Schrijven?
Zeker, dat is leuk, maar het kan heel goed dat ik over een paar jaar wat anders
doe. In de eerste periode na zijn debuut deed Arnon Grunberg (1971) het graag
voorkomen alsof schrijven niet zijn allergrootste levensvervulling was. Hij was
het liefst acteur geworden. Zijn leven leek hem mislukt als hij geen acteur kon
zijn. Maar dat had er niet ingezeten. Toen richtte hij zich op het schrijven.
En als hij over tien jaar weer iets heel anders zou doen: ook goed.
Zijn debuut Blauwe maandagen zou zijn
ontstaan uit een combinatie van toeval en geldnood. De destijds 20-jarige
uitgever van Kasimir, gespecialiseerd in niet-arische Duitse literatuur, was in
1991 op de Frankfurter Buchmesse zijn collega Vic van de Reijt van Nijgh &
van Ditmar tegengekomen. Na een avond in een Irish Pub, waarin Grunberg
honderduit had verteld over zijn leven, zei deze tegen hem dat hij zijn
verhalen alleen maar hoefde op te schrijven, dan zou hij die uitgeven.
Drie
jaar later lag daar een roman die insloeg als een bom. Er waren 700 exemplaren
van Blauwe maandagen ingekocht op aanbieding, de uitgever en
auteur hoopten de eerste druk uit te kunnen verkopen. Maar direct na
verschijnen publiceerden kranten de ene na de andere laaiend enthousiaste
recensie. Interviews volgde, van NRC Handelsblad tot de
talkshow van Sonja Barend op tv, en binnen twee weken lag een derde druk in de
winkel.
Toen
was Grunberg opeens een auteur die van zijn pen zou kunnen leven. Of niet, als
hij dat liever niet deed.
Inmiddels
weten we beter hoe belangrijk het schrijven voor hem was. Nadat Grunberg wegens
‘gebrek aan techniek’ was afgewezen door de toneelscholen van Amsterdam en
Maastricht stortte hij zich maniakaal op het alternatief. Hij schreef het ene
na het andere toneelstuk, slechts onderbroken door vele brieven. En hij wilde
worden gelezen. Hij stuurde zijn teksten aan theatergezelschappen en gaf een
hele reeks boeken in eigen beheer uit. Zo werd het prozagedicht De
Machiavellist (oplage 300 exemplaren) in 1990 zijn officieuze debuut.
Hij
greep de kans die Van de Reijt hem bood dan ook met beide handen aan. ‘Na dit
gesprek [in Frankfurt]’, zo schreef hij hem, ‘gaf u mij uw visitekaartje en
sprak daarbij de volgende woorden uit: “Als je nog eens in moeilijkheden zit,
bel mij.” Nu is het heel goed mogelijk dat het een beleefdheidsfrase was. (…)
[Ik] zit ook niet direct in levensnood. (…) Maar [ik] ben toch wel benieuwd
naar elke mogelijkheid die bestaat om de nood ook in de toekomst buiten te
houden.’
Grunberg
bleek te worden gedreven door een geldingsdrang die resulteerde in een
onafgebroken stroom romans, verhalen, toneelstukken, essays, columns,
reportages en alle mogelijke overige genres. Amper de 45 gepasseerd heeft hij
al een ontzagwekkend oeuvre geproduceerd. En dan te bedenken dat zijn officiële
bibliografie, verderop in deze uitgave, alleen maar teksten vermeldt die in
boekvorm zijn verschijnen en regulier verkrijgbaar waren.
Het
getuigt van een mateloze ambitie die bijna dertig jaar later nog altijd niet is
verflauwd. Journalist Mark Schaevers rekende uit dat Grunberg in april 2014 –
allesbehalve een atypische maand – 60.553 woorden had geschreven. Inclusief
zijn mails en blog, maar vooral voor werk in opdracht. Zo had hij begin 2017
hij een dagelijkse voetnoot in de Volkskrant, wekelijkse rubrieken
in de Volkskrant (de Seksrabbijn), VPRO gids, Het
Parool en De Standaard en maandelijkse columns
in Vrij Nederland, Humo en Wordt vervolgd.
De
geldingsdrang zou ook het fundament zijn onder zijn aanvankelijke imago van
enfant terrible. Hij schroomde niet te schoppen tegen de schenen van collega’s
die hij in een eerder leven had gevraagd om naar zijn werk te kijken. Over
Ronald Giphart die hem met een bewonderd stuk in NRC Handelsblad had geholpen zijn carrière te lanceren, schreef
hij later: ‘Na lezing van uw Boekenweekgeschenk komt de Viva mij
voor als een wonder van inhoudelijk en stilistisch vernuft.’
Het toppunt van de geregeld oplaaiende kinnesinne met
collega's was de uitreiking van de AKO Literatuurprijs in 2007. A.F.Th. van der
Heijden, die dat jaar de prijs zou krijgen voor Het schervengericht, weigerde in één zaal te zitten met Grunberg,
genomineerd voor Tirza. Grunberg
waarschuwde Van der Heijdens zoon in de door hem begonnen schriftelijke vete
voor zijn vader, de gevaarlijke paranoïde gek. Dat was de laatste een brug te
ver.
In werkelijkheid was het Grunberg meestal om iets anders te
doen,
blijkt uit Aan nederlagen geen gebrek, de in 2016 verschenen
verzameling van brieven uit zijn beginjaren. Ook toen hij alleen nog naam had
gemaakt bij een kleine Amsterdamse incrowd stelde hij zich herhaaldelijk op het
standpunt dat eerlijkheid boven alles gaat. Anders kun je net zo goed niets
schrijven, hield hij meerdere correspondenten voor. Dat hij scherpe formuleringen
gebruikte doet daar niets aan af. Maar veel van zijn collega’s namen Grunberg
zijn oprechtheid niet in dank af.
Bekend
is ook de luid beleden woede die de auteur voelde jegens Hans Goedkoop, nadat
hij Grunbergs tweede roman Figuranten had besproken in NRC
Handelsblad. De recensent had beweerd dat de wanhoop van de personages niet
voelbaar werd gemaakt, waardoor de bodem onder de humor wegviel. ‘Zolang Hans
Goedkoop voor die krant schrijft, zal ik er niet meer voor schrijven’, dreigde
hij – zonder overigens zijn woord gestand te doen.
De
receptie van zijn eerste werken sluit aan bij zijn imago. Grunberg werd gezien
als een cynische nihilist, die alles met de grond gelijk maakte. Schreef ook
Goedkoop niet in de gewraakte recensie – tegenwoordig moeiteloos terug te
vinden op de website van de schrijver zelf – dat volgens de auteur ‘de wereld
is bestemd om uit te monden in een grap’? Vanuit het perspectief van
journalisten gezien is het goed te begrijpen dat zij Grunberg, toch een genre
op zichzelf, werd ingedeeld bij de auteurs van Generatie Nix.
Het
imago begon Grunberg na enkele jaren steeds meer te knellen. Of zoals hij het
zelf verwoordde: hij wilde ontsnappen aan zijn eigen geschiedenis, aan alles
wat zijn naam opriep. Op 14 oktober 1998, herinnerde hij zich later exact,
schiep hij een nieuwe identiteit: Marek van der Jagt. ‘In veel opzichten bevond
mijn leven zich in een crisis, financieel, emotioneel en seksueel. Dat
verklaart een hoop, maar niet alles’, blikte Grunberg terug in Sterker
dan de waarheid.
Onder
dit pseudoniem debuteerde Grunberg twee jaar later opnieuw met De
geschiedenis van mijn kaalheid. Drie boeken zou Van der Jagt publiceren:
twee romans en het Boekenweekessay 2001 – plus een reeks ingezonden brieven en
verhalen in verschillende media. Door de overeenkomsten in stijl en thematiek
begonnen journalisten Grunberg echter al snel te achtervolgen met de vraag of
hij soms achter Van der Jagt schuil ging.
Dat
gebeurde zeker toen De geschiedenis van
mijn kaalheid de Anton Wachterprijs werd toegekend. Ging een auteur voor de
tweede keer een debuutprijs winnen? Al moet daarbij worden gezegd dat Grunberg
alleen de eer kreeg. Het bestuur van de Anton Wachterprijs wenste het
bijbehorende geldbedrag van 2500 gulden alleen uit te keren aan iemand die kon
bewijzen dat hij Marek van der Jagt was. Iets wat Grunberg onmogelijk kon.
De
auteur bleef lang hardnekkig ontkennen, terwijl hij tegelijkertijd het spel
meespeelde. Zo gaf juist hij de eerste Van der Jagt-lezing tijdens de
presentatie van diens tweede roman Gstaad 95-98 in Wenen. Maar
op dezelfde dag bekende hij. ‘Ik besluit dat het beter is mijn leugenachtig
leven onder mijn eigen naam voort te zetten’, schreef hij daarover. Maar op de
vraag ‘Ga je ermee door?’, antwoordde hij ook: ‘Ik ga met alles door. Ik kan
niet stoppen.’
Inderdaad
zou Van der Jagt drie jaar later nog een essay publiceren: Otto Weininger of
Bestaat de Jood?
Tegen
die tijd had Grunberg het niet meer nodig om zijn collega's hun plaats te
wijzen of een pseudoniem te gebruiken. Hij is al voor zijn
veertigste de meest gelauwerde schrijver van zijn generatie geworden. Zijn werk
werd overladen met prijzen – inclusief oeuvreprijzen. Hij is met 23 nominaties
de auteur die met afstand het vaakst op een shortlist van een van drie grote
prijzen stond. En hij won de AKO/ECI, Libris en Gouden Uil het meest: vijf keer
maar liefst.
Ook
kreeg hij talloze eervolle opdrachten. Van het Boekenweekgeschenk (De
heilige Antonio, 1998) en het Boekenweekessay (Monogaam, 2002) tot
het essay van de Maand van de Filosofie onder zijn psuedoniem. Van
gastschrijverschappen, zoals aan de universiteit Leiden, tot de Frans
Kellendonklezing in Nijmegen. ‘Ik zeg zelden nee’, bekende hij ook in Sterker
dan de waarheid. ‘Ik zeg wel eens, “Ik moet erover nadenken”, en dat
betekent dan: nee.’
En
niet onbelangrijk: de maatschappelijke inzet van zijn romans werd steeds
zichtbaarder. Zeker sinds De asielzoeker (2003) schijnt niet
langer zijn autobiografie door zijn werk, maar onderzoekt hij steeds
nadrukkelijker de positie van de mens in een onbeheersbare samenleving. Zo
gaat Tirza (2006) over de onzekerheid na Elf September, Huid
en haar (2010) over emoties in een tijdperk van doorgedreven
kapitalisme en De man zonder ziekte (2012) over de
maatschappelijke verantwoordelijkheid van de kunstenaar.
Desondanks
overwoog Grunberg in 2015 te stoppen met schrijven. Na de dood van zijn moeder
Hannelore Grünberg-Klein in februari van dat jaar vroeg hij zich af of het wel
zin had om door te gaan, vertelde hij nog dezelfde maand in een interview tegen
Nu.nl. Zijn moeder was altijd een belangrijke motivatie. Het moeder-zoonthema
komt ook in bijna al zijn werk voor. En na iedere prijs die hem werd toegekend
dacht hij in eerste instantie: ‘leuk voor mijn moeder’.
Toch
bleek zijn werklust ongebroken. Voortgedreven door een tomeloze
nieuwsgierigheid, bleek hij verslag te willen blijven doen van alle
experimenten die hij zich in zijn hoofd haalt. Al voor hij debuteerde, maken de
brieven uit Aan nederlagen geen gebrek duidelijk, wil hij
ieder plan, hoe gek ook, daadwerkelijk uitvoeren. Het bracht hem op televisie
als presentator, in Afghanistan als oorlogsverslaggever, in een gezin tijdens
hun vakantie, in een slachthuis als stagiair, enzovoorts enzovoorts. Daar kon
hij onmogelijk mee ophouden.
Sterker:
hij maakte ook van het afscheid van zijn moeder literatuur. In Moedervlekken
(2016) trekt een veertiger bij zijn aftakelende moeder in huis – zoals de
auteur zelf had gedaan – waarna de angst om haar te verliezen langzaam de bodem
onder zijn bestaan haalt. Grunberg biedt zo ‘een breed perspectief op
existentiële thema's’, oordeelde de jury van de Libris Literatuurprijs.
‘Grunberg schetst in verschillende toonaarden de gemaskeerde eenzaamheid en de
onverslijtbaarheid van trauma's.’
Dus
schrijven als iets wat Grunberg een tijdje in zijn leven doet? Dat is al lang
niet meer voorstelbaar. Hij zal er tot zijn laatste snik in hetzelfde
duizelingwekkende tempo mee doorgaan.
(Eerder verschenen in de speciale uitgave ter gelegenheid van de uitreiking van de Gouden Ganzenveer aan Arnon Grunberg)
zie ook:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten