maandag 20 mei 2013

Interview Jan Brokken (1): over 'In het huis van de dichter' (BOEK)


Acht jaar, tot aan zijn dood in 1988 aan aids, was Jan Brokken goed bevriend met de wereldberoemde pianist Youri Egorov. In zijn nieuwe roman In het huis van de dichter schetst Brokken een intens en rijk gekleurd beeld van een getormenteerde mens wiens leven was getekend door zijn vlucht uit de Sovjetunie. ‘Hij was de Jim Morrison van de klassieke muziek.’

Van een echte vriend wil je alles weten

Blijkbaar was de tijd rijp voor een herontdekking. Jan Brokken werkte al enige tijd aan een roman over de Russische pianist Youri Egorov – op z’n Engels gespeld, zoals hij dat graag wilde – toen hij platenmaatschappij EMI belde. Hadden zij nog plannen om oude opnames opnieuw uit te brengen? Dan kon hij dat vermelden achter in In het huis van de dichter. Inderdaad. Een zeven cd’s tellende verzamelbox. ‘De critici zijn daar laaiend over’, zegt Brokken. ‘Youri was min of meer vergeten. Nu verbaast iedereen zich erover hoe rijp hij klonk toen hij op zijn vierentwintigste Chopin opnam. Le monde de la musique verkoos de box tot cd van de maand. Andere bladen ook.’
Egorov was al jong zeer getalenteerd. Hij werd derde op het vermaarde Koningin Elizabethconcours. In 1976, pas 22 jaar oud, vluchtte hij uit de Sovjetunie. Hij vestigde zich in Amsterdam omdat die stad hem deed denken aan het tegendeel van wat hij achterliet. Vrijheid. En omdat een Nederlandse muziekdirecteur hem ooit zijn hulp aanbood. Vier jaar later leerde Jan Brokken hem kennen. Toen hij voor de Haagse Post een musicus wilde interviewen koos hij voor de man die hij in zijn straat, even verderop de Brouwersgracht, altijd hoorde oefenen. En altijd zo virtuoos. Uit dat ene interview bloeide een intensieve vriendschap.
Op 16 april 1988 overleed Egorov op 33-jarige leeftijd aan de gevolgen van aids. Hij had altijd gezegd jong te sterven, vertelt Brokken in het Franse familiehuis van zijn vrouw. Hij leefde met een gretigheid en een haast omdat hij in de korte tijd die hij zichzelf toedichtte nog alles wilde meemaken. Hij bezocht voortdurend musea en concerten. Hij had overal vriendjes en wisselende contacten. Zijn feesten konden nooit lang genoeg duren. Hij dronk veel. Probeerde elke drugs uit. Toen aids halverwege de jaren tachtig een nieuwe, mysterieuze epidemie werd, wist Egorov dat hij met zijn levensstijl groot gevaar liep.

Vlak voor zijn dood gaf Youri je zijn dagboeken. Kennelijk met de bedoeling dat je over hem zou schrijven.
‘Hij zei alleen: voor later. We hadden net de Stichting Youri Egorov opgericht, de dagboeken konden ook daarvoor zijn. Maar ik denk wel dat als er over hem zou worden geschreven, hij het prettig vond als ik het deed. Hij was altijd bang verkeerd begrepen te worden. Hij had de pest aan journalisten die hem alleen maar gebruikte om anticommunistische gevoelens aan te wakkeren. Maar mij kende hij. Mij vertrouwde hij.’

Waarom heb je zo lang gewacht om In het huis van de dichter te schrijven?
‘Ik had tijdens zijn leven al een opzet gemaakt voor een roman die op zijn leven was geïnspireerd. De pianist moest die heten. Maar ik ging naar Afrika, kreeg daar andere ideeën en liet het rusten. Ook toen hij overleed, wilde ik direct over hem schrijven. Weer bleef het liggen. Omdat hij zijn vrienden vroeg zorg te dragen voor zijn muzikale erfenis, ging dat voor. Dat bleek ontzettend veel tijd en gedoe te kosten om bij radiozenders opnames los te krijgen. Pas toen ik in 2004 Mijn kleine waanzin had voltooid, een autobiografische roman over mijn jeugd, zag ik in dit boek het vervolg. Mijn eerste jaren in Amsterdam zijn gekenmerkt door de vriendschap met Youri. Ook in een ander opzicht is het een vervolg: hoe mensen slachtoffer van de geschiedenis zijn. Mijn ouders en mijn broers door het jappenkamp, Youri door de Sovjetunie.’

Was Youri een gedoemd mens? Uit het boek krijg je die indruk.
‘Daar kan ik niet over oordelen. Al lang voor hij ziek was, dacht Youri dat hij niet oud zou worden. En omdat hij het zelf geloofde, had hij daar zijn leven op ingesteld. Een snel, heftig, uitzinnig leven. Daarom nam hij ook steeds de concorde naar New York, dat gaat sneller. Maar waar dat gevoel vandaan kwam? Ik zei een keer tegen hem: je denkt vroeg te sterven omdat je gewoon bang bent voor de dood. “Nee”, antwoordde hij, “ik ben niet bang, ik wéét het”.’

Leed Youri door zijn vlucht?
‘Hij vond het ondraaglijk. Los van zijn familie te zijn en nooit meer terug kunnen. Dat was de tragiek van zijn leven. Hij was altijd met Rusland bezig tot hij het op het laatst idealiseerde. Als ik hem hier in de buurt meenam naar de bossen, zei hij meteen: net Rusland. Hij volgde de Russische politiek, de Russische poëzie. En hij wist dat zijn familie zwaar onder zijn vlucht leed. Zijn broers waren ook goede musici, maar zij mochten na zijn vlucht alleen maar leraar in de provincie worden. In periodes leed hij daar waanzinnig onder.’

Hoe?
‘Nog meer drank, drugs en wisselende contacten. Bijvoorbeeld toen de Sovjets hem voorlogen dat zijn vader was overleden om hem terug te lokken, ging hij zich maanden lang te buiten aan van alles. In Amsterdam kon je alle stuff ook gewoon kopen. En dat naast de grote spanning van de concertpraktijk.’

Waarom was hij gevlucht?
‘Hij zei altijd dat hij was gevlucht vanwege zijn anticommunisme. En in de tweede plaats uit angst te worden opgepakt om zijn homoseksualiteit. Toen ik aan het boek begon, was ik daar ook van overtuigd. Maar de belangrijkste was de laatste. Als bekend pianist – als zeventienjarige was hij dat al – kon hij rekenen op de maximale straf: acht jaar strafkamp in Siberië. Het fysieke geweld tegen homoseksuelen was daar verschrikkelijk, dat is later ook gebleken. Hij zei altijd dat hij zijn ouders had ingelicht over zijn geaardheid. Maar dat was niet zo. Hij was veel te bang dat het zijn familie nog meer zou schaden dan het toch al deed.’

Zou hij minder hebben geleden als hij alleen uit anticommunisme was gevlucht?
‘Nee. Zijn homoseksualiteit en anticommunisme zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Door het verbod op homoseksualiteit besefte hij dat hij in een dictatuur leefde. Hij groeide niet op in een anticommunistisch milieu. Zijn ouders waren partijlid. Maar langzaam drong de Sovjet-werkelijkheid tot hem door. Zijn leraar Jakov Zak mocht niet optreden omdat hij joods was. De staat verbood iedere avant-garde in de kunst. En dan zijn homoseksualiteit, waar hij zelf overigens geen problemen mee had.’

Is het wrang dat hij een jaar voor de val van de muur stierf?
‘Buitengewoon. Toen de muur viel en Rostropovitsj cello speelde tussen de puinhopen dacht ik: mijn god, Youri, waarom speel jij daar nu niet op een afgeragde piano een partita van Bach. Maar niet alleen is hij gestorven zonder dat hij Rusland heeft leren kennen. Rusland heeft hem ook niet leren kennen. Hij zou zeker in 1990 in Moskou en Leningrad hebben opgetreden. Maar nu? Marcel Worms, Youri’s enige Nederlandse leerling, trad in 1996 op in Kazan, waar Youri op de muziekschool had gezeten. Marcel had cd’s van Youri meegenomen. De directeur van de muziekschool was in tranen. Maar aan de andere kant: waarom hadden ze toen zijn platen nog steeds niet? Pas nu gaat de belangstelling in Rusland komen, denk ik.’

Youri pleegde euthanasie. In dit licht is dat extra wrang.
‘Ik was daar toen ook tegen. Niet om principiële redenen, maar omdat ik dacht dat er snel medicijnen op de markt zouden komen. Ik vergiste me. Het duurde nog vijf, zes jaar voor een goede cocktail beschikbaar was. Maar het maakte niet meer uit. Youri was moreel niet meer in staat om het vol te houden. Zeker toen hij zijn zicht verloor, had hij geen doel meer in zijn leven. Hij leefde alleen voor de piano.’

Youri hield niet van interviews. Herkende hij in jou meteen iemand die meer kon zijn dan de zoveelste interviewer?
‘Ik denk dat hij bij mij snel in de gaten had dat ik echt was geïnteresseerd in de pianist en niet in de Sovjet-vluchteling. Daarom nodigde hij me uit voor het verhaal mee te gaan op tournee. Ik dacht zelf meteen: hier zou weleens een vriendschap kunnen uitgroeien. Als journalist heb ik dat maar twee keer meegemaakt. Bij Youri en de schilder Jan Dibbets.’

Toch lijken jullie heel anders. Wat bond jullie?
‘De liefde voor de Russische literatuur. Met die gedeelde belangstelling begon het. Maar ik denk dat echte vrienden tegengesteld zijn. Als je hetzelfde karakter en dezelfde achtergronden hebt, ben je snel uitgepraat. Hij was vrolijk, uitbundig, boosaardig soms en ik heb een veel egaler humeur. Ik ben ernstiger. Hij was ook toleranter, milder dan ik. Door die tegenstellingen waren we nooit uitgepraat.’

Je schrijft dat je op een gegeven moment alles van Youri wilde weten.
‘Dat is een wezenskenmerk van echte vriendschap. Vriendschap is iets miraculeus. Het is onbaatzuchtiger dan liefde – daar zit een hebberige kant aan. Op vrienden kun je rekenen. Daarom wilde ik bepaalde dingen weten: hoe hij dacht over de politiek, de maatschappelijke ontwikkelingen, de kunst, waar hij vandaan kwam. En andersom. Hij ging een keer mee naar het dorp waar ik opgroeide.’

O ja? In het boek lijkt hij me tamelijk egocentrisch.
‘Dat is inherent aan kunstenaars. Dat herkende hij ook in mij, denk ik. Toen mijn debuut verscheen – De provincie – heeft hij dat gelezen met een woordenboek in zijn hand. Zijn Nederlands was helemaal niet zo goed. Dat maakte diepe indruk op me. En hij las mijn werk goed. Op zijn sterfbed citeerde hij nog uit mijn verhaal ‘Het laatste oordeel’, waarin een doodzieke boer tegen mijn vader de dominee over zijn leven zegt: “Viel mee”.’

Wat maakte hem uniek als jouw vriend?
‘Hij was een van de alleraardigste mensen die ik ooit heb gekend. Zo hartelijk, zo warm. Hij was een Rus. Voor zijn land voelde ik altijd al grote fascinatie. Daarbij was hij een gigantische kunstenaar. We hebben zo vaak gepraat over literatuur, muziek, kunst, fotografie. We waren allebei jong. We zochten nog onze weg. Slepen voortdurend onze meningen aan elkaar. Dan liet ik hem een nieuwe plaat horen. Dan vroeg hij mij wat ik van dat gedicht van Anna Achmatova vond. Die gesprekken waren voor ons allebei van groot belang.’

Ben je hem door dit boek beter gaan begrijpen?
‘Naarmate ik langer aan dit boek schreef, realiseerde ik me sterker hoe eenzaam hij moet zijn geworden door zijn vlucht uit de Sovjetunie. Die dagboeken die hij toen bijhield en die ik in het boek publiceer: wat een eenzaamheid spreekt daar uit, wat een wanhoop. Zijn existentiële eenzaamheid was nog erger dan ik dacht.’

Waarom noem je Youri in de titel dichter en geen pianist?
‘Iedereen die hem hoorde, roemde zijn dichterlijke spel. Ook nu weer op de radio in Frankrijk heet hij le poète Egorov. Zijn spel is zeer sensitief. Droevige passages zijn bij hem in- en indroevig. Hij was een genie in het opwekken van stemmingen. Ook grimmige of buitengewoon opgewekte. En ik gebruik woorden als “genie” heel spaarzaam. En er zat bij hem altijd iets onder. Die gelaagdheid maakt hem ook dichterlijk. Met Dinu Lipatti en Sviatoslav Richter behoort hij voor mij tot de beste pianisten.’

Je schrijft ook dat hij altijd opstandigheid in zijn spel legde.
‘Hij ging altijd zijn eigen weg. Hij rebelleerde tegen de burgerlijke smaak. Tegen de burgerlijkheid überhaupt. Hij was de Rimbaud onder de pianisten. De Jim Morrison van de klassieke muziek. Ook door zijn levensstijl: de tomeloosheid, de drank en de drugs, het voortdurend wegvluchten.’

Ging je hem meer waarderen omdat je hem van zo dichtbij kende?
‘O ja, ik kende alle fases voor een uitvoering. Ik wist wat er fout kon gaan. Welke toonladders voor hem een opgave waren. Als die er tijdens een concert achteloos kwamen uitrollen, maakte dat de uitvoering alleen maar grootser. Dat wordingsproces bijwonen is een van de interessantste dingen die ik heb meegemaakt in mijn leven. Alsof je van een groot schrijver alle weggegooide en verbrande versies mag lezen. Van alle aarzelingen deelgenoot wordt gemaakt.’

Zonder hem zou je niet de schrijver zijn die je bent geworden, schrijf je ergens.
‘Ik suggereer het alleen. Zijn passie en toewijding, zijn enorme zelfkritiek – dat was echt een voorbeeld. Ik heb nooit meegemaakt dat hij na afloop in de solistenkamer zei dat het geweldig was. “Hoorde je die fout?” zei hij. Of: “Dat middelste deel, oef”. Zoals ook een schrijver zijn drukproeven leest en denkt: tja. Een pianist weet alleen dat hij de volgende avond een nieuwe kans krijgt. Een schrijver moet drie jaar werken aan een nieuw boek.’

Alles in In het huis van de dichter is waar gebeurd. Waarom noem je het toch een roman?
‘Het is een misverstand dat een roman verzonnen zou moeten zijn. In Van Dale is een roman “een verhaal in prozastijl”. Dat is In het huis van de dichter. Ik wilde het verhaal van onze vriendschap vertellen. Geen biografie schrijven.’

Heb je dan ook geen research gepleegd?
‘Af en toe, als ik aarzelde over een gebeurtenis of detail, heb ik met vrienden gesproken. Hoe herinnerden zij iets? Ik beschikte over Youri’s dagboeken, een complete lijst van concerten – met de muziek die hij daar speelde – en de brieven die hij aan Tatjana had gestuurd. Meer niet. Ik heb overwogen naar Kazan te gaan. Maar dat paste niet, vond ik. In onze vriendschap was Kazan een verre, ook voor westerlingen onbereikbare stad. Die rol moest de stad behouden.’

Je had het boek ook als een memoir kunnen publiceren, zoals dat in de Angelsaksische wereld heet.
‘Herinneringen aan Youri Egorov, zoiets. Het had gekund, als het niet zo duf had geklonken. Het suggereert alsof ik uit de losse pols herinneringen heb opgehaald. Zo’n boek wilde ik niet schrijven. Ik wilde een pakkend, aangrijpend, goed geschreven verhaal met verschillende lagen vertellen.’
(Eerder gepubliceerd in BOEK 5, 2008)

Zie ook:

vrijdag 17 mei 2013

Het uitgeven van vakinformatie in 2013: klant moet je binden, geen losse producten verkopen (Boekblad)


‘Het gaat niet meer om de keus tussen digitaal en print,’ zegt eigenaar/uitgever David Huijzer van Inct – platform voor uitgeefexperts, zoals de ondertitel luidt. ‘Het gaat erom dat je als uitgever het juiste evenwicht vindt tussen alle media die je hebt. Dus ook boeken, evenementen en meer. De klant betaalt niet meer voor een bepaald product, maar voor toegang tot informatie – ongeacht het medium of de vorm waarin die verschijnt. Dat is de belangrijkste transitie van dit moment.’
Huijzer heeft het roer daarom omgegooid. Professionals in de uitgeefbranche betaalden vorig jaar nog 100 euro voor zes nummers van Inct of 300 euro voor toegang tot Inct.formatie. Nu worden ze vanaf 195 euro per jaar lid van Inct en krijgen daarvoor het blad, korting op events, toegang tot de online kennisbank, de mogelijkheid een eigen nieuwspagina samen te stellen en meer. Alleen om het verschil goed te laten zien biedt Huijzer het oude concept nog aan naast het nieuwe concept.
‘We moeten er nu voor zorgen dat ook de perceptie van de consument niet langer vast zit aan een product,’ zegt Huijzer. ‘Als de consument denkt: ik betaal zo veel voor een blad waar ik niet genoeg in lees of waar ik niet aan toe kom, dan zegt hij op. Maar als hij denkt: ik betaal voor de content – kwaliteitsvol, praktisch toepasbaar, relevant voor zijn vakgebied, maar ongeacht de verschijningsvorm – dan zegt hij niet snel op, óók als hij niet altijd tijd ervoor heeft. Dan wil hij die kennisbron gewoon hebben.’

De teruglopende omzet dwingt uitgevers van vakinformatie te veranderen. Individuele bedrijven geven niet snel toe in problemen te verkeren. Maar de jaarverslagen van brancheorganisatie Media voor Vak en Wetenschap (MVW) spreken duidelijke taal. Het jaar 2010 stond ‘in het teken van tegenvallende omzetten’. In 2011 opereerde ‘deze sector zwaar onder druk’. En vorig jaar stond ‘de financiële positie van de achterban onder economische en concurrentiële druk, zonder zicht op structurele verbetering op afzienbare termijn’.
Hoofdoorzaak is de recessie, vertelt MVW-secretaris Nineke van Dalen. Ieder architectenbureau dat failliet gaat is een potentiële klant voor vakinformatie minder. Maar ook alle bedrijven die onverminderd in business zijn, kijken kritischer dan ooit naar hun kosten. Als een paar abonnementen minder op een vakblad óók kan, zullen ze dat niet nalaten. En als de vakinformatie niet relevant genoeg is, wordt het in zijn geheel opgezegd.
De groei en winstgevendheid van uitgevers van vakinformatie wordt dan ook voor een belangrijk deel bepaald door de ontwikkelingen in de markten waarvoor zij uitgeven. Vergelijk Sdu met BBP Media. Het stabiel opererende Sdu is actief in bouw, ict en overheid: branches die soms worden getekend door kostenbesparingen of nog grotere krimp dan de economie als geheel. Terwijl het groeiende BBP Media uitgeeft voor booming markten als marketing, e-commerce en customer services.
Veel nieuwe regelgeving in sommige sectoren biedt maar ten dele soelaas – door de transitie van print naar online, legt Sdu-directeur Sam van Oostrom uit. ‘Toen we nog veel losbladigen hadden, maakte veel of weinig regelgeving verschil. Maar nu we mediumneutraal uitgeven en minder met abonnementen-producten werken, doet dat er minder toe. Wel is het zo dat als er in een branche veel te doen is, het makkelijker is om thema’s te bedenken voor onze uitgaven of evenementen.’
Tegelijk met een dalende inkomsten van professionals blijven ook de revenuen van printadverteerders teruglopen. Adverteerders hebben zelf minder te besteden. Er zijn weinig vacatures. En door de overgang naar digitaal betaalt de adverteerder geen vast bedrag meer voor een pagina of banner, maar bijvoorbeeld voor het aantal clicks – en kan dan goedkoper uit zijn. In totaal is de traditionele printadvertentiemarkt in vijf jaar tijd met 60 % achteruit gegaan, meldt het MVW-jaarverslag.

Deze crisis heeft de noodzaak versterkt om, in een door internet en digitalisering sterk veranderde omgeving, na te denken over de vraag wat een uitgever van vakinformatie eigenlijk moet bieden, zoals David Huijzer al liet zien. ‘Je moet als uitgever de waarom-vraag aan jezelf blijven stellen’, geeft hij als belangrijkste les voor deze tijd. ‘Waarom en voor wie doe ik het? Het antwoord op die vraag moet je gieten in herkenbare, consistente producten.’
Er zijn dan ook veel bedrijven die die recentelijk met succes innovatieve producten hebben gelanceerd, zoals het MVW ook signaleert. Inct is zeker niet de enige. Van Oostrom noemt de VIND-database van business unit Sdu Informationsolutions, bedoeld voor gemeentelijke burgerzaken. Denise Koopmans, business director van Kluwer Legal somt zelfs een hele lijst op: van de Casuscoach, voor professionals in de sociale zekerheid, tot de app Arrestengame voor ‘pre-professionals’, zoals Kluwer studenten noemt.
‘Wij ontwikkelen ook producten die professionals helpen om hun werkprocessen efficiënter en goedkoper in te richten,’ zegt Koopmans. ‘In december introduceerden wij SmartDox. Deze tool helpt juristen bij het opstellen van complexe contracten zoals een koopovereenkomsten van de aankoop van bedrijven. Door de standaardisering kan een goedkopere medewerker en/of stagiair in plaats van een dure partner dit werk doen. Tegelijkertijd wordt de kwaliteit beter door de relevante en altijd up to date informatie in de tool SmartDox.’

De belangrijkste drive achter innovaties is de opkomst van gratis informatiebronnen. Dat is het duidelijkst zichtbaar in het uitgeven van juridische informatie. De overheid maakt, inmiddels een jaar of tien, alle wetten en regelgeving gratis toegankelijk en goed vindbaar. ‘Vroeger was het belangrijk dat je de wetten had,’ zegt Van Oostrom. ‘Nu moet je méér bieden. Dat gaat van het geven van duiding en context tot tools zoals rekenprogramma’s voor het runnen van kantoren.’
Maar ‘gratis’ rukt zeker niet in dit vakgebied alleen op. ‘Het barst van kleine spelers die niches bedienen, gespecialiseerde sites van bijvoorbeeld brancheorganisaties, blogs van professionals in jouw vakgebied,’ zegt Huijzer. ‘Als uitgever moet je ervoor zorgen dat je beter bent dan die gratis alternatieven. Als een professional op zoek is naar serieuze vakinformatie moet hij niet denken: ik google het wel even. Dat moet hij denken: ik ga naar, in mijn geval, Inct.’
Net als Inct zien veel uitgevers hun toegevoegde waarde dan ook in het bundelen van alle relevante en betrouwbare kennis – en daar toegang toe te verkopen. In plaats van allerlei sites af te gaan, waarvan het maar de vraag is hoe nuttig en degelijk die informatie is, kan de professional op één plek terecht, die bovendien is voorzien van een kwaliteitsgarantie. ‘Het gaat tegenwoordig om het aanbieden van pakketten. Om het aldus binden van je klant,’ zegt ook Van Oostrom.
Kluwer bundelt bijvoorbeeld voor de juridische en gemeente markt sinds vorig jaar via Kluwer Collecties alle informatie per rechtsgebied. Online, rechtstreeks vanuit de database - en dus niet meer per titel. Het bedrijf gaat zelfs nog verder: via het onlangs geacquireerde dochterbedrijf Legal Intelligence bundelt het alle relevante informatie van openbare internetbronnen en alle juridische uitgevers. Een jurist wil immers geen tijd verspillen met het apart doorspitten van producten danwel online databases van Boom, Sdu, Kluwer en andere uitgevers. 
Daarbij gaat het niet meer om de keuze voor een medium: tijdschrift, site, app, event. De vakconsument wil het allemaal en een uitgever moet het allemaal leveren voor één en dezelfde prijs. ‘Onze klanten werken zelf de hele week en ook buiten de kantooruren,’ zegt Koopmans. ‘De vorm warin wij onze informatie aanbieden moet daarbij passen. Als een klant een licentie op de content heeft, geven we een app daar gratis bij. Alleen als de app zelf zoveel extra toegevoegde waarde heeft, vragen we daar een vergoeding voor.’

Betekent die bundeling ook dat uitgevers meer werk moeten verzetten om dezelfde omzet te behouden? MVW-secretaris Van Dalen zegt van wel: ‘Marges staan onder druk, omdat een uitgever veel meer inspanningen moet leveren dan in het print only tijdperk. Hij moet nu crossmediale portfolio’s brengen zonder dat hij de prijs drastisch omhoog kan gooien. De perceptie van de gebruiker is dat digitale informatie goedkoper is. Tegelijkertijd moeten uitgevers investeren in premium content om zich te onderscheiden van gratis content. En piraterij ligt op het web altijd op de loer.’
De uitgevers zelf leggen, zonder Van Dalen te weerspreken, liever de nadruk op de positieve kant. ‘Hoe meer need-to-know de informatie is die je als uitgever hebt te bieden, hoe sterker de positie van de uitgever om daar ook nu nog een goede prijs voor te vragen,’ zegt Van Oostrom. ‘Of je daar meer voor moet doen is lastig te zeggen. Het kostenpatroon en de productiestructuur is nogal veranderd. Maar ik denk wel dat sommige uitgevers gewend waren aan wel erge hoge marges. Dat is voorbij.’

De vraag voor de komende jaren is nu hoe compleet het totaalpakket moet zijn waartoe een uitgever toegang verkoopt. Eigenaar/directeur Paul Petermeijer van BBP Media houdt de focus op de ouderwetse informatiestroom: ‘door vakjournalisten vergaarde informatie plus how-to-artikelen’, zegt hij. ‘Als je dat werk goed doet, krijg je vanzelf fans.’ Wat bleek toen Twinkle de LOF-prijs 2013 voor vakinformatie krijg: omdat het blad niet innoveert om het innoveren, maar structureel goed bezig is.
BBP media gaat maar beperkt mee met nieuwe trends zoals community publishing, een van de modewoorden in deze sector: het bouwen en onderhouden van een online community voor één vakgebied. ‘Natuurlijk hebben collega’s onderling contact met elkaar via sociale media. Als vakuitgever kun je een rol spelen in het onderling verbinden van je doelgroep. Maar wij blijven liever de spin in het web die centraal alle informatie aanlevert waarover de vakmensen praten.’
Wel geeft BBP Media in toenemende mate toegang tot onderzoeksdata van derden. Petermeijer: ‘In het verspreiden van data kunnen wij een onafhankelijke rol spelen. Daar hebben we ideeën zat voor. Maar we willen niet op de stoel van de consultant gaan zitten en de bedrijven in het vakgebied één op één adviseren. Hoe kunnen we dan ook onafhankelijk over dezelfde sector schrijven?’
Dan gaat Inct een stuk verder. Huijzer wil het onderling contact van zijn doelgroep faciliteren én diensten aanbieden: trainingen, advies, conceptontwikkeling tot het maken van een eindproduct. En voor zover Inct Publicatie Services – zoals de tak van het bedrijf gaat heten – diensten zelf niet biedt, biedt hij diensten aan van de partners met wie hij samenwerkingsverbanden is aangegaan. ‘Al die vormen versterken elkaar om kennis en informatie over te dragen aan de doelgroep,’ vindt hij.
Ook Kluwer is allang geen aanbieder van informatie alleen meer. De Kluwer omzet uit tools waarin de inormatie geintegreerd is schat Koopmans op dit moment op bijna 20 procent en groeit hard. ‘Er is nog zo veel meer te bedenken om onze klanten te ondersteunen in het meer efficient maken van zijn of haar werkproces. Zo hebben we in Amerika Tymetrix gelanceerd. Deze oplossing helpt bedrijfsjuristen bij het aansturen  van externe advocaten en ondersteunt bedrijfsjuristen en juridische afdelingen van bedrijven om efficiënter te werken. Tynetrix is nu vooral actief in Amerika, maar waarom niet ook in Nederland?’

Al deze veranderingen gaan zo ver dat het goed te begrijpen is dat de brancheorganisatie niet langer Uitgevers van Vak en Wetenschap meer heet. Bedrijven als Inct en Kluwer doen zo veel meer dan uitgeven alleen dat ze zelf de term ‘uitgever’ lijken te mijden. Toch blijft er een onveranderlijke kern van al hun activiteiten: het bieden van relevante en up to date informatie. ‘Alle tools haken aan bij de informatie,’ zegt Koopmans. ‘Daardoor worden  ze gevoed. Zonder de informatie kunnen we geen services erachter ontwikkelen.’
(Eerder gepubliceerd in Boekblad, apr 2013)

donderdag 16 mei 2013

Dimitri Verhulst, 'De laatkomer'


Désiré Cordier kan niet wachten om zijn lezers in vertrouwen te nemen. Zo mooi als híj het voor elkaar heeft. Al in de eerste alinea roept de hoofdpersoon uit Dimitri Verhulsts nieuwe roman De laatkomer triomfantelijk: ‘Ik ben helemaal niet zo dement als ik mijn omgeving doe geloven!’
De 74-jarige Désiré was zijn huwelijkse sleur zo zat dat hij zich doelbewust als een verwarde oude man begon te gedragen. Hij brengt zijn laatste dagen liever in Home Winterlicht door, acterend dat hij al zijn mentale vermogens heeft verloren, dan nog langer samen te leven met de vrouw die hem alleen maar verwijten maakt, hem zijn hobby’s misgunt en hem niet begrijpt. ‘Dat was een van de vier triljoen punten waarop wij verschilden’, zegt hij ergens.
De gepensioneerd bibliothecaris is als een kind zo blij dat hij zijn vrouw terug kan pakken door zich door de politie te laten thuisbrengen. Hij juicht inwendig als hij zelfs een dokter kan misleiden. En dan blijkt in het verzorgingsthuis ook nog zijn jeugdliefde te wonen. Ooit was hij te bleu om haar te kussen, nu gaat hij al die verloren decennia inhalen.
Helaas. Dromen komen zelden uit, ook voor Désiré niet. Zijn jeugdliefde leidt echt aan Alzheimer. Contact maken lukt niet en op een dag is ze verdwenen. Overleden, waarschijnlijk. En ook Désirés eigen familie komt niet meer op bezoek. Hij had zijn leven veel eerder in eigen hand moeten nemen.
Verhulst schrijft het allemaal smaakvol op in een heerlijk voortdenderend ritme. De laatkomer bevat weer veel formuleringen die zich laten bewonderen: ‘de volledig biologisch afbreekbare databank tussen zijn oren’ voor hersenen, bijvoorbeeld. En dat terwijl Verhulsts taal iets van zijn eigenheid lijkt te verliezen in ruil voor een traditioneler Vlaams dialect.
Maar De laatkomer bewijst ook dat het plot niet Verhulst sterke kant is. Uitgebreid mag Désiré vertellen hoe hij is gegroeid in zijn rol van dementerende, maar eenmaal in Home Winterlicht doet Verhulst weinig met zijn hoofdpersoon. Désiré beseft wel dat hij op iets gehoopt heeft wat niet meer komt, maar Verhulst maakt dat nergens zo pregnant dat je zijn roman dichtslaat met een voldaan gevoel.

Zie ook:

woensdag 15 mei 2013

Joris van Casteren - 'Het been in de IJssel' (BOEK)


Aan Het been in de IJssel van Joris van Casteren gaat een citaat van Edgar Allan Poe vooraf. Het komt erop neer dat iedereen weleens zó verrast is door het toeval dat hij niet kan geloven dat het alleen maar toeval was. Dat wekt verwachtingen. Heeft Van Casteren iets heel bijzonders ontdekt? Dat de eigenaar van het opgedregde been bijvoorbeeld een nieuw bestaan op de Malediven heeft opgebouwd?
Helaas. Van Casteren diept uitsluitend uit wat iedereen in de krant had kunnen lezen. Eerst dat er in 2005 een onderbeen is gevonden, met de sok er nog aan. En zes jaar later dat DNA-onderzoek heeft uitgewezen wie met dat been heeft rondgelopen. Wat er precies is gebeurd en waarom, blijft ook voor Van Casteren gissen. Dat hij meer moeite doet dan andere onderzoeksinstanties maakt geen verschil.
Fascinerend is het nieuwe boek van de chroniqueur van Lelystad zeker. Het is leerzaam: hij legt uit welke instanties wat doen als er een lichaamsdeel wordt opgevist. Hoe botonderzoek ras, leeftijd en lengte van de persoon kan bepalen. En hij ontrafelt tot in detail het levensverhaal van de man van wie alleen het been ooit de krant haalde. Hij sprak iedereen die hem heeft gekend of had kunnen kennen.
De Duitser Stephan Hensel blijkt een joviale en succesvolle verkoper van zwemvesten te zijn geweest, vertellen collega’s, vrienden en familieleden. Maar hij had ook een donker randje. Hij snoof cocaïne, verdween soms en had nauwelijks bezit. Hij zou best in paniek de rivier in kunnen zijn gesprongen. Hij had ook iets onverwachters kunnen doen dan zelfmoord plegen. Maar niemand die het weet.
Het is jammer dat Van Casteren met het motto de suggestie heeft gewekt dat hij de ware toedracht heeft kunnen blootleggen. Dat ondergraaft de kracht van Het been in de IJssel, dat wel degelijk een fraai antwoord is op een vraag die iedereen zich stelt als hij een intrigerend fait divers in de krant leest.

Joris van Casteren - Het been in de IJssel (272 p.) – Prometheus, € 17,95, ISBN 978 90 446 2109 9
(Eerder gepubliceerd in BOEK 3, 2013)

Zie ook:

maandag 13 mei 2013

Interview thrillerschrijfster Jet van Vuuren over de bibliotheek als inspiratiebron (Bibliotheekblad)


Jet van Vuuren: ‘In de bibliotheek gaat een boek veel langer mee’

Hennie de Groot werkt in de bibliotheek Almere en schrijft, onder haar pseudoniem Jet van Vuuren, thrillers. Op 15 mei verschijnt bij Karakter Uitgevers haar derde thriller Zomerzin. De Groot zou niet alleen van de pen willen leven. Daarvoor is het werk in de bibliotheek een te belangrijke inspiratiebron.

Hoe lang werkt u al in de bibliotheek?
‘Sinds drie jaar. Ik heb lang in de boekhandel gewerkt – in Amsterdam en later in Almere. Toen de boekhandel failliet ging en ik zonder werk kwam te zitten, las ik in de krant een verhaal over de veranderingen in de bibliotheek, die meer de kant van retail opging. Dat vond ik zo leuk dat ik een open sollicitatie heb gestuurd. Ik werd uitgenodigd en, omdat er een vacature bleek te zijn, meteen aangenomen. Ik werk nu 15 uur per week in de frontoffice, altijd op zaterdag en zondag.’

Vindt u het leuk in de bibliotheek?
‘Heel leuk. Het werk lijkt veel op het werk in de boekhandel: klanten wegwijs maken, klanten helpen. Dat is de verkoopkant waar de bibliotheek geen vanzelfsprekende rol in speelt. Bibliothecarissen zijn sterk in het zoekwerk, terwijl ik denk: als een klant niet kan vinden wat hij zoekt, kan ik hem misschien met een ander boek helpen. Maar voor mezelf was het ook wennen. Ik was nooit lid van een bibliotheek. Waarom zou ik ook? In de boekhandel had ik alles onder handbereik.’

Niet alles, toch?
‘In de boekhandel verdwijnt een boek na een paar maanden, in de bibliotheek gaat een boek veel langer mee. Ook mijn eigen boeken, die altijd uitgeleend zijn. Zo kreeg ik vorig jaar van Stichting Lira nog 400 euro voor het uitlenen van mijn eerste boek Zomerdruk uit 2011. Prachtig. En ik wist niet eens dat dat instituut bestond.’

Hoe lang schrijft u inmiddels?
‘Ook zo’n drie jaar. Ik werk als beeldend kunstenaar. Geef daarin ook cursussen. In 2008 had ik met een cursiste een boek gemaakt, met veel beeld erin. Gaandeweg ging ik steeds meer schrijven. Ik deed mee aan schrijfwedstrijden en won steeds. Toen vond ik in no-time een uitgever voor mijn eerste boek – een thriller nog wel, terwijl ik die zelf nooit zo gelezen heb. Inmiddels verschijnt mijn derde boek, terwijl het vierde al klaar ligt en ik met een vijfde bezig ben.’

Heeft het werken in de bibliotheek daar een rol in gespeeld?
‘Door de bibliotheek weet ik dat de thriller een heel populair genre is. Maar daarom ging ik geen thrillers schrijven. Ik schreef op wat ik leuk vind. Maar het past wel bij mij. Ik ben niet van de hoge literatuur, ik schrijf graag korte, pittige stukjes. Pas toen ik bij een uitgeverij zat, hebben we een plan gemaakt – zo gaat dat tegenwoordig – om meer soortgelijke boeken te schrijven.’

Praat u met klanten veel over thrillers?
‘Natuurlijk. Als men naar boeken zoekt, beveel ik alleen niet mijn eigen boek aan. Mijn collega’s doen dat wel, dat is heel aardig van ze, maar zelf vind ik het gênant. Dan valt me op hoe vaak ze Nederlandstalige thrillerschrijfsters willen lezen. En dan ook echt schrijfsters: toen Suzanne Vermeer een man bleek te zijn, was dat voor velen een schok. Daarom heb ik een vrouwelijk klinkend pseudoniem gekozen. Hennie de Groot, dat zou ook een man kunnen zijn.’

Leert u uit dat soort gesprekken ook wat wel en niet werkt in thrillers?
‘Nee. Ik volg helemaal mijn eigen koers. Ik verdiep me ook niet in andere thrillers, dan ben ik veel te bang dat mijn werk daar op gaat lijken. Ik vind het veel leuker om het zelf uit te vogelen. Zo maak ik een proces door, waarin mijn boeken steeds beter worden. Ik vind Zomerzin mijn beste tot nu toe.’

In uw debuut was de hoofdpersoon Helen Bredius een bibliothecaris. Heeft u daarvoor veel inspiratie uit uw werk gehaald?
‘Ik werkte toen net een blauwe maandag in de bibliotheek. Het was de tijd van de verhuizing naar het nieuwe pand, waar het retailconcept werd ingevoerd. Dat was helemaal mijn ding, maar om mij heen hoorde ik: dat is toch belachelijk, boeken op kleur in plaats van op SISO! Die eigenschap heb ik aan Helen gegeven. Ze is een narrige, vervelende vrouw die tegen de VUT aanzit. Het klagen over nieuwe methoden paste goed bij haar.’

Helen is niet gebaseerd op een collega?
‘O, nee! Collega’s roepen wel eens: “als ik er maar niet in voorkom”, maar iemand één op één beschrijven vind ik niet interessant. Voor Bloedheet heb ik wel aan een Poolse collega gevraagd of ik haar naam – Ania – en accent mocht gebruiken, omdat ik die beide zo mooi vind. Daar was ze erg trots op.’

Is het werk in de bibliotheek ook op een andere manier inspirerend?
‘Als bron van informatie. Ik gebruik de materialen voor research. En ook van collega’s hoor ik veel. Mijn volgende thriller, die in het najaar uitkomt, speelt in Groningen. Nu bleek de directeur Chris Wiersma uit Groningen te komen en daar ook bibliotheekdirecteur te zijn geweest. Hij gaf me veel tips. Ik kom hem niet vaak tegen, omdat ik in het weekend werk, maar hij is altijd heel enthousiast. Ook de andere collega’s steunen me enorm.’

Kijkt u desondanks uit naar het moment om te stoppen met werken om fulltime van de pen te leven?
‘Nee. Ik vind de mix van schrijven en werken ideaal. Ik weet niet of ik het vol kan houden als ik het drukker zou krijgen met alles om het schrijven heen, maar ik zou echt een inspiratiebron missen. Ik hoor veel verhalen van klanten. Een bibliotheek is een openbaar gebouw, ik heb een openbare functie. Het is daarom een laagdrempelig gebouw waar mensen makkelijk binnen komen, soms lang blijven hangen en hun verhaal kwijt willen. Hoewel het bij ons redelijk druk is, luister ik daar toch vaak naar. En ja, die verhalen sijpelen dan mijn werk binnen.’
(Eerder gepubliceerd op Bibliotheekblad.nl)

Ook werkzaam in de Bibliotheek was Nico Dijkshoorn. Zie interview hier.