zondag 9 juni 2013

Interview Jan Brokken (2): over 'De vergelding' (BOEK)


De vergelding raakte dit voorjaar een gevoelige snaar. Van het boek over een dorp tijdens de oorlog zijn al vijfenzeventigduizend exemplaren verkocht. Ook jongeren zoeken in het boek antwoord op morele vragen, heeft Jan Brokken gemerkt. ‘Aan hun opa of oma kunnen ze het niet meer vragen, want die zijn dood. En hun ouders zijn van na de oorlog.’

‘Iedereen moest standpunten innemen over de oorlog’

Jan Brokken zul je niet horen mopperen over ontlezing. Nederlanders storten zich gretig op zijn boeken. ‘Als ik tijdens lezingen merk met hoeveel interesse mijn werk is gelezen’, zegt hij. ‘Een boek als Baltische zielen – bijna vijfhonderd pagina’s dik, over een weinig bekend gebied – hebben sommigen drie keer gelezen. Ik vind de kwaliteit van het Nederlandse publiek echt ongelooflijk hoog. Men stelt doordachte vragen. Trekt parallellen met andere boeken. Een genot om mee te maken.’
Vergelijk het met een land als Italië, waar hij onlangs was toen In het huis van de dichter, over zijn vriendschap met de pianist Youri Egorov, er in vertaling verscheen. ‘De belezenheid was zeer gering, viel mij op. Je kan echt geen sprong maken naar andere auteurs dan naar die op dit moment populair zijn in Italië. De klassieken uit de Angelsaksische, Franse of Duitse literatuur? Kennen ze niet. Dat merk je aan de vragen uit het publiek. Die missen diepgang.’
En het zijn in Nederland echt niet alleen vrouwen van zekere leeftijd dankzij wie volgens het cliché schrijvers hun brood verdienen. Brokken ziet steeds meer mannen in de zaal. ‘Ook omdat ik vooral non-fictie schrijf. Mannen lezen vaker non-fictie.’ En steeds meer jongeren. ‘Er is een kleine groep die heel enthousiast met literatuur bezig is. Ik denk omdat het literatuuronderwijs volkomen om zeep is geholpen. Deze jongeren hebben het gevoel dat ze de literatuur zelf hebben ontdekt.’
Literatuur krijgt ook een steeds belangrijker plaats in de maatschappij. ‘Een rechter organiseert in plaats van een afscheidsreceptie een lezing van mij over Waarom elf Antillianen knielden voor het hart van Chopin, over het van oudsher bruisende muziekleven op de Antillen. Dertig wateringenieurs, die allemaal werken aan projecten in Riga, vroegen mij mee op reis om hen te helpen het land en zijn inwoners te begrijpen. En ik ben niet de enige schrijver die zulke uitnodigingen krijgt.’

Jan Brokken (1949) heeft – zeker de laatste jaren – nooit te klagen gehad over succes. Mijn kleine waanzin (2004), een roman over Brokkens jeugd in het calvinistische Rhoon, is aan zijn tiende druk toe, met een elfde in voorbereiding. Van Waarom elf Antillianen knielden voor het hart van Chopin (2006) zijn ondanks het specialistische onderwerp al zes drukken opgelegd. Baltische zielen (2010) namen ‘duizenden, duizenden’ mensen mee op reis naar Estland, Letland en Litouwen, zegt hij.
Maar de weerklank die De vergelding dit jaar vond, heeft Brokken nog nooit meegemaakt. Het verhaal van een vergeldingsactie van de nazi’s, waarbij zeven onschuldige burgers in Rhoon werden geliquideerd, en hoe dat tot op de dag van vandaag doorwerkt in de dorpsgemeenschap, bereikte in februari vrijwel meteen na verschijnen de eerste plaats van de bestsellerlijst. Na twee maanden stond de teller al op zeven drukken en 50.000 verkochte exemplaren.
De intensieve lezingentournee – die nog in volle gang is, check janbrokken.nl/agenda –  trekt overal ‘barstensvolle’ zalen. ‘Ik ben tijdens lezingen vaak huiverig voor de discussie na de pauze,’ zegt Brokken. ‘Zijn er vragen? Heel aarzelend gaat er dan een vingertje omhoog, waarna er een algemene vraagt volgt: waarom schrijft u? En het publiek langzaam op gang komt. Nu gingen er gelijk vijf vingers in de lucht. Met stuk voor stuk prima vragen en interessante persoonlijke verhalen.’

Wat had u verwacht dat De vergelding zou doen?
‘Van elk boek hoop je dat het een groot publiek bereikt. Mijn andere boeken hebben alleen meer tijd nodig gehad om bekend te raken. Ik werk er altijd hard voor om ze naar het publiek te brengen. Ik houd lezingen – voor De vergelding over de ontstaansgeschiedenis van het boek. Ik maak programma’s met muziek erbij. Alleen van romans kun je denken: die verkopen zichzelf wel. Dan doen recensenten en juryleden van literaire prijzen het werk van bekend maken voor jou.’

En nu deze triomftocht.
‘Bij dat woord denk ik aan de pianist Franz Liszt die in de negentiende eeuw van stad naar stad reisde en in Berlijn werd opgewacht door 30.000 juichende mensen. Zo is het niet. Maar de tijd was blijkbaar rijp voor een boek als De vergelding. Dat kun je nooit van tevoren inschatten.’

Waarom was de tijd rijp?
‘Het is een boek waarin de oorlog wordt bekeken vanuit een andere hoek, denk ik. Niet één persoon of één gebeurtenis staat centraal, maar een heel dorp. De vergelding gaat over gewone mensen in buitengewone omstandigheden. Zij moesten daardoor iedere dag ingrijpende beslissingen nemen van een hoog moreel gehalte. Duik ik onder of meld ik mij bij de Arbeidsinsatz? Blijf ik werken als Joodse collega’s worden ontslagen? En omdat iedereen andere keuzes maakt, ontstaat een ongelooflijk gedifferentieerd beeld van een gemeenschap. Een beeld van wel vijfhonderd tinten grijs – nee, ik zeg geen vijftig tinten. Veel mensen lezen daar hun eigen verhaal in. Of dat van hun ouders.’

Is het publiek ook rijp gemaakt door historici die al langer betogen dat Nederlander zich in de oorlog niet zwart-wit, maar grijs gedroegen? Ik denk aan Grijs verleden van Chris van der Heijden uit 2001. De vergelding is dan het eerste boek voor een grot publiek dat deze gedachte centraal stelt.
‘Dat is zo. Grijs verleden is een zeer goed boek. Voortreffelijk geschreven. Maar: een historische studie met een essayistische inslag, geschreven vanuit een visie. Ik heb een literair boek geschreven, gebaseerd op onderzoek en feiten. Het is een speurtocht naar wat er werkelijk in Rhoon is gebeurd, waar de lezer sterk bij betrokken wordt. Waarvan hij zelf moet afvragen of mijn hypotheses waar zijn. Toch trek ik wel andere conclusies dan Van der Heijden.’

Namelijk?
‘Chris van der Heijden zegt dat een kleine groep verzet pleegde, dat een kleine groep echt fout was en dat de rest – de overgrote meerderheid – zo veel mogelijk wegkeek en doorging met zijn eigen leven. Dat is niet mijn ervaring. Niemand kon wegkijken, iedereen moest standpunten innemen over de oorlog. Alleen al wanneer je wel of niet op de zwarte markt kocht. Daarbij was het goed mogelijk om goed te zijn en toch fouten te maken. De directeur van de vlasfabriek...’

De zevende man die werd geliquideerd in Rhoon omdat hij voor de andere zes opkwam.
‘Precies. Hij was ongelooflijk moedig en moest dat bekopen met zijn eigen leven. Hij zette zich in voor het verzet: hij liet zijn auto stelen zodat het verzet die kon gebruiken voor sabotageacties. Maar hij leverde wel linnen aan de Wehrmacht voor de uniformen van soldaten die naar het Oostfront gingen. Aan de andere kant: had hij om principiële redenen zestig arbeiders moeten ontslaan terwijl er al zo veel armoede was in het dorp? Zo bevond hij zich in een zeer ingewikkelde situatie.’

Is de Tweede Wereldoorlog door zulke levensverhalen zeventig jaar na de bevrijding nog altijd een meetlat voor ons ethisch handelen?
‘Ja. Goed en kwaad vergroten zich enorm uit in zo’n situatie. Keuzes kunnen wranger, bitterder zijn. Het boze wordt beeldender. Het goede ook: het kind dat wordt geadopteerd door de grote, straatarme familie De Regt, dat vind ik een vertelling van hemelse goedheid. En voorlopig blijft de Tweede Wereldoorlog een meetlat. Ik geef samen met Judith Koelemeijer en Frank Westerman les aan journalisten die bezig zijn met een literair non-fictieboek: zeven van de tien plannen voor boeken gaan over de oorlog.’

En lezers blijven zulke verhalen gretig lezen.
‘Er zijn veel jongeren van een jaar of dertig die met de morele vraag zitten: wat zou ik doen in een oorlog? Aan hun opa of oma kunnen ze het niet meer vragen, want die zijn dood. En hun ouders zijn van na de oorlog. Via een boek als De vergelding zoeken ze antwoorden. Het is kennelijk ook een tijd waarin mensen morele vragen niet uit de weg gaan. Wellicht door de crisis. Voorspoed en vrede zijn geen vanzelfsprekendheden meer.’

Twijfelde u zelf, voor u begon: moet ik wéér een boek over de oorlog schrijven?
‘Ik was helemaal niet van plan dit boek te maken. Mijn kleine waanzin ging al over de gevolgen van de oorlog. Over mijn jeugd toen ik opgroeide met oorlogsslachtoffers om mij heen. Mijn ouders en mijn broers hebben allemaal in een jappenkamp gezeten. Maar ik besteedde in deze roman één pagina aan de vergeldingsactie – als gevolg van een ongeluk door een in de storm losgeslagen elektriciteitskabel. Verder ploegden de boeren voort in Rhoon, schreef ik. En toen kreeg ik telefoontjes: weet je dan niet wat er is gebeurd? Toen werden mij rapporten opgestuurd. Er stapelde zich zoveel materiaal op dat ik me begon te realiseren dat we ons de geschiedenis in het dorp collectief verkeerd herinneren. En hoe zat dat dan elders.’

Toen móést u het boek schrijven.
‘Ja. Ik wilde aantonen dat we met de hele geschiedenis moeten oppassen als dit kan gebeuren. Als ik als schrijver moet zeggen van een versie die in de officiële geschiedenisboeken staat: dit is fictie. Zo’n gevoel van noodzaak moet ik altijd hebben. Met Waarom elf Antillianen wilde ik bijvoorbeeld het beeld weerleggen dat Antillianen allemaal luie bolletjesslikkers zijn. Er waren in 1880 verdorie drie muziekuitgeverijen op Curaçao terwijl er op dat moment in de hele VS maar twee waren. Ik heb nooit boeken geschreven omdat ik meer beleg op mijn boterham wilde of populair moest worden.’

Paradoxaal genoeg verkoopt u door die instelling meer exemplaren van De vergelding dan u anders had gedaan met ongeïnspireerd maakwerk.
‘Gelukkig wel. Vergeet niet dat mijn boeken enorme projecten zijn. De vergelding was zeven jaar werk. Aan Baltische zielen ben ik in 1999 begonnen. Al die reizen daar naartoe heb ik, op één na, zelf betaald. Er gingen in dit geval heel veel kosten aan de baat vooraf. Ik koop nu dan ook geen schoenen van 4500 euro of een Maserati, ik betaal mijn schulden af die ik heb gemaakt voor deze boeken.’

Is De vergelding voor uzelf het hoogtepunt in uw oeuvre?
‘Weet ik niet. Laatst stond er aan mijn signeertafel een meneer die zei: “Al dat gedoe over De vergelding nu, voor mij blijft Zaza en de president het boek”. Die Afrika-boeken uit de jaren 1980 vind ik zelf ook een enorme prestatie. Er was nog weinig geschreven over wat er in postkoloniaal Afrika gebeurde. Ik heb dat terrein ontgonnen. Ook op mijn zeeroman De blinde passagiers, waarmee ik in de traditie van Slauerhoff wilde staan, ben ik trots. Het is met evenveel geestdrift geschreven als mijn non-fictie.’

De vergelding was misschien wel het ingewikkeldste om te schrijven – met al die personages.
‘Ja, meer dan tweehonderd telde mijn researcher er. En toch: In De droevige kampioen komen dertien personages aan het woord, terwijl tegelijk de loop van het verhaal moest doorgaan. Toen heb ik eerst een schema opgesteld. Nu niet. Ik was wel begonnen met een schema, maar ik had zoveel materiaal dat ik de indruk kreeg dat ik zo alle vertelkracht zou doden. Toen viel mij de eerste zin in en ben ik in één keer doorgegaan. Maar het is natuurlijk duidelijk dat ik De vergelding nooit als eerste boek had kunnen schrijven. En ook niet als mijn vijfde of mijn tiende. Ik zou in paniek zijn geraakt van de hoeveelheid materiaal.’

Uw eerste boek, geschreven als twintiger, was een biografie van Mata Hari.
‘Ja, een traditionele biografie met noten en al. Dat je alles moet kunnen verantwoorden, vond ik toen al een beperking. Ik wilde de vrijheid om de figuur zoals ik die voor me zie beeldend kunnen beschrijven. Ik wilde uit de duizenden dingen die ik van iemand weet één detail kiezen om hem te typeren. Daarom ging ik daarna romans schrijven. Eerst fictie – De provincie – maar al snel ook op research gebaseerde verhalen. Ik wilde díe vorm hanteren. De mogelijkheden zijn onuitputtelijk. Ik ben ook nog nooit in de romanvorm teleurgesteld geraakt.’

Ook De vergelding is blijkens de NUR-code 301 een literaire roman.
‘O ja? Ik heb er juist zeer op toegezien dat De vergelding literaire non-fictie is. Voor mij – en voor Van Dale – is een roman een vorm. Geen aanduiding dat het verhaal is verzonnen. Maar na In het huis van de dichter was ik het gezeur zo zat dat een roman niet honderd procent op de werkelijkheid gebaseerd mag zijn. In Nederland wordt er altijd zo in hokjes gedacht. Nou, dan heten mijn boeken maar geen romans.’

U verwees net naar uw researcher: Bert Euser. Waarom hebt voor De vergelding met hem samengewerkt.
‘Dat hielp het boek sneller vooruit. Anders had ik twintig jaar over De vergelding gedaan. In de Amerikaanse literatuur is het niet ongebruikelijk. Truman Capote had Harper Lee voor In Cold Blood, Norman Mailer had dertig studenten. Mijn researcher deed alle eerste interviews. Pas als hij zei dat het interessant werd, ging ik mee. Ik wilde zelf horen hoe iemand praat, wanneer hij emotioneel uitbarst, om te zien hoe diep de oorlog in mensen doorleeft. Ook voor mijn komende twee boeken werk ik met een researcher. Non-fictieboeken, daarnaast werk ik aan een werk van fictie.’

Euser deed het vrijwillig?
‘Ja. Hij heeft een eigen zaak met een goed inkomen. Hij is nu wethouder. De kick voor hem was zich verdiepen in de geschiedenis van Rhoon. Als het om dingen ging die daarbuiten lagen, zoals de geschiedenis van de Prinses Irenebrigade, waar één personage deel van uit maakte, onderzocht ik dat zelf.’

U schrijft liever dan dat u research verricht?
‘Aan schrijven beleef ik de meeste voldoening. Het vinden van een vorm. Het grip krijgen op je materiaal. Dat was al zo toen ik voor Trouw en Haagse Post schreef. De research zie ik als noodzaak. Maar ook als iets wat ik zelf moet doen. Als ik zelf acht uur door de jungle van Venezuela loop, duik ik dieper in de ziel van de hoofdpersoon van Jungle Rudy, die daar decennia woonde. Alleen: 185 interviews, dat is te veel, ook door het eindeloos bellen en mailen voor je mensen – waarvan sommigen zijn verhuisd naar Nieuw-Zeeland of Zuid-Afrika – te pakken krijgt. Dat vind ik rotwerk.’

Door het succes van De vergelding ontdekken veel mensen u als schrijver. Wat raadt u hen na dit boek te lezen?
‘Bij mijn lezingen hoef ik niets aan te raden. Mensen grijpen naar Baltische zielen of Mijn kleine waanzin, dat in hetzelfde dorp speelt. Er is veel vraag naar De provincie, mijn eerste boek over Rhoon. Dat wordt nu herdrukt. En de andere boeken die niet te krijgen zijn, is binnenkort leverbaar als e-boek. Voor een deel in combinatie met printing on demand: wie wil, kan dan toch een papieren boek krijgen. Dat geldt ook voor de biografie an Mata Hari, dat ik zal bewerken. Ik heb redelijk bijgehouden wat er de afgelopen veertig jaar aan nieuwe materiaal bekend is geworden. Ik aarzel alleen nog of ik het ga herschrijven en er literaire non-fictie van maak.’

U lijkt me een auteur die er erg blij mee is dat de digitalisering het mogelijk maakt om uw gehele oeuvre opnieuw leverbaar te maken.
‘Zeker. Van een boek als Goedenavond, mrs. Rhys zijn 18.000 exemplaren gedrukt. Alle fans van Jean Rhys hebben dat boek al. Een papieren heruitgaven heeft geen zin. Maar er komen altijd nieuwe fans. Of mensen die naar Dominica op vakantie gaan. Zij kunnen mijn boek dan toch lezen. Ik vraag me alleen af hoeveel mensen het zullen doen. Tot nu toe is e-boeken bij mij nog geen 0,1 procent van de totale verkoop.’

Kijkt u ondanks het succes uit naar het einde van de lezingentournee?
‘Natuurlijk moet ik me over iets heen zetten om voor de zoveelste keer hetzelfde verhaal te vertellen. Maar de discussie daarna vind ik altijd interessant. De persoonlijke verhalen van bezoekers geeft me een inkijk in hoe de oorlog doorwerkt. Heel leerzaam. Op die manier – zij het dan per brief – is me ook het onderwerp aangereikt van een volgend boek. Dat borduurt voort op De vergelding. Een verbijsterend verhaal, ik zeg nog niet wat. Als ik op 7 juni in ons kleine huis op een duin in Frankrijk ben, waar niemand me voor 16 oktober weg krijgt, zal ik de eerste regels ervan schrijven. Heerlijk.’
(Eerder gepubliceerd in BOEK 3, 2013)

Zie ook:

donderdag 6 juni 2013

Eric Visser (De Geus) gaat met nieuwe uitgeverij in Engels uitgeven (Boekblad)


Eric Visser is de nieuwe uitgeverij World Editions gestart. Deze week verschijnt de eerste catalogus met Nederlandstalige titels. Vanaf volgend jaar publiceert World Editions ook in het Engels. Imprint Colibri biedt fraai vormgegeven boekjes in vestzakformaat.

De nieuwe uitgeverij is opgezet om twee redenen. Ten eerste was het een oude wens van Visser om zelf Engelstalige uitgaven op de markt te brengen van Nederlandstalige én niet-Nederlandstalige auteurs. Hiermee wil hij hen toegang bieden op de van oudsher voor vertalingen zeer moeilijke Engelstalige markt. Ten tweede geeft De Geus minder titels uit, waarvan bovendien een steeds groter percentage is geschreven door Nederlandstalige auteurs. Met World Editions hoeft De Geus geen waardevolle auteurs af te stoten.
De najaarsaanbieding van World Editions die boekhandels deze week ontvangen, bevat vijf titels: vertaalde fictie van Anne Swärd, Colm Tóibín, Sjón, Gary Barker en een pamflet van Renate van der Zee over prostitutie. Daarnaast verschijnen negen titels onder de imprint Colibri. Deze kleine boekjes van 9,2 bij 14,3 cm met harde band, ronde hoeken en leeslint zijn in Duitsland groot gemaakt door Fischer Verlag. In eerste instantie verschijnen vooral heruitgaven van De Geus als Colibri, van onder meer Henning Mankell en Anne-Gine Goemans.
In het voorjaar van 2014 geeft World Editions de eerste acht Engelstalige titels uit. Dat gaat om vertalingen van Kader Abdolah, Charles den Tex, Anne-Gine Goemans, Esther Gerritsen (Nederland), Gary Barker (VS), Steinunn Sigurdardóttir (IJsland), Linda Boström Knausgard – de vrouw van – en Johannes Anyuru (Zweden) World Editions bezit de world English rights, maar concentreert zich in eerste instantie op Amerika, Engeland en de landen van herkomst van de auteurs. Visser voert inmiddels vergevorderde gesprekken met distributeurs in Amerika en Engeland. 
In Boekblad magazine 6, dat volgende week verschijnt, staat een interview met Eric Visser over World Editions. (Eerder gepubliceerd op Boekblad.nl, 3 juni 2013)

Meer nieuwe uitgeverijen:

woensdag 5 juni 2013

1988: Bernlefs 'Hersenschimmen' verfilmd door Hedy Honigmann (BOEK)


Vijfentwintig jaar geleden zag het literaire landschap er heel anders uit. Wat waren de hypes, de bestsellers en de laureaten van 1988? Aflevering 3: Ook de verfilming van Bernlefs grootste succesroman raakt een gevoelige snaar. [Zie ook aflevering 1 en aflevering 2]

Een meesterlijke verfilming van een meesterwerk

Precies 34.620 mensen zagen Hersenschimmen vijfentwintig jaar geleden in de bioscoop. Dat is niet veel voor de verfilming van een roman waarvan er bijna dertig jaar na de eerste druk een kleine miljoen exemplaren zijn verkocht. Het is evenmin veel voor een film die zich mocht verheugen in een goede pers en in de jaren daarna de status van klassieker verwierf. Een paar jaar geleden vond een literair festival de film zo belangrijk dat ze schrijver Bernlef en regisseur Hedy Honigmann achter een tafel zette om herinneringen op te halen.
De oorzaak van het geringe kassucces was de matige verwachting van distributeur Pieter Goedings, bleek uit een terugblik van HP/De Tijd uit 2007. Het intieme verhaal van Maarten Kleins afdaling in de vergeetput van Alzheimer, subtiel en introvert verteld door Honigmann, zou volgens hem niet meer dan een bescheiden arthouse-publiek trekken. Vier 35-millimeterkopieën moesten genoeg zijn. Alleen omdat een beledigde en teleurgestelde Honigmann zo aandrong maakte hij toch vijf kopieën. Plus vier kwalitatief mindere 16-millimeterkopieën.
Honigmann wilde Hersenschimmen al verfilmen nog voor de roman in 1984 verscheen en direct werd omarmd door een zeer groot publiek. De regisseur van kleine, avant-gardistische films had Bernlef gevraagd een scenario te schrijven op basis van een eigen idee: een terminaal zieke man, die ontsnapt uit het ziekenhuis en wordt achtervolgd. Omdat Bernlef het stomvervelend werk vond, afgezien van het schrijven van dialogen, voltooide hij de opdracht niet. In plaats daarvan gaf hij haar zijn nog ongepubliceerde roman. Daar zag Honigmann meteen een betere film in.
Bernlef kon het zich aanvankelijk niet voorstellen. Het boek is geschreven als één monologue intèrieur vanuit het hoofd van een aftakelende man. Honigmann bedacht daarop – heel simpel, maar doeltreffend – een voice-over die Maartens gedachten vertelt. Toen Bernlef daarop het script las dat Honigmann samen met haar Tsjechisch-Nederlandse collega Otokar Votacek had geschreven, had hij er helemaal vertrouwen in. En niet omdat het duo zo weinig van het oorspronkelijke boek was afgeweken. Eerder hadden ze dat meer moeten doen.
Volgens Bernlef dienen filmmakers het lef hebben een boek in hun eigen filmtaal na te vertellen. ‘Een film met een regisseur die aan het handje van de schrijver een verhaaltje vertelt, dat wordt nooit wat,’ zei hij tegen HP/De Tijd. Hij zag die theorie bevestigd in wat Honigmann wél had veranderd. Zo voegde ze een scène toe waarin Maarten met zijn vrouw Vera danst. Contact maken lukt Vera niet, en dan noemt Maarten haar bij de naam van de vrouw met wie hij haar ooit bedroog. Zo tragisch, vond Bernlef. ‘Toen ik dat zag, dacht ik: die scène ben ik vergeten te schrijven.’
De grootste kracht van de verfilming is de intense en indringende hoofdrol van Joop Admiraal. Omdat zijn eigen moeder dementeerde – waar hij later nog een toneelvoorstelling over maakte – wist hij uit eerste hand wat van hem gevraagd werd. En wilde hij zijn uiterste best doen om Maartens gestage wegdrijven van de realiteit zo echt mogelijk gestalte te geven. Het was dan ook uit eerbetoon aan de in 2006 overleden Admiraal dat Bernlef er voor ijverde dat zijn uitgeverij Querido Hersenschimmen heruitgaf samen met een dvd van de verfilming.
Wat ook gebeurde. Mede daardoor hebben toch nog heel wat meer dan 34.620 mensen dit hoogtepunt uit de Nederlandse filmgeschiedenis kunnen zien.
(Eerder gepubliceerd in BOEK 3, 2013)

Meer Bernlef:

maandag 3 juni 2013

Patrick Leigh Fermor, 'Een voettocht langs Rijn en Donau' (BOEK)


Een verdwenen jongen in een verdwenen wereld

Patrick Leigh Fermor (1915-2011) kende een opstandige jeugd. Van school geschopt, niet toegelaten tot de militaire academie Sandhurst. Wat moet je dan? De toen achttienjarige Brit was gegrepen door de wereld van kunst en cultuur. Hij besloot schrijver te worden. En om ergens over te kunnen schrijven maakte hij de oversteek naar Hoek van Holland. Vandaar wandelde hij naar Istanbul.
Niet alleen de bijna twee jaar durende reis die de tiener maakte, is nu onmogelijk: dwars door het Midden-Europa vol eeuwenoude stadjes, waar gastvrijheidde norm was en edelen in hun landhuizen, wachtend op de vernietigende nazi-storm, mijmerden over hun glorieus verleden. Ook Leigh Fermor lijkt een uitgestorven mensensoort: onverschrokken, optimistisch, hongerig naar avontuur én kennis.
Het komt allemaal samen in de trilogie die hij decennia later over deze reis publiceerde. De eerste twee delen zijn in 2007 in het Nederlands samengebracht als Een voettocht langs Rijn en Donau, het derde deel wist de langzaam schrijvende Leigh Fermor niet meer te voltooien. Wel verschijnt er in september dit jaar een postuum slotdeel op basis van dagboeken en een eerste versie.
Het hele boek door getuigt de toen al belezen Leigh Fermor van de gretigheid waarmee hij de omgeving in zich opzoog. De flora, de kloosters, de landlopers, maar ook het Hofbräuhaus in München – het is allemaal aanleiding voor intelligente, gedetailleerde beschrijvingen, zo nodig gelardeerd met onvertaalde citaten uit het Latijn, die zo elegant zijn dat ze de lezer pagina na pagina steeds meer voor de jonge reiziger innemen.

Patrick Leigh Fermor - Een voettocht langs Rijn en Donau (560 p.) – Atlas, alleen nog tweedehands te krijgen, ISBN 978 90 450 1320 6
(Eerder gepubliceerd in BOEK 3, 2013)

Zie ook:

zaterdag 1 juni 2013

A.F.Th. van der Heijden maakt een nieuwe start (Knack)


De P.C. Hooftprijs die A.F.Th. van der Heijden gisteren in ontvangst nam, stond in het teken van een nieuw begin. Hij eerde de belangrijke oeuvreprijs met een nieuwe roman.

Een oeuvreprijs is een bekroning voor afgeleverd werk, waarvan niet meer wordt verwacht dat er nog hoogtepunten aan worden toegevoegd. Een oeuvreprijs is een afsluiting. Dat blijkt uit de praktijk: welke Nobelprijswinnaar heeft na het ophalen van de prijs nog iets belangwekkends geschreven? En toch stond de massaal bijgewoonde uitreiking van de P.C. Hooftprijs aan A.F.Th. van der Heijden, gisteren in het Letterkundig Museum in Den Haag, in het teken van een nieuw begin.
Op meerdere niveaus. Ten eerste markeerde de middag de terugkeer van de schrijver in het publieke leven (een tv-interview bij College Tour, vorige week op Nederland 3, uitgezonderd). Na het dodelijk ongeluk van zijn zoon Tonio sloot hij zich drie jaar lang op in zijn eigen huis – zelfs de Libris Literatuurprijs haalde hij vorig jaar niet op. Nu tekent hij weer present – al is onduidelijk wat dat betekent. Gaat hij op tournee langs boekhandels nu hij een nieuwe roman publiceert?
Natuurlijk sprak Van der Heijden in zijn dankwoord over Tonio. Zijn zoon zou alle aanwezigen met hun toespraken, muzikale optredens en plechtige overhandigingen in de van iedere allure gespeende zaal met zijn camera hebben vastgelegd.  Maar het klonk bijna verontschuldigend. Die jongen is al zo vaak ter sprake gebracht. Het is dat Tonio’s dood Van der Heijdens kijk op zijn oeuvre en het belang ervan zo had veranderd dat het onvermijdelijk was om hem wel te noemen.
Alles wat Van der Heijden ooit heeft geschreven is ten prooi gevallen aan ‘verschaming’ of ‘schaamtevreet’, zoals hij het noemt. Iedere alinea lijkt hem nutteloos, belachelijk en misplaatst – ‘omdat het allemaal, langs wat voor omwegen ook, tot het grote ongeluk heeft geleid dat ik met al mijn uitsloverij niet heb kunnen tegenhouden’. De P.C. Hooftprijs zelf is een van de weinige dingen die nog is ontsnapt aan deze ‘hersenschimmige aandoening.’
Maar ook daarom heeft Van der Heijden een nieuw begin gemaakt. De verschaming is ook ‘een remedie tegen gemakzuchtige ijdelheid en voorbarige tevredenheid’. Het leidt ertoe dat hij nog beter werk heeft proberen te maken om er zelf van onder de indruk te kunnen raken. Hij wilde het dankwoord niet gebruiken om een nieuwe en aangescherpte poëtica uit te leggen – maar dat hij die heeft, is een feit. Wie hoopt dat hij geen complexe en omvangrijke romans meer zal schrijven, zal bedrogen uitkomen.
Van der Heijden onderstreepte dit door – waarschijnlijk als eerste oeuvreprijswinnaar in de literaire geschiedenis – op dezelfde dag als de uitreiking een nieuwe roman te presenteren. Aanstaande donderdag ligt De helleveeg pas in de winkel, maar alle aanwezigen kregen gisteren al een exemplaar mee. Zij konden nog dezelfde avond beginnen aan het vijfde deel van de romancyclus ‘De tandeloze tijd’, dat is gewijd aan Tiny, de tante van hoofdpersoon Albert Egberts.
Tot slot dankte Van der Heijden een naamloos jongetje, die hij als 14-jarige ooit zag met een vergiet op zijn hoofd. Het was dat beeld dat hem voor het eerst naar zijn schrijftafel dreef ‘met een andere bedoeling dan het maken van achterstallig huiswerk’. Toen lukte het hem niet het beeld in woorden te vangen. Door die jongen met het vergiet alsnog glashelder en beeldend te beschrijven, liet hij symbolisch zien: ik maak een nieuwe start.
(Eerder gepubliceerd op Knack.be, 31 mei)

Meer A.F.Th. van der Heijden: