maandag 12 februari 2018

Wat heeft Albert Verwey eigenlijk geschreven? De biografie van Madelon de Keizer (Athenaeum)

Albert Verwey was eerder een intellectueel dan een dichter, blijkt uit de biografie Als een meeuw op de golven die Madelon de Keizer over de Tachtiger schreef. En dat terwijl Verwey niets zo hoog achtte als het dichterschap.

Van de beroemdste Tachtigers kan een beetje onderlegde lezer onmiddellijk een citaat of een titel uit zijn geheugen diepen. Willem Kloos: 'Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten'. Herman Gorter: 'Een nieuwe lente en een nieuw geluid'. Lodewijk van Deyssel: de masturbatiescène van hoofdpersoon Mathilde uit Een liefde. Frederik van Eeden: De kleine JohannesVan de koelen meren des doods. Maar Albert Verwey? Het eerste wat mij bij het horen van die naam te binnen schiet is het portret dat Jan Veth van hem schilderde en nu prominent in het Rijksmuseum hangt. Geen dichtregel. Zelfs geen titel van een bundel.
Waarom? In haar eind vorig jaar verschenen biografie van Albert Verwey (1865-1937) – mét genoemd portret op het omslag – maakt Madelon de Keizer duidelijk waarom de reputatie van deze dichter zo groot is dat er in 2011 nog tienduizenden euro's werd geïnvesteerd in de restauratie van zijn graf op de Algemene Begraafplaats van Noordwijk, maar dat zijn werk niettemin volledig onbekend is. De laatste reguliere uitgave van zijn werk dateert alweer van 1983. Daarna verschenen alleen nog voor academici gepubliceerde briefwisselingen en bibliofiele uitgaven, zoals een herdruk van zijn treurspel Jacoba van Beieren ter gelegenheid van een opvoering door leerlingen van Het Nieuwe Lyceum in Hilversum een paar jaar geleden.
Uit Als een meeuw op de golven blijkt dat Verwey helemaal niet zo'n geweldig dichter was, zoals men ook in zijn eigen tijd oordeelde. Zelden heb ik een biografie zo veel negatieve recensies en commentaren gelezen op het werk van de hoofdpersoon. Steeds weer werd het afgedaan als gammel maakwerk van een denker, in wiens stroeve zinnen hooguit af en toe een fraai en origineel beeld te vinden is. Zo noemde Van Deyssel genoemde Jacoba van Beieren zo 'onleesbaar van vervelendheid' dat hij meende dat Verwey '"de Kunst", ons hoogste en heiligste bezit, verkracht, en ons harde, stoffige gedrochten voorzet alsof het frisse levende gedichten waren.'
Ook een jongere generatie maakte de bundels die Verwey rond 1900 publiceerde, met de grond gelijk. 'Voor hen was de nieuwe dichtkunst van Tachtig de norm,' redeneert De Keizer. 'Behalve dat zij schreven dat de dichter Verwey te weinig van emoties blijk gaf en te veel een verstandelijk dichter was geworden, vonden ze zijn poëzie ook gewoon niet mooi. Die maakte een gewilde indruk en zijn verzen liepen vaak stroef en behelsden slordigheden, foutieve beeldspraak en onbegrijpelijkheden, meenden ze. Met nostalgie keken ze terug op het werk van de "jonge" lyricus Verwey, de gevierde Tachtiger.'

Het lijkt erop dat Verwey, die in zijn eenzame jeugd aan de poëzie verslingerd was geraakt, door zijn leeftijd en zijn Amsterdamse netwerk slechts bij toeval tot de Beweging van Tachtig was gaan horen. Wat als hij ergens in de provincie was geboren en slechts vele jaren later had gehoord van de revolutie in de poëzie? Wat als hij niet bij Willem Doorenbos in de klas had gezeten, die de mentor was van zoveel Tachtigers? Wat als hij tien jaar ouder was geweest en niet in discussies met de iets oudere Willem Kloos de idealen van een nieuwe poëzie mee had kunnen vormen? Hij was alleen maar op het juiste moment op de juiste plaats.
Pas toen de revolutie van Tachtig doofde vond Verwey zijn ware bestemming – al zou hij, die de dichter aan de top van de maatschappelijke piramide plaatste, dat nooit hebben onderschrijven. Hij was een noeste werker die in de literatuur carrière maakte omdat daar nu eenmaal zijn passie lag. Hij deed dat als tijdschriftredacteur van achtereenvolgens De Nieuwe GidsHet Tweemaandelijksch Tijdschrift en De Beweging, waarin hij steeds bepalender werd. In het eerste blad was hij slechts drijvende kracht van een groepje gelijkgestemden, voor het laatste blad was hij de omnipotente alleenheerser. Op zijn zestigste bekroonde hij zijn loopbaan met de benoeming tot hoogleraar in de Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit Leiden.
De Keizer volgt dat traject getrouw. Zij legt helder uit hoe Verwey bij alle nieuwe stromingen, oplaaiende debatten en maatschappelijke ontwikkelingen – waarvan de Eerste Wereldoorlog de ingrijpendste was – steeds opnieuw in gedichten, essays en privé-notities zijn positie bepaalde. Hoe hij met behulp van vrienden als de Duitse dichter Stefan George en paladijnen als P.N. van Eyk en Maurits Uyldert opereerde in het literaire veld en hoe hij met het klimmen der jaren steeds meer een quantité non-négligeable werd, die bij zijn verscheiden uiteindelijk werd geroemd als een van Neerlands' grootste schrijvers.
Verweys opvattingen zijn in hedendaagse ogen hopeloos verouderd. Voor hem was een dichter een superieure ziener die – het Idee vormgevend waarnaar hij leeft – leiding geeft aan zijn lezers en zorgt voor eenheid in de maatschappij. Een dichter kon bijvoorbeeld ook dankzij zijn intuïtie en inlevingsvermogen een beter beeld van het verleden geven dan een historicus. Maar het is desalniettemin verhelderend hoe hij een nieuwe invulling probeerde te geven aan het dichterschap nadat de stichtende taak van de domineedichters die nog hun lezers geacht werden op te voeden, niet langer geldig was.

Het is alleen jammer dat De Keizer deze intellectuele biografie, die psychologische duiding schuwt, niet in een chronologische volgorde heeft opgedist. Ze heeft een thematische keuze gemaakt om aan de hand van Verweys verhoudingen met anderen een beeld te geven van zijn ontwikkeling. Zo staat Jan Veth voor Verweys verhouding tot de Beweging van Tachtig, Willem Kloos voor zijn relatie met de Tachtigers, zijn vrouw Kitty van Vloten voor zijn privéleven, Van Deyssel voor zijn individuele ontwikkeling nadat hij zich los heeft gemaakt van Tachtig. Enzovoorts. En steeds voert De Keizer iedere relatie tot het einde – dus tot de dood van een van beiden.
Het effect daarvan is dat je pas rond pagina 200 iets te lezen krijgt over de jeugd van Verwey. Dat is merkwaardig, maar vooruit. Storender is dat je soms het overzicht verliest. Als De Keizer bijvoorbeeld een bepaalde dichtbundel noemt en de ontvangst ervan bespreekt, is niet altijd even duidelijk of die voor of na eerder genoemde bundels is verschenen. En de herhaling irriteert natuurlijk. In een chronologisch opgebouwde biografie is toch minder ergerlijk als nóg eens Verweys standpunten over de oorlog of de grote concurrent De Gids uit de doeken wordt gedaan.
(Eerder gepubliceerd op Athenaeum.nl) 

Geen opmerkingen: