dinsdag 21 juli 2020

ONMISKENBAAR COOL – 'Volt' van Roderik Six (De Lage Landen)

De inhoudelijke vaagheid van Volt past wonderwel bij de stilistische zorgvuldigheid en helderheid. Het gaat Six puur om het plezier een eigen wereld te bouwen, met taal.

Wie is de hoofdpersoon van Volt? Waar woont hij? In welke tijd speelt deze roman zich af? Wat gebeurt er? Ik aarzel om te antwoorden op deze basale vragen. Roderik Six houdt het bewust vaag. Alles wat ik kan schrijven over plot, setting en personages van zijn derde roman – na Vloed (2012) en Val (2015) – is niet rechtstreeks uit het boek overgenomen, het is veeler mijn interpretatie van de details waaruit de roman is opgebouwd. Het is onmogelijk over Volt uit te weiden zonder zelf de beelden in te vullen.
Neem het huisdier van de verteller. “Hij” komt binnen “op hoge poten”. Een paar regels later “vang je een glimp op van zijn slagtanden”. Hij kan zijn poten majestueus uitstrekken. “Zachtjes slaat hij met zijn staart deuken in het tapijt.” En als hij op zijn rug rolt, “de gevlekte buik omhoog”, en de verteller met zijn vingers “door de vacht krauwt, kronkelt hij ronkend over de grond”. Hij heeft hoektanden “zo groot als wijsvingers en zijn klauwen zijn scherp gewette sikkels waarmee hij je vlees aan flarden rijt”.
Wat is dit voor dier? Ik zie een jachtluipaard voor me, ook al heeft dat dier geen slagtanden. Maar het stáát er niet, ook niet verderop in de roman. Het wordt nergens geëxpliciteerd. Het kan daarom net zo goed een obscuurder roofdier zijn dat wel precies aan het handvol prijsgegeven bijzonderheden voldoet. Mijn kennis van het dierenrijk schiet daarvoor te kort. Het kan zelfs een gemuteerde soort zijn die uitsluitend bestaat in de fictieve wereld die Six heeft geschapen. Ik weet het domweg niet.

Na dit voorbehoud terug naar de vragen die ik in het begin opwierp: wie, waar, wat? De hoofdpersoon van Volt is de oprichter van de geheime dienst – informatie die wél wordt prijsgegeven op de achterflap; een tekst die gefiatteerd zal zijn door de auteur. Duvall, zoals hij heet, woont samen met een elitegroep blanken op een tropisch eiland, waar ze met harde hand een groep inlanders onder de duim houden. Deze zwarten verrichten het zware werk om de samenleving en de luxueuze leefstijl van de elite in stand te houden.
De roman speelt zich in een nabije toekomst. Er is kennelijk een ramp gebeurd waarna de top van het machtige industrieel-financiële Zuid-Afrikaanse bedrijf Onyx zich heeft verschanst op zijn eiland. Een “wereldbrand” noemt de achterflap het, die vermoedelijk grotendeels is veroorzaakt door de klimaatverandering. De warmte heeft extreme vormen aangenomen. Mogelijk is de hele aarde erdoor onbewoonbaar geworden. Op het eiland, waar het slechts zéér zelden regent, is geen contact meer met de buitenwereld.
De elite en hun bijna-slaven blijven om twee redenen in leven. De uitvinding van het Hayflick-serum, waardoor de mensen het eeuwige leven hebben. Ze hebben er wel hun hart voor moeten opgeven. En, ten tweede, de beschutte plek die ze hebben gevonden. Het nieuwe kantoor van Onyx is gebouwd in een smalle nis van een rots, waarin steeds meer werkruimtes worden gehakt. Slechts drie dagen per jaar valt het zonlicht precies in de nis. Tijdens deze “wende” viert de elite dan maar zijn jaarlijkse feest.
Maar, zoals dat gaat in zulke romans, aan deze donkere idylle komt een einde. Six laat daar geen enkel misverstand over bestaan. Volt opent niet voor niets met deze zin: “Er is een storm op komst.” Gaandeweg stipt hij steeds de naderende doem aan, getuige onder meer suggestieve, tussen witregels geplaatste passages die opeens in het lopende verhaal opduiken zoals deze: “Ik denk aan het woord ‘stippellijn’. Hoeveel gaten kun je laten vallen voor je de lijn niet meer als lijn herkent?”
Het is hier niet gepast om te zeggen hóé deze samenleving volledig wordt ontwricht. Maar het slot is ontroerend door de onverwachte tederheid die Six aan zijn verhaal geeft (en hierna volgt dan toch een spoiler). Duvall, een van de mannen die ervoor koos om eeuwig te leven, wacht niet zijn ongewisse lot af, maar zoekt zelf zijn dood onder water. Hij trekt zijn duikpak aan, begeeft zich in het wonderschone gezelschap van de tropische vissen en vindt daar opeens zijn lief terug, die hij al zo lang, sinds zijn vertrek uit Zuid-Afrika, heeft moeten missen.

Het intieme einde is een passend slotakkoord van Volt. De postapocalyptische wereld die Six even subtiel en vanzelfsprekend als uitputtend schetst, kan makkelijk worden ingezet als parabel voor de hedendaagse maatschappij – zoals vaak gebeurt in literaire sciencefiction. Je zou de roman best ook kunnen interpreteren als een waarschuwing tegen groeiende ongelijkheid of het ontkennen van klimaatveranderingen. Maar het voelt op een of andere manier vergezocht om dieper te kijken dan de uiterlijke schijn.
Het gaat in Volt puur om het plezier om een eigen wereld te bouwen. En omdat Six de wereld bouwt met taal, gaat het dus om stijl. Daar heeft hij merkbaar de meeste energie in gestoken. De zinnen zijn als gebeeldhouwd: precies, afgewogen en vaak origineel. Geen woord is er achteloos tussen gepropt. Bij elkaar geven ze de tekst een elegant, af en toe retorisch ritme dat onmiskenbaar cool aandoet. Stoer, maar niet té. Puissant, maar niet té. Donker, maar niet té. Hoe verder je doorleest, hoe meer het onder je huid kruipt.
Neem alleen al de zwier waarmee zoiets eenvoudigs wordt beschreven als het zetten van koffie – met toch tamelijk alledaagse woorden. “Terwijl mijn voetzolen zich behaaglijk over het koele marmer krommen en ik slaap uit mijn ogen pulk, spuit de espressomachine een oliezwarte stroom koffie in een minuscuul kopje. Ik zal het achteroverslaan en meteen een verse maken – het knarsen van bonen, het geweld van chroom dat in chroom wordt gewikt, de weldadige daver van een glimmende machine.”
De inhoudelijke vaagheid van Volt past wonderwel bij de stilistische zorgvuldigheid en helderheid. Six dwingt de lezer zich te concentreren op wat er nu precies staat – om bijvoorbeeld te begrijpen wat voor huisdier de hoofdpersoon nu eigenlijk heeft. Je kunt nergens even snel aan voorbij lezen, als je tenminste de draad niet kwijt wil raken. Maar daarvoor beloont hij je met een optimaal genot van wát je leest. Zelfs als je noodgedwongen terugbladert en overleest, heb je dat er graag voor over.
(Eerder gepubliceerd in De Lage Landen)

Zie ook:

Geen opmerkingen: