontbreken die, dus kun je ook niet zeggen: we hebben tien procent van de productie gedigitaliseerd. We hebben eigenlijk geen enkel idee. We lopen tastenderwijs door een donkere kamer en weten niet waar we ons in die kamer bevinden. Te veel aan de linkerkant? Al bijna aan de overkant? Nee, dat laatste denk ik in ieder geval niet. We zitten eerder op tien procent dan op tachtig procent van de totale productie, vermoed ik.
Meer dan om te weten hoeveel procent van de literaire productie online staat, gaat het erom dat we moeten kunnen vaststellen waar de lacunes zitten. Stel: als je een lijst Nederlandstalige poëzie naast een lijst poëzie in de DBNL kunt leggen, dan is het bijvoorbeeld mogelijk te constateren dat de negentiende-eeuwse, gedrukte Vlaamse poëzie totaal ondervertegenwoordigd is. En dan kun je besluiten die categorie te prioriteren om het onevenwicht weg te nemen. Ook is bekend dat in de hele geschiedenis vrouwen minder hebben kunnen publiceren dan mannen. Hebben we dan in verhouding evenveel vrouwelijke auteurs gedigitaliseerd? Zo niet, dan kunnen we een inhaalslag maken. Maar al die gegevens ontbreken vooralsnog. Er wordt wel aan een digitale tool gewerkt om meer inzicht te krijgen in het DBNL-corpus, maar voorlopig kunnen we alleen afgaan op ervaringsfeiten van een in wezen kleine groep mensen die regelmatig iets zoekt op de DBNL en dat niet kan vinden. Dat is tamelijk impressionistisch.

Hoe kan de DBNL het gebrek aan harde statistische data oplossen?
Dat kan alleen de KB doen. Ik weet wel dat de KB het belang hiervan inziet. Ik weet ook dat er ideeën worden ontwikkeld om tot een volledige beschrijving te komen van alles wat er ooit in het Nederlands op papier is gepubliceerd, inclusief metadata zodat je die lijsten kunt opsplitsen naar genre, geslacht van auteur, geografie et cetera. Maar wanneer dit probleem dan is opgelost? Dat heeft te maken met factoren als tijd en geld. Dat kan ik onmogelijk inschatten. Het zal sowieso een meerjarenproject zijn. Maar daar hoeven we gelukkig niet op te wachten. Zo veel nuttig werk aan de opbouw van de DBNL is er wel te doen.
(Eerder gepubliceerd in Vooys)

Zie ook deze stukken over de DNBL uit 2018 en 2013.

dinsdag 26 november 2019

Interview: Jerom Hakker van De Kler over de snelle groei van de boekhandel (Boekblad)

De Kler groeide in vier jaar tijd van vijf naar twaalf winkels. Het opereert nu in een strook van Leiden naar Wageningen. Commercieel directeur Jerom Hakker legt uit wat het belang van schaalgrootte is. 'We moeten alleen niet denken dat we opeens de hele wereld aankunnen.'

Jerom Hakker ontvangt in een gloednieuw hoofdkantoor. Niet langer in het centrum van Leiden, bakermat van boekhandel De Kler, maar een kleine twintig kilometer verderop in een buitenwijk van Alphen aan de Rijn. De naam van de vorige huurder staat nog op het bord bij de bellen. In zijn werkkamer staan wat lampen onuitgepakt. De commercieel directeur van De Kler & Partners – zoals het bedrijf voluit heet – heeft er echter geen moeite mee. Een half jaar na de verhuizing, zó snel hoeft niet alles op orde te zijn.
'Het was heerlijk in Leiden', vertelt Hakker. 'Ik kon lopend naar mijn werk. We zaten in een monumentaal pand, middenin het historisch centrum, vlak bij de winkel. Ik mis dat allemaal. Maar het kon niet meer. Alleen al als ik naar een andere winkel moest, was ik twintig minuten kwijt om bij mijn auto te komen. En we groeiden eruit. We zijn een ander bedrijf geworden, dat op een andere schaal opereert. Daar hoort een ander hoofdkantoor bij.'
De Kler groeide in vier jaar van vijf naar twaalf winkels –  waarvan die in Leidsenhage inmiddels weer is gesloten door de ingrijpende gedaanteverandering van het winkelcentrum [waar in 2020 Paagman hun plek overneemt, red.] De boekhandel had filialen in Leiderdorp, Oegstgeest, Wassenaar en Voorschoten. Ofwel: in bijna alle kernen direct tegen Leiden aan. Tegenwoordig zijn er ook filialen in Zoetermeer, Alphen aan den Rijn (Haasbeek Centrum), Woerden, Houten, Bennekom (Novita) en Wageningen (Kniphorst). Die laatste plaats ligt op honderd kilometer rijden van Leiden.

Hoe is dat zo gekomen?
'We hebben nooit besloten: gaspedaal indrukken en uitbreiden. De Kler is altijd een heel constant bedrijf met vijf winkels geweest. Sinds ik hier in 2002 begon, heb ik het niet anders gekend. En dat mocht het blijven. We keken alleen met een schuin oog naar Leidschendam. Een mooie plek, die perfect grenst aan ons verzorgingsgebied. Toen we in 2015 de kans kregen om in het winkelcentrum een boekhandel te openen, hebben we die stap gezet. Dat heeft onze ogen geopend.'

Want?
'Wij doen logistiek alles zelf. Vanuit een magazijn in Leiderdorp bevoorraadden wij vijf winkels. Dat werden er zes. Hoe plan je dat in? Hoe stuur je dat aan? Je zet immers niet een extra auto en vier nieuwe medewerkers in. Dat bleek te lukken zonder dat het twintig procent extra moeite kostte. Daarmee verbeterden we het bedrijf. Wij hebben natuurlijk ook jarenlang teruglopende verkopen gekend, waardoor we met deze extra omzet en in verhouding lage extra kosten de rentabiliteit konden verbeteren.'

Dus toen lag verder uitbreiden voor de hand.
'Nee. Een nieuwe winkel is altijd een gok. Je kunt alles van tevoren uitrekenen op papier, maar we moesten wél investeren terwijl we wisten dat er vóór ons twee boekhandels in het winkelcentrum hadden gezeten die het niet hadden gered. Dan is het afwachten hoe het uitpakt in de praktijk. Dat bleek goed te zijn. Wat dat betreft heeft de volgende overname, die snel daarop volgde, ons meer getriggerd. Dat was Zoetermeer, een veel grotere winkel.'

Wat is het verhaal van Zoetermeer?
'Dat was een filiaal van Haasbeek. De eigenaar Eelco Eskens kon die winkel er niet meer bij doen. De vestiging dreigde in moeilijkheden te raken. Omdat Eelco vroeger bij De Kler heeft gewerkt, klopte hij bij Mark Los [eigenaar de Kler, md] aan. Hadden wij interesse? Wij hebben toen goed moeten nadenken: wat kunnen wij anders doen om deze bestaande winkel overeind te houden? Het mooiste zou zijn als we de omzet konden verhogen. Maar konden wij dat beter dan Eelco? Natuurlijk niet. Je omzet vergroten is binnen de boekenbranche een illusie. Pas nu is de tijd aangebroken om te plussen, en dan nog hooguit een klein beetje.'

Dus moesten de kosten van die winkel omlaag.
'Precies. Simpel gezegd: omdat wij een groter bedrijf zijn, konden we de kosten beter in de hand houden. Omdat wij de logistiek centraal doen, kun je met minder personeel in de winkel toe. Omdat wij een hoofdkantoor hebben, gaan wij centraal met verhuurders om tafel. Enzovoort. Dat maakte allemaal verschil.'

En toen?
'Er was nog één gelegenheid voordat we bewust besloten te groeien. Dat was toen Eelco na een klein jaar opnieuw bij ons aanklopte. Hij wilde logistiek samenwerken omdat hij ook voor zijn winkels in Alphen en Wageningen met zulke dalende omzetten te maken had, dat hij íéts moest. Anders zouden ze het geen vijf jaar meer volhouden. Die gesprekken gingen echter zo goed dat we binnen een week besloten te fuseren. Die sprong naar negen winkels gaf ons nog meer schaalgrootte. Dus: nog meer stabiliteit en continuïteit. Als we van vijf winkels er één hadden moeten sluiten, zou dat funest zijn. Maar nu we Leidschendam moesten sluiten omdat het winkelcentrum ging verbouwen, konden we dat hebben, zonder dat er mensen uit moesten.'

Toch was negen winkels niet de grens.
'Dat kwam omdat we via deze fusie een winkel in Wageningen erbij kregen: Kniphorst. Dat was een schitterende winkel, maar anders van karakter: wetenschappelijker, veel natuur vanwege de relatie met de WUR, zonder tijdschriften of non-books. En boven alles: ver buiten onze regio. Moesten we die doorverkopen? Tja, dat is niet leuk. En: vindt maar eens iemand, terwijl je cijfers moet overleggen die naar beneden wijzen. Toen bedachten we: als we toch naar Wageningen rijden met één kar met boeken en tien klantbestellingen, kunnen we beter een paar keer stoppen onderweg. We zijn daarop gaan kijken naar boekhandels op de route.'

Zoals Novita in Bennekom en Wijs in Houten.
'Ja. Er zijn veel boekhandelaren die, net als Eelco, de omzet zien dalen, twijfelen of ze tegen die achtergrond een nieuw huurcontract voor vijf jaar moeten sluiten, vaak geen opvolging hebben, maar wél willen dat hun winkel voortbestaat – ook voor hun mensen die er werken, die ze niet na jaren trouwe dienst op straat willen zetten. Zeker in kleine kernen is dat het geval. Wij zien dat zelf ook: de vestigingen in Oegstgeest en Wassenaar hebben het moeilijk. Via via zijn we in gesprek gekomen met de eigenaren van deze winkels: Jaap en Ria Dillen en Maurits van Wijnen en Harriët Schardaun. En toen bleken we hetzelfde doel te hebben: de continuïteit van de winkel garanderen.'

Maar in Woerden hebben jullie zelf een winkel neergezet.
'Ik weet dat daar verhalen over in het vak rondgaan, die ik graag recht wil zetten. Van al die plekken waar wij langsreden op weg naar Wageningen, bood Woerden de meeste kansen. Het is een middelgrote stad met groot afzetgebied. Een stad met een goed bereikbaar, goed onderhouden centrum. Maar de boekhandel die er zat, paste daar in onze visie niet bij. Hoe moet ik het omschrijven? Hij was misschien te literair. Hier kon, vonden wij, een algemene, laagdrempelige, echt goedgevulde boekhandel komen. Maar omdat het absoluut niet onze stijl is om een kleine ondernemer weg te pesten, gingen wij praten met de eigenaar van deze winkel. Konden wij iets voor elkaar betekenen?'

Maar met Kees-Willem Karssen van Libris Woerden kwamen jullie er niet uit.
'Nee. En omdat Woerden voor ons dé spotwas, openden wij zelf een winkel. Ik denk dat het best mogelijk was om met z'n tweeën de strijd aan te gaan en misschien allebei ons eigen publiek te vinden. Maar hij heeft zelf besloten zijn winkel te sluiten. Ik vermoed eerlijk gezegd dat dat al in de planning zat. Ik ken zijn beweegredenen niet, maar hij kon op zulke korte termijn sluiten – zonder faillissement – dat het haast niet anders kan.' 

Is De Kler uitgegroeid?
'Er speelt op dit moment niets concreet. Maar daarmee zeg ik ook: nee, het is nog niet klaar. Nog groter is nog stabieler voor ons. En er zijn genoeg kleine winkels bij wie dezelfde problemen in een krimpende markt spelen die ik net schetste. Kansen komen er dus gauw genoeg.'

Wat heeft de groei betekent voor het bedrijf?
'Alles is veranderd. Echt alles. De logistiek, de winkels zelf, het management, het hoofdkantoor, zelfs het eigenaarschap. Na de fusie werd Eelco Eskens mede-eigenaar naast Mark Los. Ook Michael Westerbeek, die bij ons de administratie doet, heeft zich ingekocht. Dat geeft het bedrijf meer zekerheid met het oog op de toekomst. Als een van hen iets anders wil doen of met pensioen gaat, kan dat nu makkelijker.'

Ging de verandering gepaard met groeipijnen?
'Absoluut. De organisatie heeft gekráákt. We hebben nog steeds hetzelfde logistieke centrumpje. De inkoop wordt door één iemand gedaan. Ik leid nog steeds in mijn eentje het bedrijf.Om mezelf als voorbeeld te nemen: ik heb geen managementschool gedaan of ervaring opgedaan in grote bedrijven, dus ik heb ook mijn hoofd gestoten voor ik mijn manier van leidinggeven – waarbij ik ooit minstens één keer per week in iedere winkel kwam – had aangepast aan de grotere schaal. Maar we hebben de structuur helderder gemaakt, meer hulptroepen ingeschakeld, zitten dus in een groter hoofdkantoor. Het gaat goed. We moeten alleen niet denken dat we opeens de hele wereld aankunnen. We moeten voorzichtig blijven.'

Voor de overgenomen winkels zal het ook wennen zijn geweest.
'Zeker. Het bestaande personeel opereert opeens binnen een in hun ogen groot concern. In de overgenomen winkels deed men bijvoorbeeld zelf de inkoop. Nu doet iemand op het hoofdkantoor dat. Zij moeten zich concentreren op het helpen van klanten. Die verandering is lastig, voor beide partijen. Je behoudt je werk in je eigen boekwinkel, die anders misschien was verdwenen, maar ik snap heel goed dat als je de inkoop van kinderboeken kwijt raakt, je een heel leuk aspect van je werk verliest. Die verandering moet je dus goed begeleiden.'

Centrale inkoop? De Polare-winkels verloren daardoor toch mede hun aantrekkingskracht?
'Wij ondervinden natuurlijk ook de problemen van centralisering. Onvermijdelijk. Bij de laatste Maarten 't Hart hoorden we uit Bennekom: "Zoveel exemplaren? Wij verkopen nooit zoveel van Maarten 't Hart". En uit Leiderdorp: "Zo weinig? Dat had wel iets meer gemogen?" Maar het gaat uiteindelijk om de vraag: Komt Bennekom van die Maarten 't Harts af? En voorkomen we dat Leiderdorp nee moet verkopen? En dán hebben wij dat – anders dan Polare destijds – goed in de hand, omdat we elke dag bekijken wat er in de winkels gebeurt. Alles wordt gemonitord. Die stapel Maarten 't Harts uit Bennekom gaan daarom, met de vrachtwagens die toch al rijden, tijdig naar Leiderdorp. Ook kunnen we met onze helikopterblik de inkoop goed afstemmen op de omzet van iedere vestiging.'

Heeft De Kler betere inkoopcondities kunnen bedingen?
'Dat zou je denken. Of je 50, 600 of 1500 exemplaren inkoopt: dat moet effect hebben op je marge. Maar in de praktijk maakt dat niet zo veel uit. Er is blijkbaar een grens waarboven het niet zo veel uitmaakt wat je van een uitgever kan krijgen. Dat heeft iets moois, omdat ook zelfstandige boekhandels zo een mooie korting kunnen krijgen en het gevarieerde boekenlandschap in Nederland blijft bestaan. Toch vind ik dat er meer verschil mag zijn bij de aantallen die je inkoopt. Gelukkig zijn er wel een aantal uitgevers die onze inspanningen honoreren: het vergroten van het bedrijf met winkels die anders voor hen verloren zouden gaan als verkooppunt. Wij kunnen met hen mooie afspraken maken die passen bij de verdubbeling van onze omzet.'

Waarom keert De Kler dan niet terug bij Libris? Ook dat is immers een vorm van schaalvergroting die je predikt.
'Wij passen heel goed bij Libris. Zeker. Alle overgenomen winkels, waren Libris-winkels. Waarom we er destijds weg zijn gegaan, weet ik niet. Ik zat toen in een functie dat ik dat alleen maar als mededeling kreeg te horen. Het had iets te maken met een koersverandering die wij niet zagen zitten. Zo simpel. Maar nu we het op onze eigen manier doen, geeft dat ook vrijheid. Je conformeert je met Libris ook weer ergens aan: mandaten, marketing. En dat we nu drie keer zo hard moeten schreeuwen: "wij willen ook een hoge marge" – dat zij dan maar zo. Of dat Libris ons niets uit handen kan nemen op het gebied van internet.'

Gaat De Kler zich naar de buitenwereld presenteren als één winkel?
'Daar heeft het managementteam regelmatig felle discussies over. Het is per winkel Fingerspitzengefühl. Eén naam zou het fijnst zijn. Hoef je maar een type boekenlegger in plaats van drie te maken. Maar namen als Kniphorst loslaten? Kniphorst bestaat 125 jaar! Het risico dat je lokaal klanten van je vervreemdt is te groot. Je kan ook niet eerst drie maanden testen hoe "De Kler" valt in Wageningen. En het is niet onze ambitie om onszelf neer te zetten als groot bedrijf. Integendeel: bescheidenheid zit in ons DNA. Voorzichtigheid. En géén ijdelheid.'

Als alles De Kler heet, kun je je online sterker profileren.
'Profileren als wat? Voor ons is internet geen twaalfde winkel of verlengstuk van de winkel. De online omzet dekt de kosten en groeit gelukkig ook. Maar dat is vooral dankzij mensen die heel bewust bij ons willen bestellen. Ofwel: mensen die toch al trouwe vaste klanten zijn. Want waarom zou je anders bij De Kler bestellen als je het ook bij de betere en makkelijkere sites van Bol en Amazon kan doen? Wij zien internet als een extra communicatietool, waarvan de grootste functie is – hoop ik althans – dat mensen er kunnen zien welke boeken wij op voorraad hebben voordat ze naar de winkel gaan.'

Jullie hameren er op de vloer niet de boodschap in: wij zijn ook 24 uur per dag online geopend?
'Ik vind dat raar. Waarom zou je de klant die de moeite heeft genomen naar jou te komen, erop wijzen dat dat helemaal niet had gehoeven? Het enige wat we in de winkel doen is wanneer een boek er niet is, erop wijzen dat de klant die gelijk online kan bestellen.'

Tot slot: de omzet. Waarom is het een illusie dat die ooit weer groeit?
'Laat ik voorop stellen: het boekenvak heeft na jaren daling een nieuwe stabiliteit bereikt. De tijd dat je jaarlijks 5 tot 10 % omlaag ging, is voorbij. Ik denk dat er niet nog meer omzet naar online gaat. Het bewustzijn groeit dat je bij de winkel moet kopen wil je dat de winkel én de omliggende terrasjes blijven bestaan. Als je wil snuffelen of een cadeau wil kopen, wil je niet worden geleid door algoritmes. Ook het product zelf zal niet verder digitaliseren. Een boek is wat dat betreft geen cd. En dat zeg ik als muziekliefhebber die zo'n beetje als laatste cd's koopt. Wél is er nog een verschuiving aan de gang binnen het type fysieke boekwinkel. In die context kun je nog steeds groeien, zoals wij nu doen.'

Een verschuiving binnen het soort boekwinkel?
'Ja: van kleine kernen naar grotere steden. Mensen gaan steeds vaker daarheen, want daar is meer beleving, meer evenementen, meer horeca, meer gezelligheid. Ik weet nog dat toen ik in Voorschoten opgroeide, we daar zaterdag winkelden. Nu gaan Voorschotenaren veel makkelijker naar Leiden. Daarom moet je als bedrijf een goede mix hebben aan winkels in kleine en grote kernen.'

Wat doen jullie nog meer om de omzet te behouden en te vergroten?
'Het antiquariaat uitbreiden. We hebben dat sinds 2015 in de winkel in Leiden. Dat levert niet heel veel extra omzet op, maar het is vooral een productgroep die iets aan je kernassortiment toevoegt wat mensen onmiddellijk snappen. Een productgroep ook die klanten trekt. Zo hebben we drie kasten theologie. Waar vindt je dat nog in Leiden? Of een plank luchtvaart. Als je van die categorieën houdt, wil je regelmatig komen kijken wat er nu weer staat. We zijn daarom nu bezig het antiquariaat uit te breiden naar Wageningen. De hele eerste verdieping van Kniphorst wordt antiquaraat.'

Voeren jullie ook minder non-books?
'Al met al: ja. Wij verkopen van oudsher non-books. Of kantoorartikelen, zoals dat vroeger heette. Maar dat is minder belangrijk geworden. Het staat er meer om het boekenaanbod aantrekkelijk te houden. Daarom proberen we ook voortdurend te verrassen. Wij gaan al jaren naar een beurs als ShowUp.' 

Daarentegen beantwoordt De Kler de roep om beleving niet met veel evenementen.
'Nee. Lang hebben we dat heel bewust niet gedaan, vanuit de overtuiging dat het te veel kost en te weinig oplevert. Maar inmiddels gebeurt er langzaam steeds meer. Zeker op het niveau van individuele winkels denk ik: als het je ligt om dingen te organiseren en er komt iets voorbij, doe het. We weten ook steeds beter wat we willen: géén auteur achter een tafel die alleen maar signeert. Maar dan nog zie ik, omdat we alles monitoren, dat er te vaak dezelfde mensen op af komen. Wat dat betreft blijft mijn overtuiging: mensen komen niet naar je winkel vanwege je evenementen of je koffie – we hebben ook geen eigen koffiecorners – maar omdat ze het boek vinden dat ze zoeken.'
(Eerder gepubliceerd in Boekblad Magazine, okt 2019)