woensdag 31 juli 2013

Vertalers over zestig jaar Russische Bibliotheek (BOEK)


De Russische Bibliotheek van Uitgeverij Van Oorschot wordt zestig jaar. De monumentale reeks beleeft een revival dankzij de nieuwe vertalingen van de Russische meesters. Vertalers juichen deze koers van de uitgeverij toe.

Een jaar of zestien, zeventien waren de vertalers uit het Russisch, toen ze zelf de onvergankelijke klassiekers uit de Russische literatuur ontdekten. Tolstoj. Poesjkin. Tsjechov. Toergenjev. Gogol. Boelgakov. Gontsjarov. En zo veel klinkende namen meer. ‘Het begon met Fjodor Dostojevski’, zegt Gerard Kruisman, die vertaalt onder het pseudoniem Gerard Cruys (1948). ‘Naderhand ben ik daar onder invloed van Karel van het Reve van teruggekomen. Zó goed was hij niet, maar toen had hij veel invloed op me.’
Natuurlijk lazen ze deze auteurs in de uitgave van de Russische Bibliotheek van uitgeverij Van Oorschot.  Deze reeks was al vanaf het begin een monument. ‘Hij stond voor een wereld waarin literatuur iets serieus en legitiems was,’ zegt Froukje Slofstra (1977), die ieder deel een voor een uit de bibliotheek leende. ‘De reeks gaf je het idee dat de Russische literatuur één alomvattend geheel was, dat je al snuffelend kon ontdekken,’ zegt ook Yolanda Bloemen (1955).
De boekverzorging was uitmuntend: typografisch verfijnd, heerlijk dundrukpapier, fraai ingenaaid. De vertalingen waren van hoog niveau. ‘Toen ik de taal eenmaal kon lezen, las ik Russische boeken liever in het Russisch,’ vertelt Slofstra. ‘Maar ik houd er – nog steeds – soms een vertaling naast, die ik dan als woordenboek gebruik. Door die ge­woonte weet ik dat die vertalingen echt heel goed zijn. Vooral voor de glasheldere, trefzekere poëzievertalingen van Anne Stoffel en Marko Fondse heb ik bewondering.’
Het idee dat ze zelf ooit voor deze bibliotheek zouden mogen vertalen – zoals Bloemen (Tolstoj, Tsjechov) en Slofstra (Babel) inmiddels doen. Dat is een eer die misschien wel te vergelijken is met het schrijven van het Boekenweekgeschenk voor een literair auteur. ‘Ik had ooit de kans om een opdracht van Van Oorschot te krijgen,’ zegt Kruisman. ‘Maar ik denk dat mijn eisen te hoog waren. Ik vroeg een hoger tarief. Dat ging dus niet door. Daar heb ik nu wel een beetje spijt van.’

Dit jaar viert Uitgeverij Van Oorschot het zestigjarig jubileum van de Russische Bibliotheek, waarvan slechts één deel – een verzamelbundel met werk van verschillende auteurs – niet meer leverbaar is. Ieder kwartaal zijn tien delen uit de reeks te koop voor de actieprijs van 29,90 euro, verschijnt er een kleine hardcover met een aantal korte verhalen of een afgerond fragment (winkelprijs 7,50 euro) én komt er een nieuwe vertaling op de markt – van Tsjechov, Babel, Dostojevski en Gogol.
De reeks is bedacht door uitgever Geert van Oorschot. Hij zou een ver­halenbundel van Anton Tsjechov uitgeven in een vertaling van Charles B. Timmer. Maar hij dacht in zijn enthousiasme steeds megalomaner. Waarom geen verzameld werk van deze verhalen- en toneelschrijver? En toen het eerste deel daarvan in 1953 op het punt stond te verschijnen: waarom geen bibliotheek waarin alle grote schrijvers zijn opgenomen – nu voor het eerst niet uit het Frans of Engels, maar rechtstreeks uit het Russisch vertaald? Iedere lezer wil die toch hebben?
Dat bleek. Vooral in de jaren zestig en zeventig was de Russische Bibliotheek immens populair. Toneel wordt in Nederland nauwelijks uitgegeven omdat er geen markt voor is. Maar van Tsjechovs toneelwerk, bijna zevenhonderd pagina’s dik, verkocht Van Oorschot sinds 1956 maar liefst 28.000 exemplaren. Pas nadat de belangstelling voor Rusland na de val van de muur in 1989 verflauwde, zakte de interesse voor de literatuur uit het land in.
Nu lijkt de reeks, die bij zeker vijftig boekhandels in Nederland nog integraal in de kast staat, echter een revival te beleven. Pers en publiek zijn zich dankzij de nieuwe vertalingen die de uitgeverij laat maken, weer bewust dat ze voor de grote Russen bij de Russische Bibliotheek moeten zijn. Oorlog en vrede van Tolstoj, die in 2006 in de vertaling van Bloemen als eerste uitkwam, is ondanks een winkelprijs van 85 euro alweer aan zijn vijfde druk toe.

Indertijd waren de vertalingen van hoofdzakelijk Timmer geprezen. In 1963 kreeg de voormalig houtinspecteur die zichzelf in Rusland in de jaren twintig en dertig de taal had aangeleerd, er de Martinus Nijhoff-prijs voor. Maar in de loop van de jaren zwol de kritiek aan. Karel van het Reve wees veertig jaar geleden al op Timmers gewoonte om te interpreteren. En zijn woordkeus deed steeds verouderder aan. Sapristi, mieters, sakkerloot – wie vloekt zo nog?
Ook de huidige generatie vertalers uit de waardering voor Timmer met een voorbehoud. ‘Hij kreeg minder tijd om te vertalen,’ zegt Bloemen. ‘Er bestonden nog geen subsidiemogelijkheden voor vertalers, hij moest wel. Dat leidt tot slordigheden en een neiging tot wijdlopigheid.’ Kruisman wijst erop dat in de oude vertalingen lagen onontgonnen bleven: ‘In Arthur Langevels nieuwe vertaling van De broers Karamazov van Dostojevski zit opeens humor. Dat was in de oude vertaling niet aangeboord.’
Slofstra vindt Timmers vertaalwerk vooral indrukwekkend door zijn kwantiteit. ‘Omdat hij zo’n gewetensvol vertaler was, wilde hij alle betekenisnuances van het Russisch uitspellen, waardoor het effect van een zin juist verloren gaat. Ook kenmerkt Timmers Nederlands zich door een voorkeur voor idiomatisch taalgebruik. Een ‘karig loon’ wordt een ‘mager traktementje’, ‘hij werd bang’ wordt ‘de schrik is hem in zijn benen geslagen’. Dat geeft zijn taal iets kneuterigs.’
Ze geeft een mooi voorbeeld van Timmers missers: ‘Chodja is de titel van een heel kort verhaaltje van Babel. Het is slang voor “spleetoog”. Maar Timmer heeft “chodja” kennelijk gelezen als het tegenwoordig deelwoord van het werkwoord ‘gaan’, en er dan ter verduidelijking – omdat het verhaal over een hoer gaat – ‘tippelend’ van gemaakt. Niet de vertaalfout vind ik ergerlijk, maar de zwierige, flauwe draai waarmee hij zich eruit redt.’

De vertalers juichen nieuwe vertalingen voor de Russische Bibliotheek dan ook toe. Het houdt de reeks levend. Net als de aanhoudende uitbreidingen. Ooit begroot op 38 delen telt de bibliotheek inmiddels vijftig titels. Hoofdzakelijk twintigste eeuwse auteurs als Vladimir Majakovski, Anna Achmatova en Marina Tsvetajeva zijn inmiddels opgenomen in de canon. De laatste nieuwkomer is – sinds 7 mei – Isaak Babel, wiens verhalen Slofstra heeft vertaald.
Er zijn nog meer dan genoeg auteurs die opname verdienen. Osip Mandelstam, Daniil Charms, Dokter Zjivago van Boris Pasternak of Alexander Solzjenitsyn – Bloemen schudt de potentiële kandidaten zo uit haar mouw. Of Joseph Brodsky? En waarom niet de moder­ne schrijvers die Kruisman heeft vertaald: Vladimir Vojnovitsj en Vladimir Makanin? De geplande serie Russische literatuur die Overlook Press voor de Amerikaanse markt wil maken telt 125 delen. Dus waarom de Russische Bibliotheek niet?
De vertalers Russisch staan al te popelen om voor Van Oorschot aan de slag te gaan.
(Eerder gepubliceerd in BOEK 3, 2013)

Zie ook:

zondag 28 juli 2013

Boekenmusea (2): Museum Plantin-Moretus in Antwerpen (Knack)


Het museum dat is gewijd aan de drukkerij van Christoffel Plantijn en zijn nageslacht is een grote schatkamer. Het dwingt je dan ook om de route twee keer af te leggen. Alleen dan zie je alle juwelen.

Waar te beginnen? De oudste bewaard gebleven degelpersen ter wereld. De atlas van Abraham Ortelius uit 1570 – de eerste atlas die ook die naam draagt. De kolossale renaissancistische bibliotheek. De talrijke portretten van Peter Paul Rubens en zijn leerlingen. Het pand zelf: een zeventiende-eeuwse drukkerij en woning in één. Of de uitzonderlijk gave 36-regelige Gutenberg-Bijbel. Het Museum Plantin-Moretus kent te veel hoogtepunten om op te noemen.

Het museum kent waarschijnlijk geen gelijke in de wereld – het museum pocht er zelf niet over, anders zou je zo’n bewering met meer stelligheid doen. Maar waar anders vind je een drukkerij uit de begintijd van de boekdrukkunst dan de Officina Plantiniana dat Christoffel Plantijn in 1555 begon? Compleet met duizenden loden letters, sommige nog in hun oorspronkelijke verpakking, een originele tafel voor proeflezers en ingebouwd sorteerrek voor in- en uitgaande post van de bedrijfsleider.

Het is te danken aan de voor bedrijven zeer uitzonderlijk bewaarzucht van de familie Moretus, die de drukkerij tot 1870 overeind hield, dat deze collectie is behouden. Het is krankzinnig om te bedenken dat de waardevolle Gutenberg-Bijbel gewoon door Plantijn is aangekocht ter voorbereiding op zijn eigen Bijbel-uitgave – zoals je nu een eerste druk van Ernst Claes’ De Witte bij een antiquair aanschaft. De meeste van zulke oude boeken gaan al eeuwen van de ene verzamelaarshand in de andere.

Een tocht over de voorgeschreven route door het Museum Plantin-Moretus beneemt je dan ook voortdurend de adem. Om de ontelbare schatten die er liggen. Om de luxe van de patriciërswoning, die sinds de opening van het museum in 1877 in goede conditie is gehouden en alleen maar is verbeterd. Maar bovenal: om de historische sensatie. In deze drukkerij werd pas geschreven werk van Erasmus gedrukt. In deze boekhandel kocht de klant een boekblok van de pas verschenen verzamelde werken van Justus Lipsius.

En dan valt het onderdeel van de collectie dat Unesco heeft erkend als werelderfgoed niet eens op: het bedrijfsarchief. Je moet zelf in het boekenvak werken om gecorrigeerde proefdrukken op waarde te schatten – met dezelfde tekens die correctoren nu gebruiken. Een uitzondering zijn Rubens ontwerpen voor titelpagina’s, inclusief schetsen van zijn opdrachtgever Jan I Moretus. Omdat het Rubens is, valt het op. Maar ook andere kunstenaars zouden de vellen bijzonder hebben gemaakt.

Er is slechts één bedenking te maken op het museum – los van het overal klinkende gesnor van klimaatregelaars, dat wel irriteert maar, met zoveel kostbare boeken, onvermijdelijk is. Vanaf de boekhandel volg je het ontstaan van een boek in omgekeerde volgorde: de kamer voor proeflezers, het kantoor van Plantijn, de drukkerij en, tot slot, de lettergieterij, die overigens maar kort in gebruik was. Juist een boekenmuseum zou toch moeten weten hoe je een verhaal goed vertelt?

Er zit dan maar een ding op. Als je na uren, uitgeput, het einde van de route hebt bereikt, keer je op je schreden terug en slenter je weer helemaal terug naar het begin. En dan ontdek je nog meer schatten die je de eerste keer niet eens waren opgevallen.  De boekbanden uit de verzameling Max Horn. Een eerste druk van de encyclopedie van Diderot, D’Alembert cum suis. Doeken van Erasmus Quellin. De allereerste uitgaven van Plantijn: een pedagogische handleiding van Bruto. Enzovoorts.

Museum Plantin-Moretus is iedere dag, behalve maandag, geopend van 10 tot 17 uur.

zaterdag 27 juli 2013

Schrijvers op vakantie 2: het Venetië van Christiaan Weijts (BOEK)


Steeds weer keert Christiaan Weijts terug naar Venetië. Ondanks het massatoerisme is er nog genoeg te ontdekken.

Wat is er zo mooi aan Venetië?
‘Het is een raadselachtige stad – tegelijk een verzameling eilandjes midden in zee – waar je in gecomprimeerde vorm zo veel schoonheid vindt. Honderden paleizen waarvan één in Utrecht die stad al beroemd zou maken. Sinds ik er op mijn achttiende voor het eerst was, ben ik er tussen de vijf en tien keer geweest. Iedere keer zie ik nieuwe dingen. Het hangt ook af met wie je er bent: iedere reisgenoot, met zijn eigen fascinaties, wijst je op andere dingen. Ik verheug me er daarom op Venetië aan mijn kinderen te laten zien en de stad door hun ogen te ontdekken.’

Wat is je favoriete plek in Venetië?
‘Campo Santa Margaritha. Overdag is het een levendig volksplein midden in de studentenwijk, waar een klein marktje is, kinderen rondsteppen, je een oude boekhandel kunt bezoeken. ’s Avonds komen daar veel jonge mensen naar de barretjes. Daar word ik misschien te oud voor. De laatste keer was ik daar met een nog ouder iemand – de schrijver Ad ten Bosch – en voelde ik me misplaatst.’

Heb je nog een tip voor de literaire fijnproever?
‘Voor NRC Handelsblad schreef ik ooit een reportage over Harry’s Bar, waar Hemingway kwam. Daar kan iedereen binnen stappen. Maar Harry’s Bar heeft ook een dependance op het eiland Torcello. Het is een mooi tochtje ernaartoe, je moet een paar keer overstappen, en het is een rustig eilandje, weg van alle toeristen, met een mooi Middeleeuws kerkje.’

Waarmee heb je een haat-liefde verhouding in Venetië?
‘Het massatoerisme, terwijl ik zelf ook een toerist ben. Ik neem net zo goed een goedkope vlucht naar Treviso. Of de winkels die zich op toeristen richten. ‘Real Murano glass’, staat er op de winkelruit. En daaronder: ‘not made in China’. Toch weerhouden de toeristen je niet om van de hoogtepunten genieten. Afgelopen maart was ik in Café Florian aan het San Marcoplein, waar Casanova en Byron al kwamen. Het was er vrij rustig. Toen voelde ik iets van de grandeur ervan. Je moet ook niet in de zomer gaan, als de grachten stinken, maar in de lente of de herfst. En dan nog: een zijstraat in en je bent alleen. Wel zou het erg jammer zijn als Venetië verwordt tot een toeristisch relict. Veel jongeren trekken weg, omdat die een huis willen met een auto voor de deur. De laatste keer dat ik er was zag ik veel leegstand. Al die paleizen worden opgekocht door Amerikanen en Russen die er maar eens in de twee jaar zijn.’

Wat is je favoriete boek over Venetië?
Kade der ongeneeslijken van Joseph Brodsky. Het is een dun boekje, dat is opgebouwd als Venetië zelf: vol doodlopende steegjes en zijwegen. Er staan veel mooie observaties in – over het effect van wonen op het water bijvoorbeeld, waardoor je alert wordt en de gebouwen beter ziet. Maar je moet het dáár lezen. In Nederland krijg je er wel iets van mee, maar alleen in Venetië snap je het. Ik las Brodsky zelf toen ik daar werkte aan mijn Venetië-roman Via Cappello 23.’

Christiaan Weijts (1976) schreef romans als Art. 285b, Via Cappello 23 en Euforie. Italië is daarin vaak prominent aanwezig.

woensdag 24 juli 2013

Schrijvers op vakantie 1: het Schotland van Renate Dorrestein (BOEK)


Deze zomer vertoeft Renate Dorrestein voor ‘de dertigste of veertigste keer’ in Schotland. Ze heeft er nog genoeg te ontdekken. ‘Er zijn zo’n vijfhonderd eilanden, genoeg om een leven mee te doen.’

Wat is er zo mooi aan Schotland?
‘Alles in Schotland is extreem. Het klimaat, het landschap, de geschiedenis, het voedsel, de taal, zelfs de folklore. Om redenen die ik zelf niet kan doorgronden, laaft mijn ziel zich daaraan. Je wordt in Schotland niet nat, je raakt er doorweekt. Er zijn geen twee soorten jenever, er zijn meer dan driehonderd verschillende single maltwhisky’s. Een autoritje van vijf kilometer kan vijf kwartier duren. De helft van de plaatsnamen is niet uit te spreken. Het stikt er van de uitvinders, zieners, kunstenaars, doorzetters. En dat allemaal in een uithoek van het Verenigd Koninkrijk.’

Wat is je favoriete plek in Schotland?
‘Ik kom graag aan de Westkust: daar zijn alle eilanden. Ook de onbewoonde kun je bezoeken. Via luikjes op schuren kun je een rood paneel zichtbaar maken, waarna je moet wachten tot de veerman dat ziet en je hopelijk weer komt halen. Maar het allermooist is Port Appin. Een landschap vol zeearmen en eilanden, zodat je voortdurend vergeet of je op het vasteland bent of midden op zee. Je verdrinkt er in de geografie. Door het grillige weer ziet het landschap er ook nog letterlijk per minuut anders uit. Ik vind het fijn om me nietig te voelen in de natuur. Daar vind ik de overtreffende trap.’

Heb je nog een tip voor de literaire fijnproever?
‘Die moet absoluut naar The Ceilidh Place in Ullapool, boekhandel en hotel in één. Iedereen kent het gevoel dat je in een boekhandel bent en niet weg wilt. Daar kan het. Iedere kamer heeft een boekenkast die is ingericht door een belangrijke Schotse auteur. Het is zó vreselijk leuk. En ze hebben er ook nog heel erg lekkere koffie, wat in Schotland niet vanzelfsprekend is. Dit jaar ga ik naar de Outer Hebrides, een eilandengroep in het noordwesten. Ullapool is dan de havenplaats waar je moet zijn. Uiteraard knoop ik er een nachtje in dit hotel aan vast.’

Waarmee heb je een haat-liefde verhouding in Schotland?
‘Muggen. Als het echt mooi weer wordt – windstil, warm – word je kaalgekloven door de midges. Anders dan mijn man word ik zelf nogal gespaard. Mannen hebben zoeter bloed. Maar de geneugten van Schotland wegen daar blijkbaar ook voor hem tegenop. Hij is niet zo dol op het land als ik, maar inmiddels komt hij daar ook graag.’

Wat is je favoriete boek over Schotland?
‘Het debuut van de net overleden Iain Banks: The Wasp Factory. Het speelt op een Schots eilandje: je ruikt het zeewier, je hoort de meeuwen krijsen. En het gaat over een behoorlijk gestoorde jongeman die de werkelijkheid naar zijn hand zet. Het is zo bizar, dat kun je alleen in Schotland schrijven. In Nederland heb je niet zulke verlaten plekken waar je de gebeurtenissen uit deze roman aannemelijk kan maken.’

Renate Dorrestein (1954) schreef al vaak over Schotland. Verborgen gebreken bijvoorbeeld. De leesclub, waarin zeven dames naar Schotland reizen, is deels ook Dorresteins reisgids voor het land.
(Eerder gepubliceerd in BOEK 4, 2013)

Zie ook: