Gepubliceerde en ongepubliceerde teksten van Maarten Dessing over boeken, schrijvers, bibliotheken, recensenten, het boekenvak en meer.
woensdag 30 november 2011
Colibro-boekhandels werken aan goedkopere doorstart (Boekblad)
dinsdag 29 november 2011
Laurent Binet - 'HhhH'
maandag 28 november 2011
Dick & Frits Bruna over hun vader: uitgever A.W. Bruna
Dick Bruna: ‘Hij pakte de zaken heel breed aan, hij had veel en goede contacten met uitgevers in het buitenland. Hijzelf las nauwelijks, want “boeken zijn niet om te lezen, maar om te verkopen”. Maar hij had een goed gevoel voor wat uitgegeven moest worden en vooral voor wat je niet moest doen.’
Frits Bruna: ‘Uitgevers van nu lezen waanzinnig veel. Vader las niets. Ik weet niet of vader ooit een Simenon, waarvan er onder zijn directie 163 verschillende delen zijn verschenen, of iets van het andere goudhaantje, Havank, had gelezen, Hij had een fingerspitzengefühl dat hem zelden in de steek liet.’
(Uit: Céline Rutten, Gesprekken met Dick Bruna, Atlas, 2011)
Ik durf te betwijfelen of uitgevers tegenwoordig waanzinnig veel lezen. Over veel uitgevers van nu kan waarschijnlijk hetzelfde worden gezegd als over A.W. Bruna. Ik heb zelfs over een uitgever gehoord die zijn redacteuren afkamt als hij merkt dat ze een boek helemaal hebben gelezen. Dat kost veel te veel tijd. En tijd is geld.
zondag 27 november 2011
20 Vlaamse auteurs onder de 40 (BOEK)
zaterdag 26 november 2011
De Slegte verkoopt nu ook e-boeken (Boekblad)
vrijdag 25 november 2011
De katholieke kerk verkoopt Weltbild zo snel mogelijk (Boekblad)
donderdag 24 november 2011
Lees ik wat iedereen leest?
woensdag 23 november 2011
Interview: Kees van Beijnum over 'Een soort familie' (BOEK)
Gelukkig wierp het ongemak van te dichtbedrukte pagina’s geen sluier over de onmiskenbare kwaliteiten van Een soort familie. Van Beijnum beschrijft indringend het conflict tussen de jonge puber Hans en zijn ouders, gezien door de ogen van zijn jongere broer. Met aandacht voor sprekende details maakt hij duidelijk hoe de rebellerende zoon, de onverzettelijke moeder, de meegaande vader en de verzoenende jongste broer allemaal onbedoeld bijdragen aan de tragische de dood van Hans.
Hoofdpersoon is de vertegenwoordiger van kopieermachines Teun Draaijer. Omdat zijn zoon geïnteresseerd praat over boerderijen en paarden, neemt de gescheiden vader hem mee naar de streek van zijn jeugd. Op het voormalige eiland Wieringen voelt hij een geheimzinnige hunkering naar het verleden. Kort daarna gaat hij weer terug. Zo krijgt hij de kans om de dramatische zomer van 1989 te reconstrueren. Dat blijkt hem ruimte te geven eindelijk zijn leven in eigen hand te nemen.
‘Teun is door de dood van Hans een verkrampte figuur geworden’, zegt Van Beijnum. ‘Hij blijft in zijn baan hangen die hij niet leuk vindt. Zijn huwelijk is op de klippen gelopen, maar hij kan niet los van haar komen. Hij vindt het ontzettend moeilijk om het nieuwe te omhelzen. Dat komt omdat hijzelf als puber nooit een plek voor zichzelf heeft kunnen opeisen. Het natuurlijke proces waar zijn broer in zat, is voor hem op een wrede manier onmogelijk geworden.’
Kan hij daar alleen uitkomen door het verleden te verwerken?
‘Dat is te sterk uitgedrukt. Het verleden is troebel. Als ik aan mijn eigen schooltijd terugdenk, zie ik beelden die ik niet echt scherp krijg en heb ik gevoelens die ik nauwelijks kan duiden. Je kunt niet herboren worden door zo’n verleden te verwerken. Het helpt wel, denk ik, om te proberen bepaalde aspecten van het verleden te verhelderen. Al die onderbewuste processen, die een enorme uitwerking op je hebben, hebben dan misschien minder vat op je.’
Door, zoals Teun, terug te gaan naar de plek van het verleden?
‘Een vriend met wie ik naar Wieringen ging, waar hij is opgegroeid, nam me mee naar het graf van zijn broertje op de winderige begraafplaats van Hippolytushoef. Die overleed toen hij acht was. De eerste keer dat hij terugging, vertelde hij, was tien jaar later. Dat gaf een enorme klap, maar daarna ging het wel beter met hem. Het gaat erom dat je bereid bent het verleden toe te laten. Dat kan door de plaatsen op te zoeken en te proberen te begrijpen wat er dan gebeurt.’
Je schrijft nergens expliciet over Teuns gevoelens als oudere man. Ook aan het slot voel je alleen dat hij vrede heeft gevonden. Hij staat dan voor een keuze, maar je laat open wat hij doet. Heeft hij inderdaad zijn verkramptheid verloren?
‘Ik heb het slot bewust open gelaten. Het ging er mij om dat hij het gevoel heeft gekregen dat er nu mogelijkheden zijn. Mogelijkheden, waaruit hij er zélf een kan kiezen.’
De kiem voor Een soort familie is een autobiografisch detail. Van Beijnum werkte als midden twintiger, rond 1980, zelf twee jaar als vertegenwoordiger in kopieermachines. Langer hield hij het niet vol om dag in dag uit bij bedrijven binnen te dringen en steeds hetzelfde verkooppraatje af te steken. ‘Net als Teun was ik het eerste jaar vrij argeloos, maar kreeg ik gaandeweg het gevoeld at ik langzaam werd gewurgd. Hoe kom ik hier uit, dacht ik. Ook om me heen zag ik collega’s eraan kapot gaan.’
Over deze periode in zijn leven wilde hij al lang schrijven. Maar geen autobiografische roman. ‘Toen ik Paradiso af had, ben ik aantekeningen gaan maken. Over het rondrijden met een machine achterin. Het werken voor een Amerikaans bedrijf. De listige verkooptactieken. Maar vooral over de vraag: wie is die vertegenwoordiger? Dat is het grote verschil tussen een schrijver van literatuur en een schrijver van spannende boeken, die alles ondergeschikt maakt aan een plot. Voor mij is karakter leidend.’
Het plot vond Van Beijnum in de ingehouden beschreven botsing tussen oudere broer Hans en zijn ouders. Vader en moeder Draaijer weten precies wat goed voor hun kinderen is. Niet roken, niet naar de kermis en je inzetten voor de Vredesbeweging. Iedere week trekken ze met z’n allen langs de deuren om zieltjes te winnen. Hans deed altijd fanatiek mee. Tot hij verliefd wordt op een wat vulgair Amsterdams meisje. Dan strijdt Hans net zo fanatiek om ook onbekommerd te mogen genieten.
‘Over dat type ouders denk ik al jaren na’, zegt Van Beijnum. ‘Welwillende, weldenkende ouders. Ze lezen de juiste kranten. Ze kijken de goede tv-programma’s. Ze eten gezond. Ze hebben het beste met hun kinderen voor. Zolang de kinderen daarin mee gaan, hebben ze prima ouders. Maar als de kinderen hun eigen weg kiezen, voeren die ouders ongemerkt een stalinistisch regime. Het is de terreur van de goede smaak. Tegen alles wat je niet hoort te willen en niet leuk hoort te vinden.’
Dat hoeven niet per se liberale, ruimdenkende mensen te zijn of starre linkse activisten zoals de ouders Draaijer die zich afzetten tegen bekrompen bourgeois. ‘Het komt in alle milieus voor. Je hebt ook “eenvoudige” ouders die altijd hard hebben gewerkt en hun kinderen steunen om het net iets verder te schoppen dan zijzelf. Ze rollen de loper voor hen uit. Als hun kinderen niet leren op scholen, sjezen op de universiteit, blowen, zich afzetten tegen hun burgerlijke ouders, wordt dat ook een gevecht.’
Van Beijnum zou het dan ook jammer vinden als zijn roman te veel wordt gelezen met een hedendaagse bril en dus als kritiek op de linkse kerk. ‘Ik vind het juist nog steeds geweldig dat er mensen zijn die in dingen geloven die groter zijn dan hun eigen particuliere belang. Daar wil ik niets aan af doen. Het gaat mij er alleen om: hoe verhouden die grote idealen zich tot de dagelijkse praktijk. Het gezin is een perfecte situatie om te verkennen hoe die verhouding uitwerkt.’
Eerder is de inzet van de familie Draaijer voor de Vredesbeweging bedoeld als tijdsbeeld. ‘Dat soort activisme, en de onschuld en argeloosheid daarvan, is helemaal. Er zijn nauwelijks nog mensen die zich inzetten voor het verbeteren van de wereld door anderen te mobiliseren. Er zijn wel mensen die fantastische dingen doen zonder er iets voor terug te verwachten. Vrijwilligers in verpleeghuizen. Maar dat is losgekoppeld van de grote stromingen in de politiek.’
Toen Van Beijnum het karakter en plot van Een soort familie had, begon hij nog niet met schrijven. Hij had nog een derde element nodig: de locatie. ‘Juist toen ik een opzet maakte, nodigde de vriend die in Den Oever had gewoond mij uit om zijn geboortedorp te bekijken. Die avond besefte ik: hier moet het boek zich afspelen. Op Wieringen hebben mensen die er niet vandaan komen, per definitie een bijzondere positie. Dat onderstreept de uitzonderlijke positie van Teuns familie.’
Sinds die heerlijke lentedag twee jaar geleden keerde hij vaak terug naar het voormalig eiland in de kop van Noord-Holland. ‘Voor mij is het heel belangrijk dat een boek zintuigelijk wordt. Terwijl ik werkte aan de structuur – een puzzel die eerst moet worden opgelost – wilde ik daar veel zijn om te bedenken wat die jongens deden: ontzettend veel fietsen natuurlijk, over kaarsrechte wegen tegen de wind in. Ik wilde ervaren hoe het daar is als je in het wad of over de dijk loopt.’
Toch opende zich tijdens het schrijven onvoorziene omstandigheden, zei je eerder, waardoor het boek veel dikker werd.
‘Ik wist dat de broer dood is. Maar toen ik op tweederde van de roman was, voelde ik me er niet gerust op of de manier waarop wel goed was. Toen bedacht ik: hij sterft door een noodlottige samenloop van omstandigheden. Alle personages dragen daaraan bij juist omdat ze consequent vanuit hun eigen karakter en temperament handelen. Hans’ familieleden, maar ook een Chinese klasgenoot van Teun, en Bruul die door de familie – vooral door Hans – is bekeerd tot de Vredesbeweging. Ieders faux pas is onderdeel van een keten die leidt tot zijn dood. Daar had ik meer ruimte voor nodig.’
Maakt dat van deze roman je meest ambitieuze tot nu toe?
‘Als ik dat bevestig, zou ik tegelijk zeggen dat ik mijn andere boeken met minder ambitie en minder inzet heb geschreven. Dat is niet zo. Ik heb wel in de loop van de tijd nieuwe ideeën gekregen over de criteria waar mijn boeken aan moeten voldoen. Na mijn eerste boeken tot en met De oesters van Nam Kee, die een groot publiek bereikten, ben ik mijn werk serieuzer gaan nemen. Pas toen is het me volledig gaan beheersen. Ben ik mezelf meer op gaan leggen. Wat betreft thema en structuur bijvoorbeeld. Daar ben ik meer bewust van geworden.’
Hoe bedoel je dat?
‘Op een gegeven moment wist ik bijvoorbeeld wel dat het niet zo moeilijk is om komisch te schrijven. Toen vroeg ik me af: wil ik dat wel? Ironie slaat ook bepaalde dingen dood. Ik moest dat durven loslaten. Ik was ook nieuwsgierig naar wat dat opleverde voor het verhaal dat ik wilde vertellen. Voor de manier waarop ik dat verhaal wilde vertellen. Ik hoop niet dat dit te pretentieus klinkt. Ik probeer alleen maar het proces te beschrijven dat mij stuurt. Ik probeer ieder boek een betere schrijver te worden door het mezelf niet makkelijk te maken.’
dinsdag 22 november 2011
Uitgeverspraktijken: Over het lezen van ongecorrigeerde drukproeven en typoscripten
maandag 21 november 2011
Ivo Victoria - 'Gelukkig zijn we machteloos' (BOEK)
zondag 20 november 2011
Interview: Ivo Victoria over zijn relatie met Nederland (BOEK)
Als Ivo Victoria Antwerpen niet had verruild voor Amsterdam was hij misschien wel nooit schrijver geworden. Terug wil hij voorlopig niet. Of het moet zijn om voeding te halen voor nieuwe boeken die zich nog altijd in zijn geboorteland afspelen. Een Vlaamse schrijver wordt nooit helemaal een Amsterdamse schrijver.
Nederlander noch Vlaming
‘Ik ben gek op water. Vroeger al, toen we naar de Ardennen op vakantie waren vlakbij een rivier, waar we konden vissen. Hier in Amsterdam heb je overal water, dat geeft me een permanent vakantiegevoel. Je ziet hier ook overal mensen vissen. Gewoon op bruggen midden in de stad, dat vind ik zo te gek.’
De Vlaamse schrijver Ivo Victoria spreekt met zichtbaar genoegen over de stad waar hij bijna tien jaar geleden kwam wonen. En voorlopig zal blijven. ‘Mijn eiland is net een klein dorp binnen de stad. Kinderen spelen overal op straat. En tegelijk het is maar vijftien minuten fietsen van Paradiso. Alles is hier, alles kan hier. En allemaal dichtbij.’
De stad heeft hem ook steeds dichter bij zijn ideaal gebracht: niets moeten, maar doen waar je zin hebt. In zijn geval is dat schrijven. Sinds hij twee jaar geleden debuteerde met de veelgeprezen tragikomedie Hoe ik nimmer de ronde van Frankrijk voor min-twaalfjarigen won (en dat het me spijt), kan hij steeds beter van de pen leven. Steeds vaker wordt hij gevraagd om een bijdrage of om een workshop te geven.
‘Misschien was ik wel nooit schrijver geworden als ik in Antwerpen was gebleven,’ peinst Victoria. ‘Was ik in het voor België klassieke stramien blijven hangen toen we in 2004 met ons bandje stopte. Gewoon doorgaan in hetzelfde spoor: bij hetzelfde bedrijf blijven, misschien een nieuw bandje beginnen.’
Nederland heeft de ondernemer in hem wakker gemaakt, legt hij uit. Toen hij hier begon als publiciteitsmedewerker voor het Lowlands Festival, vond hij de mentaliteit verfrissend: ‘vergaderen, afspraken maken en dóen.’ De sfeer was directer, harder, maar ook een van aanpakken, waardoor dingen van de grond kwamen.
Het stimuleerde zijn durf om zijn leven in eigen hand te nemen. ‘In België heb ik ooit een tijdje halftijds in de muziek klussen gedaan. Maar ik durfde niet echt voor mezelf te beginnen. Ook door de reactie in mijn omgeving. Maar toen ik drie jaar geleden wilde gaan freelancen om een boek te kunnen schrijven, zei iedereen hier meteen: doen.’
In Amsterdam ontdekte Victoria het schrijven als middel om zich te uiten anders dan de muziek. Dankzij het blog dat hij begon. De toenemende bezoekcijfers en de reacties op de korte stukjes waarin hij andere dingen kwijt kon dan in liedjes, stimuleerden hem enorm om er steeds meer zijn best voor te doen.
Toen hij als kersverse zelfstandig marketing- en communicatieadviseur een contract tekende bij uitgeverij Ambo/Anthos, was hij direct groot nieuws. Bijna alle literaire uitgevers wilden hem in hun fonds hebben en dat op basis van niet meer dan een zes pagina’s tellend kort verhaal – zoiets was nog nooit vertoond.
Had Victoria die lancering soms te danken aan zijn woonplaats waar je overal schrijvers, uitgevers en journalisten kunt ontmoeten? Feit is dat hij via een bevriende schrijver in contact kwam met de gehaaide literaire agent Paul Sebes die hem succesvol wist te hypen. In Antwerpen was dat wellicht niet zo makkelijk gegaan.
Victoria weet het niet zo goed. ‘Heeft het literaire klimaat me geholpen? Wel door het belang dat het boek in Nederland heeft,’ oppert hij. ‘Overal heb je leesclubs, literaire evenementen, festivalletjes. In Vlaanderen heb je dat allemaal veel minder. Zo’n klimaat stimuleert me wel: het geeft het gevoel dat het ertoe doet dat je schrijft.’
Maar of hij ook meer kansen krijgt dan wanneer zijn werkkamer in Antwerpen zou zijn? ‘Ik ontmoet schrijvers, ja. Sommigen zijn vrienden geworden. Maar ik word ook gevraagd om op te treden omdat ik dat supergraag doe, er m’n best voor doe er iets van te maken. En als dat opvalt, wordt je vaker gevraagd.’
Zelf voelt Victoria zich Nederlander noch Vlaming. Juist omdat hij door iedereen als iemand uit het andere land wordt gezien. In Vlaanderen vragen ze sarrend of hij al een Hollands paspoort heeft aangevraagd. In Nederland hoort iedereen direct aan zijn stem dat hij anders is. ‘In het slechtste geval houden ze me voor een Brabander.’
Door de Vlaamse pers wordt de schrijver echter gerekend als een van hen. De media brachten direct na verschijnen van zijn debuut grote recensies en interviews. ‘In Nederland was er wel veel aandacht, maar de traditionele landelijke literaire pers volgde later. In Vlaanderen was dat precies omgekeerd.’
Mogelijk komt die reactie ook omdat Victoria’s boeken in Vlaanderen afspelen. Hoe ik nimmer... bijvoorbeeld in zijn geboortedorp Edegem. ‘Gelukkig zijn we machteloos, dat in de eerste week van oktober uitkomt, speelt in een soort twillight zone tussen Nederland en Vlaanderen af. Maar mijn derde boek gaat helemaal over Antwerpen’
Logisch, vindt Victoria. ‘In Vlaanderen ben ik opgegroeid. Daar heb ik driekwart van mijn leven gewoond, daar liggen nog zo veel kiemen van verhalen en plekken waar ik nog wat mee doen. Nederland heeft dat – nog – veel minder. Toen ik laatst in Antwerpen was, kwamen er ook zó veel herinneringen boven.’
Daarom overweegt hij voor zijn derde roman enkele maanden terug naar Antwerpen te gaan. ‘Ik wil weer een tijd deel uitmaken van het dagelijks leven daar. Ik snap te veel niet meer: de politiek, hele generaties bekende Vlamingen van wie ik nooit heb gehoord, de nieuwe plekken in de stad. Ik denk dat me dat veel voeding kan geven.’
Victoria’s enige probleem als import-Nederlander is de taal. Steeds Hollandser wordt die. ‘In 2002 wilde ik principieel Vlaams blijven praten. Maar dat was onmogelijk vol te houden. Op mijn werk begrepen ze me gewoon niet. Daarna begon het Hollands er in te sluipen: je en jij in plaats van ge en gij, “nou”, uitdrukkingen.’
En nu beheerst hij zuiver Vlaams noch zuiver Nederlands. ‘Mijn nieuwe roman is geschreven in een soort mengvorm. Dat is toch een... “probleem” is een wat groot woord. Laat ik zeggen: een ding. Toen ik mijn nieuwe roman inleverde, vond een meelezer dat de taal zwabberde.’
De bedoeling was: dialogen in het Vlaams, de doorlopende tekst in ABN. ‘Ik moet nu eerst maar eens nadenken wat ik wil. Het boek laten corrigeren door een echte Vlaming of echte Hollander, of dat ik toch voor deze mengvorm kies. Lees straks in Gelukkig zijn we machteloos maar wat het geworden is.’
(Gepubliceerd in BOEK, nr.4, 2011)
zaterdag 19 november 2011
Interview: Jeroen Brouwers over zijn relatie met België (BOEK)
Toen Jeroen Brouwers wilde emigreren, dacht hij aan alle landen behalve België. Maar de Nederlandse schrijver heeft zijn thuishaven gevonden in het land waarmee hij al bijna een halve eeuw een nauwe band heeft. Ooit werd hij er gehaat en geminacht, tegenwoordig krijgt hij meer eer van Vlamingen dan Nederlanders.
'Ik ben hier op mijn plaats gevallen'
Waarom Jeroen Brouwers in 1993 uitgerekend naar België verhuisde? ‘Louter toeval,’ zegt hij stellig. ‘Ik begon me verschrikkelijk te vervelen in de Achterhoek. Ik wilde er weg. Gewoon weg, heel ver weg. Ik dacht aan Zuid-Frankrijk. Griekenland. Helemaal niet aan België. Iemand zei me wel: je was toch gelukkig in Brussel, waarom ga je niet terug. Maar je moet nooit teruggaan naar je oude geliefde.’
En toen zag hij, op bezoek in Maastricht, een advertentie in Dagblad De Limburger – ‘of zo’n soort krant’ – voor een buitenhuis in de bossen van Zutendaal. Hij had nog nooit gehoord van het plaatsje een paar kilometer verderop, net over de Nederlands-Belgische grens, maar toen hij de bungalow inspecteerde, was hij meteen verliefd. ‘Wat ik zag, was dit paradijs.’
De 71-jarige schrijver wijst naar buiten. Het ruime grasveld, waarop af en toe vogels, konijnen en eekhoorns rondscharrelen. De vijver. De bossen die zijn domein omzomen. In de verte schemert alleen het dak van de overburen door de bladeren. Tijdens het hele gesprek van drie uur komt één keer een bestelwagen voorbij. Verder is uitsluitend het gekwetter en getwinkel van vogeltjes te horen.
‘Ik ben hier op mijn plaats gevallen, al klinkt dat buitengewoon lullig. Ik hoefde me niet meer te bewijzen – een behoorlijk deel van mijn oeuvre had ik achter de rug. Het zat goed in de liefde. De stilte is groot. En, heel belangrijk, ik ben hier onvindbaar. Je moet een bospad op. Wie rijdt zomaar een bospad in? Je moet een routebeschrijving hebben om hier te komen. Dat allemaal gaf me veel rust.’
Brouwers benadrukt herhaaldelijk dat alleen de afzondering telt voor deze gedroomde plek om rustig aan zijn oeuvre voort te bouwen. De schrijver van de schitterende roman Bittere bloemen had deze oase overal kunnen vinden. En toch zijn er tal van redenen waarom hij zich juist hier zo thuis moet voelen. De Vlaamse volksaard. Zijn verleden, dat hem voorgoed bindt met dit land. De eer die hem hier wordt bewezen.
‘België is een anarchistisch land’, zegt Brouwers. ‘Er zijn wel wetten, hoor. Maar die zijn er om overtreden te worden. Men haalt zijn schouders op over wat men van de overheid krijgt opgelegd. Zoals men hier zegt: wij trekken ons plan. Die houding heeft mijn grootste sympathie. Zo ben ik ook. De mentaliteit is hier veel losser – van de Vlaming dan, die van de Belg ken ik niet.’
Niet dat hij nog veel tussen de mensen komt. ‘Ik leef hier als een monnik met emeritaat. Iedere dag schrijf ik, ieder jaar verschijnt er wel iets van me. En verder kan ik niets meer. Ik wandel nauwelijks nog door het bos. De tuin onderhoud ik niet zelf. En als ik in het dorp ben, maak ik wel praatjes met de bakker, de groenteboer, de krantenman. Maar: ik blijf op afstand. Als men mij nodig heeft, belt men maar.’
In 1964 verhuisde Brouwers voor het eerst naar België. Hij werd redacteur bij uitgeverij Manteau, dat in hetzelfde jaar ook zijn debuut uitgaf: de verhalenbundel Het mes op de keel. In twaalf jaar leerde hij de Vlaamse literatuur goed kennen. De kwaliteiten, maar vooral ook de gebreken. Terug in Nederland geselde hij hen om hun abominabele omgang met hun eigen taal.
‘Ik was journalist bij de Geïllustreerde Pers, die bladen als Margriet en Donald Duck uitgaf,’ herinnert Brouwers. ‘Toen Manteau aan Hans Roest, verantwoordelijk voor de lectuur in al die bladen, vroeg of hij een jonge, in literatuur geïnteresseerde Nederlander wisst die zijn taal goed beheerste, wees hij naar mij: daar zit hij. Hij had goed door dat de journalistiek niets voor mij was.’
Brouwers greep het aanbod ook aan omdat hij verkering had. ‘In Nederland heerste in die jaren nijpende woningnood. Ik kon wel huwen, maar dan moest ik bij mijn schoonouders intrekken of zo. In België stonden huizen gewoon leeg. We hoefden maar door de straten te rijden en we zagen overal bordjes: te koop, of: te huur. Dat maakte de verhuizing naar België erg aantrekkelijk.’
Twaalf jaar later was het maar goed dat hij zich weer in Nederland had verscholen. Brouwers wreef in woedende pamfletten de grote auteurs van die tijd – genre Ward Ruyslinck, Jos Vandeloo en Clem Schouwenaars – in dat hun werk op de uitgeverij consequent moest worden vernederlandst. ‘Ik zou gelyncht zijn’, lacht Brouwers. ‘Ik werd gehaat! Geminacht! Bespuugd! Bescheten!’
De auteurs mochten wel Vlaams schrijven, maar: grammaticaal correct. ‘Zoals Hugo Claus of nu Herman Brusselmans, die schrijven in de taal waarin ze denken – maar wél in kloppende zinnen. De Marnix Gijsens schreven kreupel Nederlands. Keer op keer. Als ik een manuscript vol correcties zou terugkrijgen, zou ik dat bestuderen. Zou ik ervan leren. Zij niet. Zij hadden alleen maar excuses.’
Tegenwoordig is de Vlaamse houding jegens Brouwers compleet veranderd. Hij is in zijn gekozen thuisland op een groot voetstuk gezet. Bij zijn zeventigste verjaardag vorig jaar maakte alle kranten en weekbladen specials – in Nederland niet één. In Zutendaal kreeg hij zelfs een monument. En toen dit voorjaar Bittere bloemen verscheen waren de reacties hier enthousiaster en de verkopen in verhouding beter.
Zelf heeft Brouwers de neiging de eer te minimaliseren. Hij heeft nu eenmaal de faam die hij heeft, daar kan hij niets aan doen. Een wereldberoemdheid is hij nu ook weer niet. ‘Ik vind mezelf nogal bescheiden. En dat zeg ik zonder ironie.’ En zo’n monument dat godbetert het effect heeft van een richtingaanwijzer naar zijn huis? Hij zoekt naar woorden om de initiatiefnemers niet te schofferen. ‘Het is teveel eer.’
Maar de omslag van afkeer naar liefde kan hij natuurlijk niet ontkennen. ‘De rehabilitatie is begonnen met de generatie van Tom Lanoye. Hij zei begin jaren tachtig in een interview: die Brouwers heeft gewoon gelijk. Als je deel wilt uitmaken van de Nederlandse literatuur, moet je het Nederlands perfect beheersen. En nu krijg ik er linten en ereprijzen voor.’
Als het aan hem ligt, slijt Brouwers de rest van zijn dagen dan ook in Zutendaal. De juridische problemen met zijn afgelegen bungalow maakt geen verschil. Eerder dit jaar bleek zijn huis illegaal te zijn gebouwd. Zijn bospad is immers officieel geen bestaande weg. Hij moet het binnen vier jaar afbreken. ‘Maar over vier jaar ben ik er niet meer. En tot die tijd schrijf ik rustig door.’