dinsdag 15 mei 2018

Interview Laura van der Haar: 'Bibliotheekbezoek was hoogtepunt van de vakantie' (Bibliotheekblad)

Laura van der Haar schreef met Het wolfgetal een van de mooiste boeken van het voorjaar. De roman sleept de lezer mee met een intensieve meisjesvriendschap die onherroepelijk verkeerd afloopt. Een gesprek met de auteur voor wie het wekelijks bezoek aan de bibliotheek het hoogtepunt van de vakantie was.

'In alle plaatsen waar ik heb gewoond, weet ik de bibliotheek nog te vinden', vertelt Laura van der Haar. 'Overal was het het stoffigste gebouw van de stad – met die tapijten, duwwagentjes, glazen vitrines, oude juffrouwen. Ik kwam er alleen om snel nieuwe boeken te halen. En dan weet de OBA op het Oosterdokseiland een plek te creëren waar iedereen, van alle leeftijden en culturen, wél graag wil zijn. Zelfs 14-jarige pubers en flirtende studenten zitten daar. Deze bibliotheek is de populairste hangplek van de stad. Geweldig.'
Het ligt aan de laagdrempeligheid, vermoedt de schrijfster. Iedereen kan zijn eigen computer meenemen of achter een pc plaatsnemen. Of zelfs dat is niet nodig, niemand wordt er ooit weggestuurd. 'En als het zich begint rond te zingen dat je daar kunt hangen, komt iedereen erop af. Zelf spreek ik daar af met mijn moeder als ze naar Amsterdam komt. Met een kop thee, mooi over de stad uitkijkend. Ik ben ooit lid geworden, maar dat heb ik laten verlopen. En ik zocht er boeken die ik nodig had voor mijn roman.'
Ze herinnert zich dat ze De lijkschouw in de praktijk erop na wilde slaan. 'Dat was er niet. De bibliothecaris vertelde me dat die altijd wordt gejat. Huh, dacht ik, zo'n specialistisch boek? Het bleek heel duur te zijn, studenten wilden het daarom niet kopen. Ik raakte toen aan de praat met de bibliothecaris. Die man kon zo duizend verhalen over alle boeken en klanten vertellen. Heel mooi. Weet je wat het meest gejatte boek is? Een leerboek voor het brommer-rijbewijs natuurlijk. Ik wil hem eigenlijk nog steeds interviewen.'

Sinds een jaar of vier leeft Van der Haar van de pen. In het jaar dat ze debuteerde met de gedichtenbundel Bodemdrang – samengesteld nadat ze naar eigen zeggen 'per ongeluk' meedeed aan een poëzieslag en prompt Nederlands Kampioen Poetry Slam werd – stopte ze als archeoloog. Ze verdiende haar geld met onder andere bijdragen aan de satirische website De Speld en de Nederlandse versie van Vice, terwijl ze ondertussen werkte aan wat misschien wel de indrukwekkendste roman van dit voorjaar is.
Begin maart verscheen Het wolfgetal. Het boek beschrijft de intensieve meisjesvriendschap van een naamloze vertelster en de even fascinerende als getroebleerde Vikki in een anoniem Hollands dorp net buiten de grote stad. Vanaf het moment dat ze elkaar op elfjarige leeftijd leren kennen, raakt de vertelster volledig in de ban van het meisje dat haar haar volledige aandacht geeft. Ze gaat steeds verder mee in Vikki's idee van wat normaal gedrag is. Totdat er onherroepelijk iets mis gaat.
'Ik heb zelf zo'n indringende vriendschap gekend', vertelt Van der Haar. 'Een jaar of zes waren we zo met elkaar vervlochten. Het was heel mooi en heftig. Maar nadat ik een jaar of zestien was, verloor ik haar uit het oog. Toen ik later op internet naar haar zocht, kon ik niets vinden. Helemaal niets. Was ze geëmigreerd? Dood? En toen nam zij opeens contact op met mij. Ze bleek een andere naam te hebben aangenomen. We spraken af en het bleek gelijk weer zo vertrouwd te zijn als vroeger. Zij was ook niets veranderd.'
Die hernieuwde ontmoeting was de vonk. 'Ik zag daar een verhaal in: wat als je compleet met iemand bent, die totaal uit het oog verliest en elkaar dan weer ontmoet. Niet dat het een autobiografische roman is. Ik wilde er juist een duistere draai aan geven – met een derde meisje erbij die de vriendschap op scherp zet. Het mooie was vooral dat ik gelijk beelden zag. De plassen in hun omgeving. De berm langs de weg, De snackbar. Hoewel het niet echt bestaat, zag ik hun wereld tot in detail voor me.'

Wat Het wolfgetal zo'n mooie leeservaring maakt, is de spanning tussen de onbekommerde naïviteit van de vertelster en de levenswijsheid van de lezer. Zij is zich niet bewust van wat jij zelf al snel begrijpt: dat Vikki, die volledig wordt verwaarloosd door haar fysiek afwezige vader en psychisch afwezige moeder, ziek in haar hoofd is. Zij gaat steeds verder met haar mee, tot aan het punt dat Vikki haar vertelt met welke lelijke jongen ze moet oefenen in neuken. En al die tijd denk je: doe dat nou niet.
'Gezond is de vriendschap niet', erkent Van der Haar. 'Ze kennen elkaar tussen hun elfde en vijftiende. Dat zijn precies de jaren dat je allerlei mechanismen aanleert. Je maakt je eerste hechte vriendschap mee, je zet de eerste stappen op het gebied van de liefde. Als je daarmee allerlei mechanismen hebt aangeleerd, is het moeilijk om ze ooit af te leren. Maar de ik-persoon is zo jong, dat ze daar helemaal niet over nadenkt. Zij weet niet beter dan dat wat Vikki doet normaal is.'
Tegelijk is helder waarom de vertelster zich zo aangetrokken voelt door Vikki. 'Ze komt niet uit een problematisch gezin. Maar haar ouders hebben ook weinig oog voor haar. Zij zijn met hun eigen dingen bezig. De ik heeft behoefte gezien te worden. En dan is Vikki superinteressant. Zij is er altijd voor haar. Zij richt zich zo op haar dat al het andere, zelfs een verzorgpony, moet wijken. Zij zorgt ook altijd voor spanning. Dat is vermoeiend, maar beantwoordt ook naar haar hang voor avontuur.'
En de ouders van de vertelster laten het gebeuren. Zij dringen wel aan op een 'pauze' in wat zij ook wel beschouwen als een verkeerde vriendschap. Zij stimuleren dat de vertelster meer omgaat met een ander meisje uit de buurt. Maar ze zetten nooit door. 'Ze moeten strenger, daadkrachtiger zijn', zegt de schrijfster. 'Ze grijpen wel in, maar het mislukt steeds omdat ze dan weer toestaan dat ze bijvoorbeeld een nacht met Vikki wegblijft. Het lukt pas als ze echt een drastische stap nemen.'

Wat er misgaat en welke stap de ouders zetten, moet niet worden verklapt. Van der Haar geeft in de roman wel hints. De opeenvolging van losse scènes wordt vierhonderd pagina's lang doorbroken door korte fragmenten uit respectievelijk een forensisch rapport en een intake-verslag van een psychodiagnostisch onderzoek – vandaar ook de research naar lijkschouw. Steeds staan er een of twee zinnen op een witte pagina. Dat lijkt overbodig, het verhaal heeft al spanning genoeg van zichzelf. Maar daar blijkt het de auteur niet om te doen.
'Je zit het hele boek heel dicht op de huid van de ik. Die rare, technische, droge taal van die rapporten – die ik heb gemaakt met een echte forensisch arts en psycholoog, om alles zo realistisch mogelijk te laten zijn – vallen daarbij zo uit de toon uit ze even lucht geven. Het boek bestaat ook alleen maar losse scènes. Zo'n fragment geeft dan ook aan: hier komt een sprongetje in de tijd. Die zinnen verwijzen ook naar wat net daarvoor is gebeurd of meteen daarna zal gebeuren. En ik ben verliefd op de taal van die rapporten.'
Het is ieder geval aan de lezer om te oordelen hoe deze keuze werkt. Ook bibliotheekleden, wat ze toch een mooi idee vindt. Want stoffige gebouwen of niet, Van der Haar heeft wél mooie herinneringen aan haar jaren als bibliotheeklid. 'Jarenlang gingen we op vakantie twee weken naar Drenthe. Het hoogtepunt was iedere keer dat we steeds op zaterdag naar de bibliotheek van Dwingeloo gingen om het maximum van zes boeken te lenen. Er was niets heerlijkers dan daar op de zolder van die blokhut met een zak drop te kunnen lezen.'
(Eerder gepubliceerd in Bibliotheekblad nr 5, 2018) 

Geen opmerkingen: