donderdag 17 januari 2019

Over Jonathan Robijn, 'De stad en de tijd' en 'Congo blues' (Ons Erfdeel)

WIE IS DIE JONGE VROUW?

Congo Blues, de eerste roman van de Vlaamse auteur Jonathan Robijn, begint op de koude ochtend van nieuwjaarsdag. Morgan, een aan lager wal geraakte jazzpianist met Congolese roots, treft vlak bij zijn Brusselse huis een jonge vrouw aan. Ze lijkt te slapen, maar reageert niet op zijn vragen of op een voorzichtige tik op de schouder. Is ze dronken? Morgan heeft geen idee. Om zich niet schuldig te voelen als ze dood zou vriezen, sleept hij haar met enige moeite mee naar binnen.
Wie is deze vrouw van hooguit twintig jaar die zo lijkt op Morgans overleden lief? Waarom heeft ze in haar jaszak een envelop met een miljoen Belgische franken in gloednieuwe biljetten? Waarom doet ze, eenmaal wakker, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is dat zij in het bed van een vreemde man ligt? En waarom staat ze een paar dagen later opnieuw voor zijn deur? Om “een of twee nachten” te logeren, maar om daarna – zo lijkt het – nooit meer weg te gaan?
Gaandeweg neemt de vrouw, die Simona blijkt te heten, Morgan steeds meer op in haar leven. Een van de eerste dingen die ze hem vraagt, is haar te vergezellen naar het station. “Ik moet iemand zien, maar ik ben liever niet alleen”, is haar enige verklaring. Op het station neemt ze plaats op een bank. Morgan gaat een bank verderop zitten. De trein uit Luik arriveert, mensen stappen in en uit, en drie minuten later rijdt de intercity verder naar Oostende. Dat is alles. Wat is er gebeurd?

Vergelijk dat met het eerste verhaal uit Robijns debuut De stad en de tijd – een bundel van negen verhalen van elk zo’n dertig pagina's, die vier jaar eerder verscheen. Hoofdpersoon van ‘De indringer’ is een burgerlijke parfumeur met een goedlopende zaak in Brussel, die ten tijde van de wereldtentoonstelling van 1958 veel exotische bezoekers trekt. Hij heeft de grootste verwachtingen voor zijn nageslacht, een zoon en twee dochters, maar dat loopt anders.
De indringer blijkt een lid van het organisatiecomité van de wereldtentoonstelling te zijn. De man van Congolese afkomst wordt verliefd op de jongste dochter, weet het vertrouwen van de parfumeur te winnen, blijkt ook in staat te zijn geuren samen te stellen en treedt in dienst van de man die zijn schoonvader is geworden. Hij zal dat vertrouwen later misbruiken door de zoon, die niet de brave student in Londen is die zijn vader denkt dat hij is, te chanteren en zo zélf erfgenaam van de parfumerie te worden.
Het verschil tussen beide verhalen maakt precies duidelijk waarom de roman wel een aanrader is en de verhalen op zijn best vingeroefeningen zijn. In beide is sprake van een indringer die het leven van de hoofdpersoon overhoop gooit. Maar waar de geheimzinnige vrouw in Congo Blues op een intrigerende manier raadsels oproept die de lezer het verhaal in trekt, doet de buitenstaander in ‘De indringer’ dat niet. Ook als lezer blijf je een buitenstaander, en volg je onbewogen de gebeurtenissen.
‘De indringer’ begint wel met de opmerking dat de hoofdpersoon “de indruk [had] dat de wereldtentoonstelling zijn leven ondersteboven zou gooien en toch zou het nog meer dan twintig jaar duren voor hij besefte dat zijn voorgevoel hem niet had verraden”. Maar deze zin werkt als een etiket die aangeeft op welke manier de titel moet worden geïnterpreteerd. Het haalt juist eerder de verrassing uit het plot, omdat je aan het einde denkt: o ja, zo is die eerste zin dus bedoeld. Meer niet.

In beide boeken toont Robijn zich in de eerste plaats een verteller. Hij wil het niet hebben van zijn stijl of psychologisch inzicht, het draait om het verhaal zelf. Dat kan gaan over de invloed van de koloniale periode op de Belgen die deze decennia na hun vertrek uit Congo nog voelen, zoals in Congo Blues. Of het conflict tussen ambitie en liefde, de breuk binnen een familie of het verlangen naar het verleden – om wat thema’s uit de bundel te noemen. 
In de jaren tussen debuut en roman heeft hij echter geleerd hoe hij een verhaal beter kan verpakken. Niet meer als een alwetende verteller die zo rechttoe rechtaan het plot uiteenzet dat je alleen maar aan de leiband van de auteur kunt lopen, maar door te vertellen vanuit één hoofdpersoon die ook niet weet wat hem overkomt. Zo onderga je samen met Morgan het effect dat de entree van de vrouw in zijn leven heeft. Je wordt met hem nieuwsgierig naar zijn eigen verleden.
Robijn verhoogt de spanning door Morgan te laten dwalen door een onkenbare wereld zoals de Franse Nobelprijswinnaar Patrick Modiano dat altijd doet. Hij benoemt veel specifieke details: van de namen van straten en kroegen tot het gedrag van allerlei mensen op feestjes. Maar omdat Simona hem iedere uitleg over haar doen en laten onthoudt, blijft Morgan in het duister tasten over de betekenis van alles. Wat doet hij bijvoorbeeld op dat feestje van de mysterieuze Walter, bij wie Simona hem heeft geïntroduceerd?
Dit werkt alleen als je details gebruikt die het mysterie eerder vergroten dan oplossen. Dat doet Robijn. Als Simona en Morgan op genoemd feestje komen, zegt iemand: “Je bent gek, Agnes, dat betekent een verlies van driehonderdduizend.” Even later vallen plaatsnamen: Cagnes-sur-Mer, Vincennes, Sterrebeek. Het is precies genoeg om een onbestemde sfeer van rijkdom te schetsen. Nog mooier is als deze Walter uitlegt waarom er feest is: “Ik ben jarig vandaag. Blijkbaar vindt iedereen dat een drieëndertigste verjaardag gevierd moet worden.” Een zin die een hele wereld oproept.

Het sluit aan bij een ander aspect waarin Robijn beter is geworden: stijl. In zijn verhalenbundel zette hij zijn verhalen grof in de verf, waardoor ze nogal ongeloofwaardig werden. Zo gaat de zoon in ‘De indringer’ zich te buiten aan drugs. ‘Hij werd daarin bijgestaan door Bianca García Sánchez, die niet alleen onbegrijpelijk Engels sprak maar ook, dankzij haar roemruchte afkomst, het zonnige, zuiderse, opvliegende karakter van een rasechte zigeunerin had.” Kan het clichématiger?
Vergelijk dat met een typering uit het zo veel bescheidener, subtieler en daardoor levensechter geschreven Congo Blues. Als Simona onverwacht is verdwenen en Morgan naar haar op zoek gaat, staat hij voor een receptionist van een hotel waar ze verbleef. “Uit zijn mond kwamen de onverstaanbare woorden van iemand die zijn onzekerheid al een tijdje niet meer de baas is, maar die er tegelijkertijd niet in slaagt om die emotie te camoufleren.” Dat vind ik wél origineel en intrigerend.

Robijn houdt de mysterieuze sfeer van zijn roman tot het einde toe vast, ook als Morgan vanaf ongeveer de helft van het boek steeds meer over Simona komt te weten. Hij ontmoet allemaal mensen, hoofdzakelijk voormalig kolonialen (zoals zijn eigen stiefmoeder), die hem iets wijzer over haar kunnen maken. Haar relatie met Walter – die ik hier niet zal onthullen – wordt bijvoorbeeld uiteindelijk helder. Maar omdat niemand echt de waarheid weet, blijft hij aarzelen met het trekken van conclusies.
Dat is zonder meer knap gedaan. Aan het slot heb je daarom én een idee van de verwevenheid van de vermogens die ooit zijn vergaard in de Belgische kolonie, met de ontheemden die op een of andere manier uit Congo in Brussel zijn beland, én een consistente leeservaring die niet is verpest omdat de schrijver zo nodig keurig uit de doeken wil doen hoe hij alles heeft bedoeld. Robijn vertelt een boodschap zonder die zijn lezers in het gezicht te duwen.
Daarom is het des te spijtiger dat zijn uitgeverij dat wél heeft gedaan. Op de achterflap – die ik gewoontegetrouw godzijdank pas na afloop heb gelezen – schrijft Cossee onomwonden welk “weinig bekend hoofdstuk uit de koloniale geschiedenis” de auteur heeft geïnspireerd, toen hij daar tijdens zijn werk voor Artsen Zonder Grenzen over hoorde. Waarom? Het dreigt een prachtige literaire roman te reduceren tot een flauwe tendensroman of invuloefening.
Wie door deze bespreking nieuwsgierig is geworden naar Congo Blues, kan ik daarom alleen maar aanraden: vermijd de achterflap.
(Eerder gepubliceerd in Ons Erfdeel)

Geen opmerkingen: