zondag 5 november 2017

Portret Arnon Grunberg: 'Ik zeg zelden nee' (Gouden Ganzenveer)

Schrijven? Zeker, dat is leuk, maar het kan heel goed dat ik over een paar jaar wat anders doe. In de eerste periode na zijn debuut deed Arnon Grunberg (1971) het graag voorkomen alsof schrijven niet zijn allergrootste levensvervulling was. Hij was het liefst acteur geworden. Zijn leven leek hem mislukt als hij geen acteur kon zijn. Maar dat had er niet ingezeten. Toen richtte hij zich op het schrijven. En als hij over tien jaar weer iets heel anders zou doen: ook goed.
Zijn debuut Blauwe maandagen zou zijn ontstaan uit een combinatie van toeval en geldnood. De destijds 20-jarige uitgever van Kasimir, gespecialiseerd in niet-arische Duitse literatuur, was in 1991 op de Frankfurter Buchmesse zijn collega Vic van de Reijt van Nijgh & van Ditmar tegengekomen. Na een avond in een Irish Pub, waarin Grunberg honderduit had verteld over zijn leven, zei deze tegen hem dat hij zijn verhalen alleen maar hoefde op te schrijven, dan zou hij die uitgeven.
Drie jaar later lag daar een roman die insloeg als een bom. Er waren 700 exemplaren van Blauwe maandagen ingekocht op aanbieding, de uitgever en auteur hoopten de eerste druk uit te kunnen verkopen. Maar direct na verschijnen publiceerden kranten de ene na de andere laaiend enthousiaste recensie. Interviews volgde, van NRC Handelsblad tot de talkshow van Sonja Barend op tv, en binnen twee weken lag een derde druk in de winkel.
Toen was Grunberg opeens een auteur die van zijn pen zou kunnen leven. Of niet, als hij dat liever niet deed.

Inmiddels weten we beter hoe belangrijk het schrijven voor hem was. Nadat Grunberg wegens ‘gebrek aan techniek’ was afgewezen door de toneelscholen van Amsterdam en Maastricht stortte hij zich maniakaal op het alternatief. Hij schreef het ene na het andere toneelstuk, slechts onderbroken door vele brieven. En hij wilde worden gelezen. Hij stuurde zijn teksten aan theatergezelschappen en gaf een hele reeks boeken in eigen beheer uit. Zo werd het prozagedicht De Machiavellist (oplage 300 exemplaren) in 1990 zijn officieuze debuut.
Hij greep de kans die Van de Reijt hem bood dan ook met beide handen aan. ‘Na dit gesprek [in Frankfurt]’, zo schreef hij hem, ‘gaf u mij uw visitekaartje en sprak daarbij de volgende woorden uit: “Als je nog eens in moeilijkheden zit, bel mij.” Nu is het heel goed mogelijk dat het een beleefdheidsfrase was. (…) [Ik] zit ook niet direct in levensnood. (…) Maar [ik] ben toch wel benieuwd naar elke mogelijkheid die bestaat om de nood ook in de toekomst buiten te houden.’
Grunberg bleek te worden gedreven door een geldingsdrang die resulteerde in een onafgebroken stroom romans, verhalen, toneelstukken, essays, columns, reportages en alle mogelijke overige genres. Amper de 45 gepasseerd heeft hij al een ontzagwekkend oeuvre geproduceerd. En dan te bedenken dat zijn officiële bibliografie, verderop in deze uitgave, alleen maar teksten vermeldt die in boekvorm zijn verschijnen en regulier verkrijgbaar waren.
Het getuigt van een mateloze ambitie die bijna dertig jaar later nog altijd niet is verflauwd. Journalist Mark Schaevers rekende uit dat Grunberg in april 2014 – allesbehalve een atypische maand – 60.553 woorden had geschreven. Inclusief zijn mails en blog, maar vooral voor werk in opdracht. Zo had hij begin 2017 hij een dagelijkse voetnoot in de Volkskrant, wekelijkse rubrieken in de Volkskrant (de Seksrabbijn), VPRO gids, Het Parool en De Standaard en maandelijkse columns in Vrij NederlandHumo en Wordt vervolgd.

De geldingsdrang zou ook het fundament zijn onder zijn aanvankelijke imago van enfant terrible. Hij schroomde niet te schoppen tegen de schenen van collega’s die hij in een eerder leven had gevraagd om naar zijn werk te kijken. Over Ronald Giphart die hem met een bewonderd stuk in NRC Handelsblad had geholpen zijn carrière te lanceren, schreef hij later: ‘Na lezing van uw Boekenweekgeschenk komt de Viva mij voor als een wonder van inhoudelijk en stilistisch vernuft.’
Het toppunt van de geregeld oplaaiende kinnesinne met collega's was de uitreiking van de AKO Literatuurprijs in 2007. A.F.Th. van der Heijden, die dat jaar de prijs zou krijgen voor Het schervengericht, weigerde in één zaal te zitten met Grunberg, genomineerd voor Tirza. Grunberg waarschuwde Van der Heijdens zoon in de door hem begonnen schriftelijke vete voor zijn vader, de gevaarlijke paranoïde gek. Dat was de laatste een brug te ver.
In werkelijkheid was het Grunberg meestal om iets anders te doen, blijkt uit Aan nederlagen geen gebrek, de in 2016 verschenen verzameling van brieven uit zijn beginjaren. Ook toen hij alleen nog naam had gemaakt bij een kleine Amsterdamse incrowd stelde hij zich herhaaldelijk op het standpunt dat eerlijkheid boven alles gaat. Anders kun je net zo goed niets schrijven, hield hij meerdere correspondenten voor. Dat hij scherpe formuleringen gebruikte doet daar niets aan af. Maar veel van zijn collega’s namen Grunberg zijn oprechtheid niet in dank af.
Bekend is ook de luid beleden woede die de auteur voelde jegens Hans Goedkoop, nadat hij Grunbergs tweede roman Figuranten had besproken in NRC Handelsblad. De recensent had beweerd dat de wanhoop van de personages niet voelbaar werd gemaakt, waardoor de bodem onder de humor wegviel. ‘Zolang Hans Goedkoop voor die krant schrijft, zal ik er niet meer voor schrijven’, dreigde hij – zonder overigens zijn woord gestand te doen.
De receptie van zijn eerste werken sluit aan bij zijn imago. Grunberg werd gezien als een cynische nihilist, die alles met de grond gelijk maakte. Schreef ook Goedkoop niet in de gewraakte recensie – tegenwoordig moeiteloos terug te vinden op de website van de schrijver zelf – dat volgens de auteur ‘de wereld is bestemd om uit te monden in een grap’? Vanuit het perspectief van journalisten gezien is het goed te begrijpen dat zij Grunberg, toch een genre op zichzelf, werd ingedeeld bij de auteurs van Generatie Nix.

Het imago begon Grunberg na enkele jaren steeds meer te knellen. Of zoals hij het zelf verwoordde: hij wilde ontsnappen aan zijn eigen geschiedenis, aan alles wat zijn naam opriep. Op 14 oktober 1998, herinnerde hij zich later exact, schiep hij een nieuwe identiteit: Marek van der Jagt. ‘In veel opzichten bevond mijn leven zich in een crisis, financieel, emotioneel en seksueel. Dat verklaart een hoop, maar niet alles’, blikte Grunberg terug in Sterker dan de waarheid.
Onder dit pseudoniem debuteerde Grunberg twee jaar later opnieuw met De geschiedenis van mijn kaalheid. Drie boeken zou Van der Jagt publiceren: twee romans en het Boekenweekessay 2001 – plus een reeks ingezonden brieven en verhalen in verschillende media. Door de overeenkomsten in stijl en thematiek begonnen journalisten Grunberg echter al snel te achtervolgen met de vraag of hij soms achter Van der Jagt schuil ging.
Dat gebeurde zeker toen De geschiedenis van mijn kaalheid de Anton Wachterprijs werd toegekend. Ging een auteur voor de tweede keer een debuutprijs winnen? Al moet daarbij worden gezegd dat Grunberg alleen de eer kreeg. Het bestuur van de Anton Wachterprijs wenste het bijbehorende geldbedrag van 2500 gulden alleen uit te keren aan iemand die kon bewijzen dat hij Marek van der Jagt was. Iets wat Grunberg onmogelijk kon.
De auteur bleef lang hardnekkig ontkennen, terwijl hij tegelijkertijd het spel meespeelde. Zo gaf juist hij de eerste Van der Jagt-lezing tijdens de presentatie van diens tweede roman Gstaad 95-98 in Wenen. Maar op dezelfde dag bekende hij. ‘Ik besluit dat het beter is mijn leugenachtig leven onder mijn eigen naam voort te zetten’, schreef hij daarover. Maar op de vraag ‘Ga je ermee door?’, antwoordde hij ook: ‘Ik ga met alles door. Ik kan niet stoppen.’
Inderdaad zou Van der Jagt drie jaar later nog een essay publiceren: Otto Weininger of Bestaat de Jood?

Tegen die tijd had Grunberg het niet meer nodig om zijn collega's hun plaats te wijzen of een pseudoniem te gebruiken. Hij is al voor zijn veertigste de meest gelauwerde schrijver van zijn generatie geworden. Zijn werk werd overladen met prijzen – inclusief oeuvreprijzen. Hij is met 23 nominaties de auteur die met afstand het vaakst op een shortlist van een van drie grote prijzen stond. En hij won de AKO/ECI, Libris en Gouden Uil het meest: vijf keer maar liefst.
Ook kreeg hij talloze eervolle opdrachten. Van het Boekenweekgeschenk (De heilige Antonio, 1998) en het Boekenweekessay (Monogaam, 2002) tot het essay van de Maand van de Filosofie onder zijn psuedoniem. Van gastschrijverschappen, zoals aan de universiteit Leiden, tot de Frans Kellendonklezing in Nijmegen. ‘Ik zeg zelden nee’, bekende hij ook in Sterker dan de waarheid. ‘Ik zeg wel eens, “Ik moet erover nadenken”, en dat betekent dan: nee.’
En niet onbelangrijk: de maatschappelijke inzet van zijn romans werd steeds zichtbaarder. Zeker sinds De asielzoeker (2003) schijnt niet langer zijn autobiografie door zijn werk, maar onderzoekt hij steeds nadrukkelijker de positie van de mens in een onbeheersbare samenleving. Zo gaat Tirza (2006) over de onzekerheid na Elf September, Huid en haar (2010) over emoties in een tijdperk van doorgedreven kapitalisme en De man zonder ziekte (2012) over de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de kunstenaar.

Desondanks overwoog Grunberg in 2015 te stoppen met schrijven. Na de dood van zijn moeder Hannelore Grünberg-Klein in februari van dat jaar vroeg hij zich af of het wel zin had om door te gaan, vertelde hij nog dezelfde maand in een interview tegen Nu.nl. Zijn moeder was altijd een belangrijke motivatie. Het moeder-zoonthema komt ook in bijna al zijn werk voor. En na iedere prijs die hem werd toegekend dacht hij in eerste instantie: ‘leuk voor mijn moeder’.
Toch bleek zijn werklust ongebroken. Voortgedreven door een tomeloze nieuwsgierigheid, bleek hij verslag te willen blijven doen van alle experimenten die hij zich in zijn hoofd haalt. Al voor hij debuteerde, maken de brieven uit Aan nederlagen geen gebrek duidelijk, wil hij ieder plan, hoe gek ook, daadwerkelijk uitvoeren. Het bracht hem op televisie als presentator, in Afghanistan als oorlogsverslaggever, in een gezin tijdens hun vakantie, in een slachthuis als stagiair, enzovoorts enzovoorts. Daar kon hij onmogelijk mee ophouden.
Sterker: hij maakte ook van het afscheid van zijn moeder literatuur. In Moedervlekken (2016) trekt een veertiger bij zijn aftakelende moeder in huis – zoals de auteur zelf had gedaan – waarna de angst om haar te verliezen langzaam de bodem onder zijn bestaan haalt. Grunberg biedt zo ‘een breed perspectief op existentiële thema's’, oordeelde de jury van de Libris Literatuurprijs. ‘Grunberg schetst in verschillende toonaarden de gemaskeerde eenzaamheid en de onverslijtbaarheid van trauma's.’
Dus schrijven als iets wat Grunberg een tijdje in zijn leven doet? Dat is al lang niet meer voorstelbaar. Hij zal er tot zijn laatste snik in hetzelfde duizelingwekkende tempo mee doorgaan.
(Eerder verschenen in de speciale uitgave ter gelegenheid van de uitreiking van de Gouden Ganzenveer aan Arnon Grunberg)

zie ook:

Geen opmerkingen: