woensdag 27 september 2017

Recensie: het oeuvre van Naomi Rebekka Boekwijt (Ons Erfdeel)

Is het stempel van je jeugd uitwisbaar?

De tweede roman van Naomi Rebekka Boekwijt begint met vogels. Gitta hoort in de eerste zinnen van Noordwaarts de ‘krijsende weidevogels en eenden’ over de polders vliegen. Ze begrijpt hun roep niet. Gitta weet alleen dat ze weg wil. Weg uit dat verstikkende, levenloze huis dat dicht tegen de dijk probeert te schuilen tegen de stormen van het leven. Maar instinctief volgt ze de vogels wel. Net als zij trekt ze, nu de winter voorbij is, naar het noorden.
In het geval van Gitta – een van de twee hoofdpersonen van Noordwaarts – is dat Roskilde in Denemarken, waar haar vader oorspronkelijk vandaan komt. Op een feest van haar tante ontmoet ze een vriendin van de laatste: Randi. Ze herkenden ‘elkaar vanaf het begin als familie herkend en opgenomen, zonder vragen te stellen over hun herkomst’, staat er veel later. Gitta besluit dan na de zomer, als ze eindelijk haar examens heeft gehaald, bij haar tante in te trekken om daar een opleiding tot huisschilder te volgen. Voor Randi.
Al beseft ze dat nauwelijks. Gitta is nog zo jong dat ze alleen weet wat ze níet wil. Haar liefdeloze vader die zich vastklampt aan de regeltjes en gewoontes waarvan hij denkt dat die bij zijn rol als opvoeder passen. Haar in zichzelf gekeerde moeder die altijd zo weinig zegt dat contact met haar onmogelijk lijkt. Ze weet dat ze zelf nooit zo wil worden. Maar ze weet nog niet wat ze daar tegenover kan stellen om een ander leven te lijden. Een gelukkiger, beter, vanzelfsprekender leven.

Gitta past daarmee goed in het weliswaar nog kleine, maar opmerkelijk consistente oeuvre van Naomi Rebekka Boekwijt (1990). Al in de zeven verhalen uit Pels, waarmee de schrijfster in 2013 debuteerde, duiken elementen op als het rustige, weidse platteland versus de chaotische, beperkende stad, de vlucht naar het buitenland (ook toen al Denemarken), jonge vrouwen op zoek vrijheid, de rol van het geloof en de homoseksuele liefde.
Boekwijt leek in die bundel te zoeken naar het juiste genre. Tussen de realistische plattelandsdrama’s staan ook een sprookjesachtig verhaal en een aanzet tot een universiteitsroman. Pels wekt daardoor, zeker achteraf, de indruk van vingeroefeningen voor het echte werk. Maar: de toon was gelijk raak. Boekwijt schrijft een zwijgzaam soort proza dat slechts met tegenzin het eigen verhaal vertelt, bij voorkeur niets benoemt en dan opeens feilloos doel treft.
Ook in Noordwaarts tref je regelmatig zinnen aan die een onweerstaanbare drang oproepen om ze te onderstrepen en er regelmatig naar terug te kunnen bladeren. Hoe weinig de auteur ook over haar personages zegt, de zinnen waarmee ze hen typeert, zijn ráák. Gitta’s moeder is ‘een steppe waar niks op groeide’. Randi had ‘dat gemis (…) nodig om van [haar man] Ole te kunnen houden, want zij hield te weinig van zichzelf om daar iets van te kunnen delen of weggeven.’
Het is karigheid in de beste Hollandse traditie, die nog wordt versterkt doordat Boekwijt – anders dan bijvoorbeeld Esther Gerritsen – altijd kiest voor ingetogen jonge vrouwen die veel liever niets zeggen dan betekenisloos erop los kletsen. Dat gaat zelfs zo ver dat als bijvoorbeeld Gitta een herinnering ophaalt aan een avondje dansen dat bijna ongeloofwaardig klinkt. Boekwijts personages zijn vrouwen die nooit eens uit de band lijken te kunnen springen.

Haar stijl kwam voor het eerst tot bloei in de roman Hoogvlakte uit 2014. De hoofdpersoon Maite van Veen heeft Nederland verlaten omdat ze het daar te benauwd kreeg. Ze zocht afstand van iets onbenoembaars wat haar naar de keel grijpt door zich terug te trekken op het Zwitserse platteland ten noorden van Zürich en daar als knecht te werken op het ouderwetse boerenbedrijf van een oude boer. Een plek waar niets anders te beleven is dan een afleidend hard werken.
Natuurlijk is een dergelijke zelfgekozen vlucht voor jezelf niet vol te houden – zoals wordt gesymboliseerd door het langzaam stijgende water van de Thur, een helaas in de literatuur al veel te vaak gebruikte metafoor. Maar anders dan je verwacht neemt de druk op Maite niet toe. Terwijl de situatie almaar nijpender wordt, ook met haar steeds sterker door godsdienstwanen beheerste baas, kan ze juist steeds vrijer ademen en zich van haar ongrijpbare pijn bevrijden.
Dat is te danken aan Reina. Als deze vrijgevochten vrouw in haar leven verschijnt als zij een paard bij de boer stalt, raakt Maite steeds meer in haar ban. Reina neemt haar mee uit, laat haar paardrijden, vertelt openlijk over haar emoties. Ze laat Maite zien dat een ander leven mogelijk is. Dat je ook een ander mens kunt zijn. Maite krijgt nieuwe dromen, nieuwe ambities, wat zich aanvankelijk uit in een extra baantje: lesgeven in Zürich.
En al ontstaat tussen Reina en Maite uiteindelijk geen relatie, als de Thur dan overstroomt en haar baas moet worden afgevoerd, kan ze dan ook concluderen: ‘Ik kon het idee niet van mij afzetten dat het water mij was komen halen. Dat het mij de bergafwaartse stroming van de Rijn in wilde sleuren, naar het land waar ze uitmondde in de zee. Het was een verdriet en een verlossing tegelijk. Ik zou teruggaan naar mijn lage land. Twee jaar later, tien jaar ouder.’

Gitta uit Noordwaarts is minder goed af dan Maite van Veen. Er zijn talloze parallellen aan te wijzen tussen beide jonge vrouwen. Maar Gitta’s liefde voor een oudere vrouw leidt juist niet tot verlossing. Zij ontdekt daarentegen dat Randi – en trouwens ook Ole, aan wie ze zich geeft – haar niet kan redden. Hoe fijn ze het ook bij hen heeft, het verandert niets. Althans, bij haar. Als Randi en Ole uit elkaar gaan, voelt ze zich daar schuldig over.
Boekwijts denken lijkt daarmee donkerder en fatalistischer te zijn geworden. Het stempel dat je jeugd op je zet, zo onderstreept ze, is onuitwisbaar. Dat geldt voor Gitta die zich aan Randi hoopt op te trekken, maar uiteindelijk vreest dat ze net als haar moeder is. En dat geldt voor Randi – vanuit wie Boekwijt de helft van de hoofdstukken schrijft. Zij vreest nog altijd als háár moeder te zijn, maar ook dat Gitta niet kan ontsnappen aan haar lot.
De titel van de roman is daarom ook op een andere manier te interpreteren. Noordwaarts gaat over het opkijken naar de generatie boven je – naar het noorden dus. Gitta is bijna obsessief bezig met het inschatten van hoe haar leven zal zijn door te kijken naar ouderen. Is ze gedoemd om te worden als haar moeder? Of kan ze ook iemand anders worden? Haar broer is het immers wel gelukt om de pijn van het beklemmende gezinsleven van zich af te laten glijden.
Het perspectief van Randi maakt de roman daarbij rijker. De Deense veertiger is niet alleen nog steeds niet ontsnapt aan de greep van haar inmiddels overleden moeder. Zij kan via Gitta ook terugblikken. Als zij nu de leeftijd had van haar zielsverwante, had het dan anders kunnen lopen? Kan zij, die eigenlijk van vrouwen houdt. alsnog andere keuzes maken en iemand anders worden? Door Ole te verlaten en voorzichtig contact te zoeken met lesbische vrouwen waagt ze een poging.

De conclusie van Noordwaarts is echter bitter. Als Gitta opnieuw het geluid van vogels hoort. Ze weet dat de vlucht naar Denemarken haar niet heeft gebracht wat ze heeft gehoopt. Ze zit bij een gesloten kerk vlakbij het strand – symbool van het geloof dat haar vader steun gaf maar haar niet meer. En dan hoort ze ‘in de fjord (…) de roep van een meeuw. Alles loste op in dit enkele geluid.’ Alsof verdwijnen in het niets het enige is wat nog redding zou kunnen bieden.
(Eerder gepubliceerd in Ons Erfdeel

Zie ook:

Geen opmerkingen: