zaterdag 31 december 2011

Japanse e-boekmarkt staat op punt van openbreken (Boekblad)



In Japan is de e-boekmarkt opmerkelijk klein. Niet alleen zijn Japanners ontevreden over de kwaliteit, het conservatieve boekenvak houdt innovatie tegen. Iedere speler wil zijn plaats in de keten behouden. Maar verandering is op komst.
Denk Japan en je denkt: digitale innovatie, voorliefde voor gadgets, wereldwijd actieve technologische bedrijven. Maar op het gebied van het digitaal lezen loopt Japan zeker niet voorop. De totale uitgeefmarkt in Japan heeft in 2011 een geschatte omvang van 1,8 triljoen yen (17 miljard euro) – 1 triljoen zijn tijdschriften, 0,8 triljoen is boeken. De digitale markt is slechts 65 miljard yen (619 miljoen euro) groot. Ofwel: 3,6 procent. En dan is 75 tot 80 procent daarvan manga-comics. Het aandeel van genres als literatuur, kinderboeken en non-fictie is verwaarloosbaar.
Een rapport van het onderzoeksbureau Net Mile, die de attitude ten opzichte van e-boeken vergeleek in Japan en China, bevestigt de geringe interesse van Japanners in digitaal lezen. Ruim de helft (57,7 procent) zei ‘nooit’ een e-boek gaan lezen, tegen slechts 4,5 procent van de Chinezen. Slechts tien procent van de Japanners had ook al tenminste één keer een digitaal boek gedownload, tegen zeven op de tien ondervraagde Chinezen. Bovendien prefereren Japanse e-boeklezers een onpraktisch apparaat als de PC, terwijl Chinezen het liefst op een smartphone lezen.
Volgens Robin Birtle, algemeen directeur van de digitale uitgever Sakkam Press die Engelstalige e-boeken uitgeeft in Japan, is de aarzelende houding te verklaren uit een voorliefde voor kwaliteit. ‘Japanse consumenten zijn pro-technologie, maar nog meer pro-kwaliteit’, aldus Birtle in The Bookseller. De leeservaring van de beschikbare e-readers en het gemak van e-boeken kopen en downloaden is simpelweg nog te laag. Ook worden gebruikers onvoldoende verleid e-boeken te proberen door het geringe aanbod (circa 30.000 titels).
Daarmee raakt Birtle aan misschien wel het belangrijkste obstakel voor een bloei van de Japanse e-boekmarkt: het conservatisme van het boekenvak. Het Japanse boekenvak heeft nog altijd het karakter van de ‘za’, legde Hiroki Kamata van het Japanse E-book 2.0 magazine in augustus uit op Publishing Perspectives: het middeleeuwse gildensysteem, waarin ieder lid zijn eigen vaste plaats in de keten heeft en buitenstaanders weinig tot geen ruimte krijgen om de markt te betreden. Daardoor dreigt de overgang van papier naar digitaal de bestaande verhoudingen door elkaar te gooien.
In Japan laten vrijwel alle grote uitgeverijen hun boeken drukken door Dai Nippon Printing en Toppan Printing en distribueren door Tohan en Nippan – allemaal bedrijven waar de uitgeverijen ook aandelen in hebben. Die intense wervenheid weerhoudt de uitgeverijen om te innoveren. Ook al krimpt de markt al jaren: zo’n vijftien tot twintig procent in de afgelopen vijftien jaar. Ook al kent de markt grote structurele problemen: omdat boekhandels hun voorraad niet inkopen, maar tegen commissie verkopen is het aantal retouren 40 procent. Bovendien kent Japan een vaste prijs die alleen voor papieren boeken geldt.
Toch hangt verandering in de lucht, schrijft The Nikkei Weekly. Onlangs kondigen de grootste uitgeefhuizen zoals Kodansha, Shinchosha en Gakken aan vanaf 2012 alle nieuwe titels automatisch ook als e-boek uit te geven. Ook hebben de twintig grootste uitgeverijen aangekondigd deze winter een grote promotiecampagne voor digitaal lezen te starten. En zij richten binnenkort een gezamenlijk bedrijf op dat een uniforme manier van digitaliseren en distributie naar e-boekverkopers (zoals het onlangs door het Japanse bedrijf Rakuten gekochte Kobo) moet garanderen.
Ook krijgen buitenlandse meer kansen. Ten eerste uitgevers. De Japanse techologiefabrikant Sharp is gestopt met zijn tablet gebaseerd op het XMDF-formaat. Lang gold dit formaat als de standaard voor Japanse digitale uitgaven, maar nu Sharp onlangs een enorme reclamecampagne heeft gefaald, is de weg vrij voor ePUB om ook in Japan het standaardformaat te worden. Ten tweede boekhandels, zoals Amazon die vorige maand aankondigde de Kindle in Japan te introduceren. Volgens The Nikkei Weekly hebben Amazon en de uitgevers een akkoord gesloten over de termijnen waarna Amazon boeken met korting gaat aanbieden.
Als die ontwikkeling doorzet, kan de omzetverhouding papier en digitaal er in 2012 wel eens heel anders uitzien.


(Gepubliceerd in Boekblad 20, 23 dec 2011)

vrijdag 30 december 2011

De schoolboekenmarkt in 2011 (Boekblad)


Ogenschijnlijk was het op de schoolboekenmarkt een rustig jaar. Na de turbulentie die de invoering van gratis schoolboeken veroorzaakte, hebben nagenoeg alle scholen de afgelopen jaren hun leermiddelen Europees aanbesteed. Nu constateerde minister van onderwijs Marja van Bijsterveldt (CDA) in de evaluatie van haar maatregel onlangs dat ouders niet meer hoeven te betalen. Zelfs de marktwerking was, ondanks afname van het aantal marktpartijen, verbeterd. Bewijs: de prijzen waren gedaald en scholen krijgen meer diensten voor hun geld.
De missie was dus geslaagd, stelde ze tevreden vast. En de rust kan wat Van Bijsterveldt nog jaren voortduren. Scholen moet alleen nog een integraal leermiddelenbeleid vaststellen zodat ze niet in de eerste plaats op de centen letten, maar op de kwaliteit van het onderwijs. Dan komt het met die marktwerking ook wel goed.
Zo simpel is het echter niet. Het afgelopen jaar vond één aanbesteding plaats die voor veel belangstelling zorgde in de sector – inclusief de minister. Dat was de aanbesteding van Landstede. De onderwijsinstelling met elf middelbare scholen zocht geen leverancier van leermiddelen, maar een partner die kon garanderen dat de school altijd de nieuwste methodes heeft. Winnaar was uitgeverij Noordhoff, en daarmee de eerste schoolboekenuitgever die een aanbesteding won.
Zelfs adviseur Herman Berendsen van Landstede verwachtte niet dat dit licentiemodel op heel korte termijn brede navolging krijgt. Maar de toekomst is het wel. Zo zit Landstede in dit contract niet vier jaar vast aan dezelfde leermiddelen, maar kan het ieder jaar nieuwe – veelal digitale – leermiddelen introduceren. Gezien het aanhoudende snelle tempo waarin lesmaterialen digitaliseren en ook dit jaar weer meer scholen met iPads of laptops voor iedere leerling gingen werken, is dat voor veel scholen zeer aantrekkelijk.
Zo staat de schoolboekensector mogelijk opnieuw voor een opschudding van de markt. Kunnen distributeurs Van Dijk en Iddink mee? Hoe gaan uitgevers de concurrentie aan? De toekomst zal het uitwijzen.

(Gepubliceerd in Boekblad magazine 20, 23 december 2011)

woensdag 28 december 2011

Elsbeth Etty - 'ABC van de literaire kritiek'


Nog even over ABC van de literaire kritiek van Elsbeth Etty (na deze opmerking). Zoals in zo veel essays, columns of boeken over literaire kritiek, beschrijft zij de ideale situatie. Een recensent heeft respect voor de auteur, maar is uitsluitend dienstbaar aan de lezer (van zijn stuk), beargumenteert zijn oordeel, kiest passende citaten om dat aan te tonen, enzovoorts. Dat geeft niets: het is goed voor iedere recensent – ook voor mij – om een ideaalbeeld voor ogen te houden, ook al is de werkelijkheid weerbarstig. Maar wat dit ABC bij vlagen zo onverteerbaar maakt, is de zelffeliciterende ondertoon. Alle voorbeelden van hoe het moet zijn afkomstig uit haar eigen praktijk of uit de krant waarvoor zij werkt (NRC Handelsblad). Alle voorbeelden van hoe het niet moet, zijn afkomstig uit de Volkskrant, Vrij Nederland en andere media. Terwijl juist in dit ABC voldoende voorbeelden te vinden zijn dat ook Etty lang niet altijd aan het ideaalbeeld voldoet. Zo richt de boekenbijlage van de Volkskrant zich volgens haar alleen nog maar op infotainment en human interest omdat Arjan Peters het bestond Haantjes van Kluun vijf sterren te geven. Dat noem ik niet ‘goed beargumenteerd’, dat noem ik een polemische steek onder water. (Overigens gaf Peters de roman van Kluun vier, geen vijf sterren.)

Elsbeth Etty, ABC van de literaire kritiek, Balans, 2011

Zie ook:
- Arjan Peters over recenseren

dinsdag 27 december 2011

Elsbeth Etty over gratis recensie-exemplaren


‘Ik heb als criticus nooit slechte ervaringen gehad met uitgevers, behalve dan met Geert van Oorschot, die zo verschrikkelijk anticommunistisch was dat hij geen gratis recensie-exemplaren aan het communistische dagblad De Waarheid wilde verstrekken. Geen nood, als er een Van Oorschot-uitgave was die ik voor die krant wilde bespreken, vond ik altijd wel de auteur ervan bereid om mij een exemplaar ter beschikking te stellen.’
(uit: Elsbeth Etty, ABC van de literaire kritiek, Balans, 2011)

Heel merkwaardig. Alsof het gratis ter beschikking stellen van recensie-exemplaren een noodzakelijke voorwaarde is voor het bedrijven van literaire kritiek. Een criticus kan ieder boek toch ook gewoon kopen? Op kosten van de krant nog ook. Of zou Elsbeth Etty van mening zijn dat je – ten onrechte – het bedrag dat je voor een boek moet neerleggen, laat meewegen in je oordeel? In de trant van: 19,95 euro is echt te veel geld voor deze roman.
De ironie wil overigens dat dit boek een van de weinige is die ik dit jaar voor mezelf heb gekocht. Met Etty’s standpunt in mijn achterhoofd oordeel ik: 6,95 euro is te duur voor zo’n haastig neergepend abecedariumpje; als de uitgeverij er 2,50 euro voor had gevraagd was de prijs/kwaliteit-verhouding beter geweest en had ik er ook gunstiger over geoordeeld.

maandag 26 december 2011

Uitgeverspraktijken: Mondriaan is niet zo moeilijk te vinden


‘De afbeeldingen in dit boek zijn voor zover mogelijk opgenomen in overleg met de rechthebbenden; wie verder rechten kan doen gelden wordt verzocht contact op te nemen met de uitgeverij.’

Deze standaardzin staat ook in het colofon van Komrijs Kunstwonderen. Maar de waarheid is het niet. Kan het onmogelijk zijn. Direct onderaan het colofon, op de allerlaatste pagina, staat de illustratieverantwoording. Elf regeltjes, in klein corps. Daar ontbreekt Mondriaan, wiens Compositie nr. 3 uit 1922 is afgedrukt op pagina 160. Zouden de rechthebbenden van Mondriaan echt niet te vinden zijn? Of was het te duur om een afbeelding van zijn werk op te nemen? En heeft De Bezige Bij het dan maar gewoon gedaan zonder toestemming te vragen in de hoop dat de Amerikaanse stichting die Mondriaans werk beheert er nooit achter komen? De vraag stellen is hem beantwoorden.
Overigens is de Mondrian/Holtzman Trust inderdaad streng en duur. Zo eist de stichting dat de copyright-vermelding niet achterin wordt weggemoffeld, maar op de pagina zelf wordt afgedrukt. Ook dat is in Kunstwonderen niet gebeurd.

(Derde deel en slot van een kersttrilogie)

zondag 25 december 2011

Interview: Gerrit Komrij en Joost Zwagerman - schrijven over kunst (Knack)


Joost Zwagerman en Gerrit Komrij brachten vrijwel tegelijk een bundel beschouwingen over kunst uit. Op het eerste gezicht hebben beide boeken meer verschillen dan overeenkomsten. Dat is schijn. Over te dure kunst, het jargon van kunstcritici en zelfs hun inzet om voor waardevolle kunst enthousiasme te kweken – Zwagerman en Komrij zitten vaak op één lijn.

Volledig van de werkelijkheid losgezongen kunstkoeterwaals
Deel twee van een kersttrilogie

Interesse. Toeval. Daarom schrijven Gerrit Komrij en Joost Zwagerman over beeldende kunst. Daar zijn misschien wel de beste twee essayisten in het Nederlandse taalgebied het snel over eens.
‘Toen ik mijn eerste schreden zette in de literatuur, heb ik tien jaar lang geprobeerd schrijvers te vermijden,’ vertelt Komrij. ‘Totdat dat niet meer lukte. Veel liever ging ik in die tijd om met beeldend kunstenaars. Mijn vriend komt ook uit een schildersfamilie. Op mijn twintigste heeft hij me geleerd te kijken. Naar vormen, kleuren, verschijningsvormen, verhoudingen. Op die leeftijd kun je een visuele instelling blijkbaar nog aanleren. En als je die eenmaal hebt, behoort de kunst gewoon tot je onderwerpen. Als iedereen met een demente moeder daarover mag schrijven, dan mag ik toch ook wel over kunst schrijven?’
‘Bij mij ging het ongeveer hetzelfde,’ reageert Zwagerman. ‘Toen ik vijfentwintig jaar geleden in Amsterdam aankwam, leerde ik eerder mensen van het beeld kennen dan mensen van het woord. Misschien ook omdat ik een blauwe maandag dacht: wat zou het fantastisch zijn als ik zelf kunstenaar kon worden. Ik wilde dicht bij het vuur zitten. Die vrienden van toen – nog steeds mijn vrienden trouwens – hadden carrières als rocksterren. Het ene jaar zaten ze op de Rietveld Academie, het andere jaar werden ze tot hun eigen verwondering uitgenodigd voor biënnales van São Paulo en zelfs Venetië. Aan het effect dat dat had op hun levens en hun karakter heb ik mijn roman Gimmick! uit 1989 aan te danken.’

Komrij en Zwagerman zitten in het restaurant van een Amsterdams hotel. De een over uit Portugal, de ander wat grieperig. Maar alle twee goedgemutst. Van beiden is net een nieuwe bundel essays uit over beeldende kunst. In Kunstwonderen maakt Komrij zich vrolijk over de uitwassen van de opgeblazen kunstkritiek, de van de mensen losgeraakte museumwereld en de overspannen kunstmarkt. In Alles is gekleurd wijdt Zwagerman een groot aantal enthousiasmerende stukken aan zijn geliefde kunstenaars. Van Edward Hopper en Jackson Pollock tot Daniel Richter en Marlene Dumas.
Ogenschijnlijk verschillen de bundels hemelsbreed. Tegenover de vileine humor van Komrij die, naar eigen zeggen, ‘geniet van humbug en bedrog’ staat de heldere uitleg van Zwagerman die haarscherp onder woorden brengt wat hij ziet en ervaart. Maar dat verschil is alleen maar een verschil in inzet. Ook Zwagerman heeft weinig op met de nonsens die kunstkritiek heet of de poeha van kunstenaars die honderd keer hetzelfde flauwe trucje uithalen. Alleen voelt hij niet de behoefte dat van de daken te schreeuwen. In zijn essays en artikelen gaat het uitsluitend om wat hij, oog in oog met het kunstwerk, zelf ziet en ervaart.
‘Mijn grootste drijfveer voor het schrijven is altijd ergernis geweest,’ erkent Komrij. ‘Ik heb ook geestdrift voor kunst. Maar je moet een gave hebben om geestdriftig te schrijven. Over die gave beschik ik niet. Ik vrees voor de saaiheid van zulke teksten. “Dat is zo mooi.” Het angstzweet breekt me uit als ik dat moet opschrijven. Ik richt mijn blik liever op het rare, het lelijke, het gekke. Niet uit negativisme. Geenszins. Maar om dat te separeren ter bescherming van de kunst waar ik warm voor loop. Zelfs als ik een stuk schrijf over kunst die ik waardeer, kan ik het niet nalaten dat ene wratje of puistje te verdoemen. Zo zit ik nu eenmaal in elkaar.’
‘Andersom heb ik wel degelijk satirisch geschreven over kunst,’ zegt Zwagerman. ‘Dat heb ik gedaan in fictie. Gimmick! moest een amusante maar ook een tikje een ontluisterende kijk op de kunstwereld worden. Of in Duel, het Boekenweekgeschenk van vorig jaar. Daarin klaagt mijn hoofdpersoon, een museumdirecteur, over hedendaagse kunstenaars: het zijn installerende installateurs die installaties maken. In mijn essays is de grondtoon juist fascinatie. Waarom ben ik zo geïntrigeerd door bijvoorbeeld de kunst uit het Parijs en New York van vlak na de Tweede Wereldoorlog? Op zulke vragen zoek ik in mijn stukken antwoord.’
In dit geval geeft hij het direct. ‘Ik vrees: omdat ik een onverbeterlijke romanticus ben. Ik had graag in het New York van de jaren vijftig en zestig geleefd. Schrijven over de kunst en kunstenaars uit die jaren verguldt dat verlangen.’

Allebei volgen ze de kunstwereld met grote passie. Komrij van een afstandje: hij woont in Portugal te ver van de centra die er toe doen. ‘Ik ga wel eens naar een kleine galerie, maar ik hou het niet systematisch bij. Deze maand bezoek ik wel de Gérôme-tentoonstelling in Madrid, dat is lekker dichtbij.’
Zwagerman gaat ‘graag en vaak’ naar musea. ‘Ik moet mezelf echt in toom houden’, zegt hij. ‘Al moet ik er wel de stad voor uit. In Amsterdam is alles al jaren dicht of gedeeltelijk gesloten vanwege een verbouwing. Het Rijks, het Stedelijk. Maar Rotterdam, Den Haag, Düsseldorf, Keulen – met de trein is het niet zo ver. En als me ’s avonds bij een lezing in Zeeland of Brabant een overnachting wordt aangeboden, ga ik daar graag op in. Kan ik de volgende dag naar Antwerpen, Gent of Luik. Naar openingen ga ik nooit. Ik ga altijd op gewone mensen-tijden, het liefst ’s ochtends vroeg als het rustig is.’
Belangrijk voor Zwagerman is ook atelierbezoek. Magisch, vind hij dat. ‘Een schrijver in zijn werkkamer is maar een schrijver in zijn werkkamer. Maar een kunstenaar in zijn atelier. Daar zie je hoe een kunstenaar uit niets iets volkomen nieuws maakt. De woorden van een schrijver zijn maar de afgeleide, terwijl de kunstenaar het ding zelf ter hand neemt. Dat te zien, verwondert en verbaast me iedere keer weer.’
Hij vertelt over het atelier van de Duitse kunstenaar Imi Knoebel. ‘Het is als een laboratorium. In de eerste ruimte zoekt hij als een hedendaagse Rembrandt nieuwe kleuren. Daarachter is een ruimte waar hij zijn conceptuele kunst maakt. En daarachter heeft hij nog een ruimte voor zijn wilde abstracte werk. De kunstenaar als een halve alchimist: Dat appelleert sterk aan de romanticus in mij.’

In al die jaren is het niet makkelijker geworden van kunst te genieten, vindt Komrij. Kunst draait uitsluitend nog om geld. ‘Design was vroeger bedoeld om mensen smaak bij te brengen. Gooi die Mechelse kasten eruit, zet er mooie, strakke dingen voor in de plaats. Nu is design en kunst alleen bedoeld voor jongens die de beurs hebben getild en iets thuis willen hebben staan dat nog duurder is dan wat een collega heeft. En de journalistiek doet daar aan mee. Ze berichten alleen over kunst als een werk een recordbedrag heeft opgebracht.’
Weerzinwekkend, noemt hij het: deze kunst waar hij helemaal buiten staat. ‘Ik wil kunst die ik, als ik even spaar, ook kan aanschaffen. Geen kunst waar ik alleen een polaroidje van aan de muur kan hangen – als de kunstenaar tenminste geen polaroids maakt en verkoopt voor anderhalf miljoen.’
‘En dan is het nog apocalyptischer dan jij en ik denken,’ reageert Zwagerman. ‘Lees mijn stuk “De haai die ging rotten” – dat absoluut niet uit bewondering is geschreven – over Shock Art van Don Thompson, een boek dat mij de schellen van de ogen deed vallen. Hij legt daarin uit hoe musea aan de leiband lopen van dertig, veertig collectioneurs, die soms kunstwerken doneren om de kunstenaar het stempel “museaal” te geven en de rest van diens werk in hun bezit vervolgens voor het twintigvoudige te kunnen verkopen.’
‘Maar hoor je musea daartegen protesteren?’ vraagt Komrij zich af. ‘Kunst is heilig. Als kunstenaars snobdingen maken, halen ze die massaal in huis. Opgezette haaien die gaan rotten, inderdaad. Installaties van planten en bloemen. En o wee, als je daar om lacht. Op lachen staat een verbod. Maar bij mij komt onmiddellijk de sadistische gedachte op dat de musea al die prullen tot in de eeuwigheid in originele staat moeten bewaren. Daar moeten ze aparte, dure restauratieateliers voor inrichten. Die gedachte doet mij groot genoegen. Hun verdiende straf.’
‘Ook dat is erger dan je denkt,’ zegt Zwagerman. ‘Vorig jaar was er in Amsterdam een serieus congres over precies dit onderwerp. Hoe houd je de klompen vet van Joseph Beuys goed? Hoe kun je een Jean Tinguely zó restaureren dat je exact hetzelfde getinkel en getokkel blijft horen? Sommige puristen vinden: repareer de installatie met dezelfde bouten en moeren uit de jaren vijftig, maar laat het oorspronkelijke geluid horen vanuit een speaker onder de grond. Het fetisjisme ten top.’

De grootste ergernis roept bij allebei het onverteerbare jargon van de kunstkritiek op. ‘Laatst zag ik in het SMAK een expositie waarin James Ensor werd gekoppeld aan hedendaagse kunstenaars als Marlene Dumas, Damien Hirst en Cy Twombly,’ zegt Zwagerman. ‘Allemaal hadden ze wel iets met Ensor te maken. Heel creatief gedaan. Maar als je dan de inleiding van de catalogus leest. Volledig van de werkelijkheid losgezongen kunstkoeterwaals. Ik begin aan zo’n inleiding, maar als ik op die taal stuit, ben ik klaar. Was ik maar niet zo nieuwsgierig dat ik er kennis van had willen nemen.’
Helaas is het makkelijker om ergens overheen te kijken dan overheen te lezen, verzucht Zwagerman. Je kunt het jargon niet negeren en alleen lezen wat er in de kern staat. ‘Je hoeft je ook nooit door een kunstwerk te worstelen zoals je je door een tekst moet worstelen,’ vult Komrij aan.
En waarom kunstcritici iedere keer op die quasi-filosofische quatsch terugvallen? ‘Waarschijnlijk is het intimiderend bedoeld,’ denkt Zwagerman. ‘Je ziet datzelfde effect in de high fashion. Als je een modeshow in Milaan op tv ziet en de volgende dag in de krant leest wat de modecriticus schrijft over de creaties die soms meer op vliegdekschepen dan op jurken lijken, denk je – niet deskundig als je bent: o, zó moest ik het zien. Of het jargon moet verhullen dat critici nooit op een expositie zijn geweest die ze recenseren. Dan hebben ze alleen de catalogus opgestuurd gekregen en kunnen ze nooit opschrijven wat een werk echt met hen zelf heeft gedaan.’
‘Het gaat helemaal niet om de betekenis,’ zegt Komrij. ‘Die teksten zijn alleen maar signalen die uitzenden: wij horen erbij, wij weten waarover we het hebben.’ En waarschijnlijk is het vooral zo storend omdat het hun vak is dat de kunsthistorici en de curatoren bezoedelen, denkt hij. ‘Ze zitten aan onze taal. Aan ons materiaal. Daar moeten ze vanaf blijven. Dat moeten ze aan een vakman overlaten. Ze reageren arrogant als jij aan de kunst zit en zelf verkrachten ze de literatuur.’

Maar wat kunnen twee schrijvers, opgesloten in hun schrijfkamer, eraan doen? Komrij maakt zich geen illusies. ‘In Nederland komt nooit enige discussie los over wat dan ook. Er zijn altijd mensen die iets aankaarten. Die, verschanst in een vaktijdschrift, wat mopperen. Maar invloed? Die krijg je nooit in Nederland omdat je geen invloed mág hebben. Het enige wat je kunt hopen is dat je met je stukjes mensen een steuntje in de rug geeft die hetzelfde denken als jij. De kleine gideonsbende die de kunstofficials de laatste vierkante centimeter ontzegt die ze ook willen hebben.’
De critici en curatoren zijn dan ook niet blij met Komrij’s stukken in Kunstwonderen die oorspronkelijk in NRC Handelsblad stonden. Hij zou niets van kunst snappen, niet van kunst houden, alleen maar kunnen schelden. ‘O ja, ze menen dat je een zuurpruim bent. Een laudator temporis acti – een verheerlijker van tijden die voorbij zijn. Wel: allesbehalve. Ik verwijt juist die officials een gebrek aan enthousiasme. Ze doen wel enthousiast, maar het is nep. Hun enthousiasme blijft doods. Alleen een buitenstaander als Joost kan enthousiasme overbrengen.’
Zeker sinds de publicatie van Alles is gekleurd heeft Zwagerman naam gemaakt als kunstevangelist. Door de talkshow De Wereld Draait Door werd hij gevraagd eens in de maand langs te komen om een kunstwerk aan te prijzen. Niemand schrijft zo toegankelijk en geestdriftig over kunst dat hij de ogen van zijn lezers opent voor iets waarvan ze de behoefte en het belang niet begrijpen, vond presentator Matthijs van Nieuwkerk. Zwagerman ging op de uitnodiging in. Eén keer zat hij er al, met een gloedvol betoog over de Britse kunstenares Bridget Riley.
‘Nog even en ik sta folders uit te delen voor de eerste de beste galerie,’ lacht Zwagerman. ‘Maar serieus. Voor je het weet sta ik eeuwig bekend als de kunstevangelist zoals Gerrit als de zuurpruim. Dat wil ik niet. Ik schrijf alleen om mezelf iets uit te leggen. Om daar een goed stuk van te maken. Aan invloed wijd ik geen enkele gedachte. Het is mooi dat er witte raven zijn als Luc Tuymans – een kunstenaar die niet mee wil doen aan de ratrace, die wil weten wie zijn kunst koopt en naar welk museum het kan gaan. Maar ik schrijf niet om bij andere kunstenaars zo’n bewustzijn te scheppen.’

Het enige wat de twee auteurs niet willen met hun soms felle kritiek op de officiële kunstwereld is de ‘vijanden van de kunst in de kaart spelen’, zegt Komrij. Dat de politici die het liefst zo veel mogelijk op de kunst willen bezuinigen zeggen: ‘Zie je wel, Komrij vindt zelf dat het belachelijk is. Terwijl ik dat doe omdat de kunst me dierbaar is. Omdat ik zou willen dat de kunstwereld niet meer zo gesloten is en de officials er meer mensen aan laten deelnemen. Anders gebeurt hetzelfde als met het toneel. Het moderne toneel heeft mensen de schouwburg uit gejaagd, Van den Ende heeft ze met zijn musicals weer binnengehaald. De kunst moet opletten dat ze een groep wezenlijk geïnteresseerde liefhebbers niet naar Van de Ende-kunst jagen.’
Natuurlijk heeft het tussen de kunstwereld en de politiek altijd gerommeld, maar nu maakt de verhouding een wel erg ‘ongelukkige periode’ door. ‘En in de kunst geldt: weg is weg,’ zegt Komrij. ‘Als je iets eenmaal afschaft, komt het nooit meer terug.’
‘Het anti-klimaat in de politiek tegen kunst en vooral kunstenaars is nu wel heel guur,’ stelt Zwagerman. ‘Vroeger schaamden politici zich als ze zeiden niet van kunst te houden. Dat is helemaal weg. Een politicus heeft een goed cv als hij zich zijn hele leven ver van de kunst heeft gehouden.’
‘Ook het idee dat je kind naar school gaat en professor moet worden, is niet meer bon ton,’ zegt Komrij. ‘Vroeger was dat wat iedereen hoorde te willen. Nu is die deugd een misdaad geworden. Er wordt op school zeker ook niet meer zo veel informatie over kunst aangeboden. Dat weet jij beter dan ik, Joost. Jij hebt schoolgaande kinderen.’
‘Bitter weinig,’ antwoordt Zwagerman. ‘Alleen gortdroge dingen. Dat er drie soorten abstracte kunst zijn, meer niet. In het Amerikaanse onderwijs mogen kinderen in abstracte kunst alles zien wat ze willen. Zeg het maar, het stelt alles voor wat je wilt. Dat is het andere uiterste. Maar zo kweek je misschien wel een levenslange liefde voor de kunst. Misschien, bij drie van de dertig leerlingen.’
‘Kunst is het meest ideale handvat om een volledig mens van iemand te maken,’ zegt Komrij. ‘Als drie van de dertig dat beseffen, vind ik het nog veel. Ik dacht dat ik in mijn klas de enige was. Misschien is onderwijs in kunst daarom zinloos. Maar het ontzeggen van dat onderwijs is misdadig.’

Joost Zwagerman
* Op 18 november 1963 geboren in Alkmaar.
* Debuteerde in 1986 met de roman De houdgreep.
* Brak door naar het grote publiek met romans als Gimmick! (1989), Vals licht (1991) en De buitenvrouw (1994).
* Is de laatste jaren vooral actief als essayist over kunst, moderne cultuur en politiek.
* Schreef vorig jaar het Nederlandse boekenweekgeschenk Duel.

Gerrit Komrij
* Op 30 maart 1944 geboren in Winterswijk.
* Debuteerde als dichter in 1968 met de bundel Maagdenburgse halve bollen en andere gedichten.
* Maakt daarna snel naam als polemicus. In de jaren zeventig joeg hij iedereen in de gordijnen: tv-sterren, architecten en feministen.
* Verhuisde in 1984 naar Portugal.
* Bemoeit zich sindsdien even intensief met het Nederlandse cultuurleven. Als bloemlezer, poëziepromotor en natuurlijk als essayist en dichter.

(Gepubliceerd in Knack, 15 juni 2011)

zaterdag 24 december 2011

Gerrit Komrij - 'Kunstwonderen', Joost Zwagerman - 'Alles is gekleurd' (BOEK)


Uit liefde voor kunst
Deel één van een kersttrilogie

Ter gelegenheid van het verschijnen van Alles is gekleurd, de nieuwe essaybundel van Joost Zwagerman over kunst en literatuur, was de schrijver te gast bij De Wereld Draait Door. Kon hij niet de opvolger worden van Pierre Janssen en Henk van Os, vroeg presentator Matthijs van Nieuwkerk zich af: de man die op televisie zo helder, toegankelijk en geestdriftig over een kunstwerk vertelt dat hij de ogen van de kijkers opent voor iets waarvan ze de schoonheid en het belang niet begrepen.
Zo’n baan zal Gerrit Komrij niet snel worden aangeboden – zeker niet na het lezen van Kunstwonderen, waarin hij zijn columns in NRC Handelsblad over de hedendaagse kunstwereld heeft gebundeld. Sinds hij twee jaar geleden begon met deze serie kreeg hij regelmatig te horen dat hij geen verstand van kunst heeft, niet van kunst houdt, alleen maar kan schelden. ‘Kunst is bedoeld voor mensen die er iets mee kunnen,’ beet een kunsthistoricus hem toe. Zo iemand vond hij Komrij duidelijk niet.
Toch hebben beide schrijvers meer gemeen dan je op het eerste gezicht zou denken. Alle twee koesteren ze een gezonde afkeer tegen de nonsens die kunstkritiek heet, de poeha van kunstenaars die honderd keer hetzelfde trucje uithalen en de uitwassen van een kunstwereld waarin musea, galeries en kunstenaars samenspannen om de waarde van kunstwerken de hoogte in te praten tot de bedragen die ervoor worden neergelegd in geen enkele verhouding meer staan tot de geleverde inspanning.
Komrij en Zwagerman tonen hun afkeer alleen anders. Komrij is de auteur die, zoals hij zelf bekent, ‘geniet van humbug en bedrog’. Hij maakt zich met vilein plezier vrolijk om installaties van bederfelijke waar die miljoenen kosten maar niet kunnen worden bewaard voor de eeuwigheid. Of om een kunstenaar als Christo die alleen dankzij zijn advocaat unieke inpak-kunst maakt: iedereen die het waagt dezelfde grap uit te halen krijgt een proces aan zijn broek.
Af en toe hebben zijn stukken iets vermoeiends als hij weer hetzelfde stokpaardje berijdt. Gaat hij wéér te keer tegen designers die stoelen maken waarop je niet kunt zitten. Deelt hij de zoveelste sneer uit aan kunstenaars die met filosofische quatsch een armoedig beeld van diepgang proberen te voorzien. Maar Komrij is natuurlijk een begenadigd stilist. De originaliteit van zijn vondsten – op een enkele herhaling na – maken ieder stuk toch een plezier om te lezen.
Bij Zwagerman is het tevergeefs zoeken naar luidkeels verwoorde polemiek of venijnige satire. Hij heeft wel degelijk kritiek. Maar hij formuleert het vaak als terzijde: door instemmend Don Thompson te citeren die een boek schreef over het mechanisaties die van moderne kunstenaars als Jeff Koons en Tracey Emin uiterst lucratief ‘merken’ maakt. Of indirect: als het ook hem duizelt bij de onnavolgbare stroom associaties die Marlene Dumas op haar eigen werk loslaat.
Het is Zwagerman dan ook om iets anders te doen. De internationale kunstwereld is zoals die is, daar kan hij vanuit zijn kleine werkkamer in Amsterdam toch niets aan veranderen. Maar hij kan wel zó enthousiast schrijven over bijvoorbeeld de inzet van Cy Twombly en de overdonderende stilte die zijn werk oproept, dat hij je en passant laat zien hoe je óók een blik op zijn Bolsena-reeks kan werpen. Hij brengt zijn liefde voor het werk over – gewoon door helder te formuleren.
In Alles is gekleurd behandelt Zwagerman zo veel oude helden. Veel Amerikaanse grootheden uit de twintigste eeuw als Edward Hopper, Jackson Pollock en natuurlijk Andy Warhol, maar ook een leeftijdgenoot als Daniel Richter. Het enige bezwaar dat je er kunt hebben is dat Zwagerman vaak zo beknopt is. Daar wreekt zich dat de meeste essays oorspronkelijk krantenstukken waren. De per definitie beperkte ruimte die hij had verhindert hem om iets meer de diepte in te gaan.
Wie beide bundelingen kunstbeschouwingen aanschaft, moet eerst Komrij lezen en dan Zwagerman. Dat laat zich mooi illustreren aan hun bespreking van For the Love of God. Oftewel: de met duizenden diamanten versierde schedel van Damien Hirst. Komrij gebruikt de verkoopprijs van 17 miljoen euro en de hype voor een hilarische uitleg van wat tegenwoordig ‘kunst’ is. Zwagerman beschrijft vervolgens wat je ziet en voelt als je alle heisa eromheen vergeet en alleen naar het werk kijkt.

Kunstwonderen (240 p.), Gerrit Komrij, De Bezige Bij (9789023459347, € 29,90)
Alles is gekleurd (390 p.), Joost Zwagerman, De Arbeiderspers (9789029573825, € 24,95)
(Gepubliceerd in BOEK nr. 2, 2011)

Zie ook deel twee en drie.

vrijdag 23 december 2011

Lichte plus voor Vlaamse boekenmarkt in 2011 (Boekblad)


De Vlaamse boekenmarkt eindigt 2011 met een lichte omzetgroei van 0,6 procent. De stijging is voornamelijk te danken aan de tv-koks en het onlinekanaal.
Dat blijkt uit cijfers van GfK Vlaanderen tot en met november van dit jaar. De bestverkochte genres zijn strips, kookboeken en thrillers. Vooral tv-koks hielden de markt gezond. Zonder de top 5 van 2011 zou de omzet 2,4 procent zijn gedaald – de vier bestverkochte boeken van dit jaar zijn allemaal van tv-koks: Jeroen Meus (Dagelijkse kost 1 en Dagelijkse kost 2, Van Halewyck), Piet Huysentruyt (SOS Piet 5, Lannoo) en Sofie Dumont (Goe Gebakken, Linkeroever). Deel 127 van De Kiekeboe-serie maakt de top vijf vol.
Het onlinekanaal steeg 111 procent (voor de verkoop van fysieke boeken). In 2010 was de stijging al 34 procent. In totaal is het marktaandeel van online nu 7 procent, aldus Cindy van Mulders van GfK Vlaanderen. ‘Proxis en Axur hebben na de fusie hun positie versterkt. Bol is klein maar groeiend. Naast de marketing van de marktpartijen en de publiciteit in de kranten stijgt het kanaal omdat Vlamingen meer en meer vertrouwd zijn geraakt online kopen. Ook voor games, speelgoed en huishoudartikelen stijgt online.’
Van de overige verkoopkanalen deden de ketenboekhandels, goed voor een marktaandeel van 71 procent, het nog redelijk: -2 procent. Zelfstandige boekhandels (marktaandeel 6 procent) verloren dit jaar 10 procent omzet. De supermarkten (marktaandeel 11 procent) daalden 4 procent en de entertainmentwinkels (marktaandeel 5 procent) gingen met 9 procent achteruit. De speelgoedwinkels wonnen marktaandeel dankzij hun investeringen in schapruimte voor boeken.
Het marktaandeel van e-boeken is verdubbeld van 0,3 procent naar 0,7 procent. De verkoop loopt via e-boek.org, Bol.com en schaduwsites van onder meer Fnac en een aantal zelfstandige boekhandels. Het aanbod is echter nog steeds gering.
Van de verschillende genres groeide non-fictie. Maar ook hier geldt: zonder tv-koks zou de omzet zijn gedaald. Strips bleven stabiel dankzij de aanhoudende populariteit van langlopende series als Suske & Wiske en Kiekeboe. En kinderboeken kende na de sterke opleving in 2009 en 2010 dankzij Geronimo Stilton een terugval. Fictie deed het evenmin best. Van Mulders: ‘Locale fictie als Pieter Aspe deed het wel goed, maar er ontbrak dit jaar een knaller als Stieg Larsson of Dan Brown.’

(Gepubliceerd op Boekblad.nl, 22 dec 2011)

donderdag 22 december 2011

Abdelkader Benali keert terug op tv op gunstiger tijdstip (Boekblad)


Abdelkader Benali is vanaf zondag 26 februari weer op televisie te zien met een tweede reeks van Benali Boekt. Ditmaal richt hij zich op klassiekers uit de Nederlandse literatuur. Ooit maakten ze furore, hoe kijken we er nu op terug?
Anders dan vorig jaar heeft ‘Benali boekt’ een veel gunstiger tijdstip gekregen: 19.50 uur. Dat moet hogere kijkcijfers garanderen, waardoor mogelijk meer mensen na de uitzending naar de boekhandel gaan om het besproken boek te kopen. Vorig jaar trok de best bekeken uitzending – steeds vanaf 22.55 uur – 220.000 kijkers. Gemiddeld stemden 170.500 mensen op de uitzending af. Ter vergelijking: naar ‘Breingeheim’, afgelopen zondag om 19.43 uur, keken 329.000 mensen.
In tegenstelling tot vorig jaar, toen de reeks begon in april, valt de serie nu samen met de Boekenweek. De laatste uitzending is op 1 april. Dat kan betekenen dat het publiek al is afgestemd op ‘het boek’ en dus eerder geneigd is te kijken. Aan de andere kant is er dan juist al veel aandacht voor ‘het boek’ en dus wellicht sprake van een overkill die de kijkcijfers negatief beïnvloedt. En – belangrijker – de uitzending zal dan minder een extra prikkel geven de boekhandel te bezoeken.
Behalve de kijkcijfers is er nog een indicator voor het mogelijke effect van het programma in de boekhandel: de aandacht in andere media voor ‘Benali boekt’. Volgens reclamebureau Herrie, verantwoordelijk voor de free publicity voor dit tv-programma, was de mediawaarde van alle artikelen die verschenen over dit programma 1,6 miljoen euro. Ook verschenen online 338.000 artikelen.
De boeken die Benali in de nieuwe serie behandelt zijn achtereenvolgens Turks fruit van Jan Wolkers (26 feb), Een vlucht regenwulpen van Maarten ‘t Hart (4 mrt), De renner van Tim Krabbé (11 mrt), De tweeling van Tessa de Loo (18 mrt), Eenzaam avontuur van Anna Blaman (25 mrt) en Herenschimmen van Bernlef (1 apr). Net als vorig jaar wordt de reeks ondersteund door een magazine voor de iPad en een Twitter-account. Nieuw is dit jaar een Facebook-account.
Voor zover bekend is ‘Benali boekt’ het enige boekenprogramma dat op korte termijn op televisie is te zien. Voor Theater van de geest, een initiatief van een aantal uitgeverijen waarvoor in mei een pilot is opgenomen, is nog altijd geen omroep gevonden, vertelt Iris de Lau van productiemaatschappij De Haaien. ‘We zijn wel in gesprek met een omroep, maar besluitvorming in televisieland gaat heel langzaam. Zeker tegenwoordig. Ook denken we over een theatertour, zonder opnames, maar ook dat is nog niet concreet. Wel is het fijn om te merken dat steeds meer uitgeverijen zich aansluiten bij de Stichting in oprichting achter Theater van de geest.’
Voor ‘Benali boekt’ maakte de schrijver in 2010 al een zesdelige serie over het literaire klimaat in een aantal Nederlandse en Vlaamse steden. De uitzendingen, ook toen laat op de avond, trokken gemiddeld 130.667 kijkers.

(Gepubliceerd op Boekblad.nl, 21 dec 2011)

woensdag 21 december 2011

Jozias van Aartsen is de juryvoorzitter van de AKO Literatuurprijs 2012

Jozias van Aartsen wordt de voorzitter van de jury van de AKO Literatuurprijs 2012. Oud-minister. Burgemeester van Den Haag. En dus weer een politicus: de vierde die ik meemaak na Guy Verhofstadt, Femke Halsema en Ernst Hirsch Ballin. Hij heeft bovendien op dezelfde middelbare school gezeten als ik. Maar dan vele jaren voor mij. De overige juryleden zijn Kathy Mathys, Toef Jaeger, Karl van den Broeck, Fleur Speet en ikzelf.

Het zal ook niet lang meer duren voor de eerste dozen arriveren. Integendeel, nog voor de kerst moeten ze hier zijn. Natuurlijk ben ik wel al begonnen met lezen. Dit boek zal dit jaar meedingen naar de prijs. En deze, deze, deze, deze, deze, deze en deze. Ik schat dat ik minimaal veertig, vijftig inzendingen al heb gelezen - zij het niet allemaal van kaft tot kaft.

dinsdag 20 december 2011

Oostenrijkse uitgeverij Ueberreuter verhuist naar Berlijn (Boekblad)


De grootse uitgeverij van Oostenrijk verhuist per 1 maart 2012 van Wenen naar Berlijn. Verlagsgruppe Carl Ueberreuter hoopt zo de omzet weer omhoog te stuwen. Het Oostenrijkse boekenvak begrijpt er niets van.
Stel dat Lannoo of Standaard Uitgeverij zou verhuizen naar Amsterdam. Het ongeloof zou net zo groot zijn als begin november in het Oostenrijkse boekenvak toen uitgeverij Ueberreuter bekendmaakte de kantoren zevenhonderd kilometer naar het noorden te verplaatsen. De uitgeverij was opgericht in 1946 met geld van de familie Salzer, al eeuwen eigenaars van papierfabrieken en drukkerijen, en had zich in 65 jaar opgewerkt tot de grootste uitgeverij van het land. Met 300 nieuwe titels per jaar, voornamelijk kinder- en jeugdboeken en algemene non-fictie, is Ueberreuter goed voor 13 miljoen euro omzet per jaar.
De verhuizing is ingegeven door de al een paar jaar aanhoudende crisis bij de uitgeverij. De omzet liep jaar na jaar terug. Uitgever Fritz Panzer noch crisismanager Silvia de Sordi konden het tij keren. De verkoop van dochterbedrijf Tosa, gespecialiseerd in modern antiquariaat, aan XXL in Frankfurt, bracht wel geld binnen, maar geen structurele oplossing. In mei van dit jaar kreeg Klaus Kämpfe-Burghardt de kans van de familie Salzer, die de uitgeverij liever zelfstandig wilden laten voortbestaan dan in te gaan op de interesse van verschillende Duitse concerns. Twee jaar geleden bouwde Kämpfe-Burghardt een reputatie op als saneerder toen hij de Patmos-groep opknipte in stukjes en onderbracht bij moederbedrijf Das Bibliographische Institut. Hij bedacht dat Ueberreuter in Berlijn hoort te zijn.
‘Juist voor de categorie kinder- en jeugdboeken is vestigingsplaats Wenen in toenemende mate een concurrentienadeel omdat Duitsland de hoofdmarkt is’, zei Kämpfe-Burghardt tegen het vakblad Börsenblatt. Nu verdient de uitgeverij 77 procent van de omzet in Duitsland – een stijgend percentage. Vanuit Berlijn kan de uitgeverij beter contacten opbouwen met de boekhandel en zijn Duitse auteurs, aldus Kämpfe-Burghardt. ‘Je zou denken dat je dankzij internet net zo goed in Wenen kunt zitten, maar persoonlijke ontmoetingen zijn niet door telefoon of mail te vervangen. Ook met auteurs ontwikkel je andere ideeën wanneer je elkaar maar drie keer per jaar kunt zien.’
De uitgeverij verandert per 1 maart 2012 niet alleen van locatie. Ueberreuter krimpt van 27 naar 17 personeelsleden. De afdelingen redactie, productie en sales & marketing mogen mee, de afdelingen publiciteit en licentiehandel worden afgestoten. Deze taken worden geoutsourced. Tegelijkertijd wordt het profiel van de verschillende fondslijnen aangescherpt: zo zullen de prentenboeken van Annette Betz artistieker en verhalender moeten, terwijl uitgaven van non-fictieprentenboeken wordt gestaakt. Bij het jeugdboek focust de uitgeverij minder op de leeftijdsgroep 14+ en meer op de leeftijdscategorie 8 tot 12 jaar. De young adult-fantasy imprint Otherworld verdwijnt.
Het Oostenrijkse boekenvak betreurt de gang van zaken zeer – en niet alleen omdat Ueberreuter de enige uitgeverij in het land was dat die kindernon-fictie publiceerde. Volgens Gerard Schantin, directeur van de boekhandelsketen Morawa en de Oostenrijkse boekhandelsbond, is de machtsverhouding tussen Oostenrijk en Duitsland helemaal niet veranderd en kan dus geen reden zijn om voor een verhuizing naar Duitsland, zegt hij in het vakblad Buchreport. Uitgeefdirecteur Herbert Ohrlinger van Zsolnays Verlag vindt het omzetpercentage in Oostenrijk eigenlijk nog hoog, zegt hij eveneens in Buchreport.
De vraag is dan ook hoeveel omzet Ueberreuter nu in Oostenrijk gaat verliezen. Kämpfe-Burghardt heeft de intentie uitgesproken om vanuit Berlijn Oostenrijkse non-fictie te blijven maken van het genre Ôsterreich: Hinter den Kulissen der Politik en Die besten Weine Ôsterreichs. Maar willen de auteurs daar aan meewerken? De cartoonist Gerhard Haderer heeft inmiddels al gebroken met de uitgeverij – al is zijn motivatie eerder het ‘neoliberale’ besluit om zoveel mensen te ontslaan dan naar Berlijn te verhuizen. En de Oostenrijkse boekverkoopster die twittert onder de naam Flauschwolke zei niet langer meer Ueberreuter-uitgaven te bevoordelen, maar ‘betere’ Duitse alternatieven.

(Gepubliceerd in Boekblad 19, 9 dec 2011)

zondag 18 december 2011

Des romans français: Anne Wiazemsky, 'Kind van een oorlog'


Een oorlog aangrijpen om los te komen van thuis; genieten van het gevaarlijke en wrede leven in de gevechtslinie; eeuwig twijfelen over de juiste keuzes, maar wel mensenlevens redden door kordaat en doortastend optreden. Het verhaal van Mon enfant de Berlin ('Kind van een oorlog') van Anne Wiazemsky zit vol tegenstellingen.

In een levendige stijl verhaalt Anne Wiazemsky over Claire, een jonge vrouw die tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog werkzaam is aan het front als chauffeuse voor het Rode Kruis. Ze vervoert gewonden en helpt het verzet. Als de Duitsers dreigen te gaan verliezen en het front opschuift, wil ze niets liever dan mee in de strijd, om niet terug naar Parijs te hoeven, waar ze huwelijk vreest en erger nog, waar ze zal terugvallen in de rol van dochter van de beroemde schrijver François Mauriac. Tussen de fluitende kogels en verminkte lichamen gaat het om haarzelf en bekommert niemand zich om haar achternaam. En tegelijkertijd wil ze haar ouders niet teleurstellen. Ze hoopt op enig begrip, interesse zelfs, voor wat ze doet, maar uit de brieven die ze krijgt, blijkt het tegendeel. Moeder en vader Mauriac vinden dat hun dochter naar huis moet komen:

'Maman m'écrit qu'ils sont tout désepérés de mon depart aux armées. Je ne sais pas si mon devoir n'est pas de rester auprès d'eux. Pourtant, je sais que je partirai. Ils vont être malheureux et je vais en souffrir. Est ce que l'on peut être complètement heureux? Il faut toujours que quelqu'un souffre.'

De vertwijfeling van Claire wordt in rake zinnen door Wiazemsky weergegeven: gehoorzaam zijn aan haar ouders of aan haar wens om haar leven in dienst stellen van de oorlogsslachtoffers. Het is een dagboekfragment, aan het begin van het boek, waarin Claires levensvisie kort en bondig wordt samengevat.
Nadat Parijs bevrijd is en zij voor een korte periode weer thuis is geweest, vertrekt Claire naar Berlijn, waar de oorlog nog voortduurt: er zijn nog talloze vermisten en krijgsgevangen moeten gerepatrieerd worden. Eenmaal in de door de overwinnaars verdeelde Duitse hoofdstad wordt ze al snel opgenomen in een bezielde groep Rode Kruis-medewerkers. Deze mensen vormen haar familie, hier voelt ze zich thuis ondanks haar sombere buien en migraine aanvallen. Onder hen is een Frans-Russische officier. Deze Wia, zoals hij door zijn vrienden genoemd wordt, is misschien in veel dingen haar tegenpool, maar op dit moment de enige man met wie ze gelukkig zou kunnen worden, schrijft ze haar ouders.
De brieven en dagboekfragmenten, gedateerd tussen augustus 1944 en januari 1947, ontvouwen het portret van een onzeker meisje dat zoekende is en afwisselend daarmee wordt in de derde persoon het verhaal verteld door iemand die van dichtbij Claire observeert, maar ook de mensen om haar heen aan het woord laat. Daaruit komt naast de onzekere Claire ook een vrouw naar voren die dagelijks geconfronteerd wordt met het leed van de oorlog en zich daar kranig doorheen slaat. Ze leert het leven kennen in de meest onfortuinlijke omstandigheden, maar kan desondanks zelf opbloeien en haar eigen weg kiezen. De afloop laat zich al eerder raden, maar pas aan het einde wordt duidelijk wie de verteller is en waarom Anne Wiazemsky, wier familiegeschiedenis er opvallend mee verweven is, dit verhaal geschreven heeft.

(Eerder gepubliceerd op Athenaeum.nl, 15 sept 2009)

zaterdag 17 december 2011

Opkomst en ondergang van het samenwerkingsverband van zelfstandige boekhandels Colibro (Boekblad)


Colibro was een succesverhaal. Tot het aantal opzeggingen en faillissementen te groot werd en de overgebleven leden de kosten van de samenwerking niet meer konden dragen. Toch had de inkoopcombinatie de economische tegenwind wellicht kunnen overleven als de onderlinge verhoudingen niet zo verstoord waren. Daarom hebben de zelfstandige Vlaamse boekhandels goede hoop dat er een nieuwe samenwerking uit de as van Colibro kan groeien. Een vervolg op dit en dit bericht.

Colibro is dood. De consument krijgt nog regelmatig nieuwsbrieven van het samenwerkingsverband van 25 Vlaamse zelfstandige boekhandels. Alle websites zijn onverminderd in de lucht. Maar Colibro wacht alleen nog op de juridische ontvlechting. De boekhandels zijn gebonden aan contractuele opzegtermijnen. Ze bezitten 41 procent in de aandelen van de coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (cvba) die moeten worden verkocht. Een eventuele herstart is uitgesloten. Zeker niet onder dezelfde naam. Zeker niet met dezelfde directeur.
Wie met betrokken boekverkopers, ex-leden en bestuurders praat, kan maar één conclusie trekken: het einde van Colibro was onvermijdelijk. Het ledental was te laag geworden om de kosten te dragen. Alle potentiële nieuwe leden waren er tevergeefs benaderd. En de persoonlijke verhouding tussen sommige leden en directeur Luc Vander Velpen, die al dertien jaar samenwerkten, was te zeer verziekt.
Hoe heeft het zover kunnen komen?

De start van Colibro in 1998 was niets minder dan een wonder. Samenwerking tussen zelfstandige boekhandels in Vlaanderen leek onmogelijk. In de jaren tachtig vormden negen grotere boekhandels (met in totaal zestien verkooppunten) de Service Boekhandels. Ze kochten gezamenlijk in. Organiseerden aanbiedingsbeurzen. Brachten ieder kwartaal een magazine uit. Maar: op volstrekt vrijwillige basis. Toen de animo afnam, loste de samenwerking als vanzelf op in het niets.
Onderzoek van Intres, dat hoopte op uitbreiding naar Vlaanderen, bevestigde een paar jaar later het probleem: geen boekverkoper wilde zich committeren aan vaste afspraken. Al helemaal niet onder leiding van een eigenzinnige Nederlander als Jaap Stelloo, manager media van Intres in die jaren.
Totdat Vander Velpen op het toneel verscheen. De energieke ex-journalist van De Morgen slaagde erin meer dan twintig boekhandels te overtuigen van het nut van vergaande samenwerking – van gezamenlijke inkoop met verplichte afname tot collectieve marketingacties. Met behulp van de knowhow van Intres richtte hij Colibro op. Vander Velpen zelf, Intres en de boekverkopers kregen ieder een derde van de aandelen in de coöperatieve vennootschap.
Aanvankelijk liet Colibro mooie resultaten zien. Het economisch tij zat mee. De automatisering die toen doorbrak zorgde voor een verbetering van het rendement. Maar vooral: de zelfstandige boekhandels konden profiteren van de bonnetjesacties met kranten waardoor ketens in die jaren mooie omzetgroei boekten. Colibro ging in zee met De Morgen. Iedere week trokken duizenden mensen naar een Colibro-winkel om het bonnetje in te wisselen voor een boek.

Toen de eerste boekhandels afhaakten, begonnen de problemen. Nadat het effect van de bonnetjesacties afnam, omdat iedere krant dagelijks spullen weggaf en de consument verzadigd raakte, vroegen sommige zich af waarom ze eigenlijk lid waren. Woog het inkoopvoordeel op tegen het in hun ogen forse lidmaatschapsgeld? Voor De Boekuil, met vestigingen in Mortsel en Turnhout, was dat bijvoorbeeld 600 euro per maand, zegt eigenaar Marc Zwijsen. En profiteerden ze wel van de marketingacties?
Niet toevallig waren dat met name de literaire boekhandels in de grote steden die uit Colibro stapten: De Groene Waterman (Antwerpen), Walry (Gent), Passaporta (Brussel). Juist zij moesten in hun eigen stad concurreren met alle ketens. Niet alleen de lokale Standaard Boekhandel, maar ook Fnac en Club. Zij wilden zich in toenemende mate profileren als literaire boekhandel. Zij wilde geen acties met thrillers of magazines die ook dvds aanprezen die ze niet eens verkochten.
Vander Velpen verzon wel nieuwe acties. Een samenwerking met de Boekenkrant. Een filosofieproject als Vlaamse tegenhanger van de Nederlandse Maand van de Filosofie. Of, vorig jaar, Local Publisher: een pod-project, onlangs ook gelanceerd in Nederland, waarbij de boekhandel in zijn plaats de uitgever is voor amateurschrijvers en lokale organisaties. Veel succes had dat niet: de site van Local Publisher vermeldt drie titels. Maar Vander Velpen nam tenminste initiatief.
Ook verbreedde Vander Velpen de basis van de cvba. Naast Colibro startte hij Books2: een netwerk van inmiddels 102 perswinkels annex ‘buurtboekhandels’. De kosten van het bureau worden sindsdien over meer leden gespreid. Je kunt je misschien afvragen of één directeur voor twee totaal verschillende samenwerkingsverbanden zowel Colibro als Books2 voldoende aandacht kon geven, dankzij de inbreng van Books2 bleef de cvba financieel gezond.

Het mocht niet baten. Het aantal leden groeide niet en toen dit jaar, naast het vertrek van Walry en Passaporta, Woeste Willem (Aalst) en De Boekuil (Borgerhout) haar deuren sloot en Forum (Mechelen) failliet ging, was de draagkracht van de groep te klein. De cvba draaide alleen nog winst dankzij Books2, de samenwerking Colibro zelf was al drie jaar verlieslatend. De uitgevers, zegt Yvonne Steinberger van De Reyghere (Brugge), zagen de boekhandelsgroep bovendien niet meer als representatief.
Ondanks een laatste reddingsplan van Vander Velpen besloten de overgebleven leden Colibro op te doeken. Het is onduidelijk wat in dit plan staat – de betrokkenen spreken elkaar op punten tegen. Volgens Steinberger zou lidmaatschap gratis zijn, waarbij iedereen betaalt voor de diensten die hij afneemt. Tegelijk had Vander Velpen signalen gekregen dat uitgevers hogere korting zouden geven en afvallers terug zouden keren. En dan nog ging het plan uit van een verlies op jaarbasis van 16.000 euro. Of dit waar is of niet – Zwijsen en Stelloo, nog altijd lid van de raad van bestuur, bevestigen dat de twijfel aan de geloofwaardigheid van het plan te groot was.
Het reddingsplan werd dan ook niet geaccepteerd. De cvba, nog altijd Colibro geheten, gaat nu alleen nog door met het samenwerkingsverband Books2.

Toch speelde er meer dan alleen het financiële verhaal. De persoonlijke verhoudingen waren verrot. Het vertrouwen in Vander Velpen was bij veel leden tot het minimum gezakt. ‘Hij kan de dingen mooier voorstellen dan ze zijn,’ aldus Zwijsen, ‘waardoor hij bij uitgevers verwachtingen heeft gecreëerd die hij niet waar kon maken.’ Volgens Jos Baeckens van Baeckens Books heeft Vander Velpen daarom ‘momenteel meer conflicten dan wie ook in Vlaanderen.’
Ter illustratie: Baeckens Books heeft eind 2009 het lidmaatschap opgezegd van de drie kinderboekhandels (Pardoes in Antwerpen en Maasmechelen en Poespas in Hasselt). Op verzoek van Vander Velpen bleven de winkels toch deels inkopen via Colibro, vertelt Baeckens, zodat de inkooporganisatie grotere aantallen en dus hogere korting had. ‘Maar hij beschouwde dat als lid blijven en stuurde daarvoor toch facturen’. Vander Velpen bestrijdt deze visie: hij toont een document waaruit blijkt dat Baeckens Books pas in april dit jaar heeft opgezegd, Jos Baeckens weigert simpelweg rekeningen voor boeken, deelname aan media-acties en dergelijke te betalen. Over deze kwestie buigen zich nu advocaten.
Zelf weigert Vander Velpen met modder te gooien naar zijn leden. Maar Stelloo wil wel kwijt dat het laten ontploffen van Colibro ‘een vooropgezet plan was van een aantal boekhandelaren onder regie van Yvonne Steinberger’. Andere leden zou ze hebben aangespoord haar lijn te volgen, wat zou blijken uit identiek verwoorde opzegbrieven. ‘Zij hadden een dubbele agenda die een aantal leden van de raad van bestuur onbekend was.’ Al begin vorig jaar zou Steinberger met een SWOT-analyse gekomen zijn, ‘gebaseerd op suggesties, insinuaties en dat soort dingen’, vermoedelijk bedoeld om Vander Velpen te lozen.
Stelloo beweert dat Steinberger, de eerste voorzitter van de raad van bestuur, en Vander Velpen ‘een tegengestelde persoonlijkheidsstructuur’ hebben. In zijn beleving heeft hij altijd tussen hen moeten bemiddelen en ze on speaking terms gehouden. Toen Intres zijn aandelen aan hem verkocht, verkocht hij hen allebei een deel, zodat Steinberger en de boekhandels samen én Vander Velpen allebei 41 procent hadden. Pas nu, na dertien jaar, heeft deze strijd Colibro kapot gemaakt.

Juist door de persoonlijke conflicten betreuren alle betrokkenen dat het samenwerkingsverband is opgedoekt. Het geeft hen het gevoel dat het einde van Colibro niet nodig had hoeven zijn. Wat als Vander Velpen, zeg, drie jaar geleden was opgestapt? Niet om te zeggen dat hij onmiskenbaar schuldig is aan de conflicten, maar het is eenvoudiger als de directeur opstapt dan dat de ontevreden boekhandelaren hun zaak verkochten aan iemand die nog wel met Vander Velpen wil werken.
Misschien had iemand met frisse energie en het volle vertrouwen van de leden hen er ook van kunnen overtuigen hun samenwerking te intensiveren. In de dertien jaar van zijn bestaan is de naam Colibro nooit ingeburgerd bij het grote publiek. Vander Velpen slaagde er niet in de boekhandels te laten meer te doen voor het collectief. Sommige boekhandels zetten niet eens het logo op de etalage.
Nu beginnen de Colibro-boekhandels zelf opnieuw. Niet helemaal van nul: in de Colibro-jaren hebben ze elkaar goed leren kennen. Ze zien elkaar niet meer automatisch als concurrenten, maar ook als collega’s die een gemeenschappelijk belang hebben in het Vlaamse boekhandelslandschap dat nog altijd wordt gedomineerd door één keten. Maar ze moeten alles opnieuw bedenken: van de formule waarmee ze gezamenlijk kunnen inkopen tot de noemer voor gemeenschappelijke acties.
Daarbij komt dezelfde vraag weer boven als in de jaren voor Colibro: hoever durven de boekhandels zich aan elkaar te committeren? Als een nieuw samenwerkingsverband dezelfde vrijblijvendheid heeft als indertijd de Service Boekhandels, lijkt die gedoemd om als gevolg van per definitie uiteenlopende belangen een zachte dood te sterven. Eigenlijk zou er weer een energieke man (m/v) van buiten moeten komen die de zelfstandige boekhandels op sleeptouw neemt.

(Gepubliceerd in Boekblad magazine 19, 2011)