woensdag 27 juni 2018

Hoe je een roman met uitsluitend dialoog leest

Experimentele romans roepen angst op. Begrijp ik die wel? denken lezers. Door je eraan over te geven kun je er wel degelijk van genieten. De Ierse klassieker Onder de zoden die louter bestaat uit dialoog, blijkt dan hypnotiserend en hilarisch.

Ho. Wacht. Help. Wie is er nu weer aan het woord? De Ierse roman Onder de zoden van Máirtín Ó Cadhain bestaat volledig uit dialoog. Meer dan vierhonderd pagina's lees je uitsluitend wat de personages zeggen. En dan wekt de auteur ook nog eens de indruk dat iedereen dwars door elkaar praat zonder echt naar elkaar te luisteren. Ze ruziën. Ze berijden hun stokpaardjes. Ze klagen en mopperen. En dat zonder ook maar een moment stil te vallen. Het is één grote kakofonie. Hoe kan een lezer daar wijs uit worden?

Dat deze roman van Ó Cadhain (spreek uit: 'O Kain') uit 1949 in het Nederlands moest worden vertaald is zonneklaar. Onder de zoden is dé modernistische klassieker van de Gealic literatuur – de oorspronkelijke Ierse taal die nog door een kleine honderdduizend mensen aan de Westkust wordt gesproken – met een soortgelijke statuur als de meesterwerken van land- en tijdgenoten die in het Engels schreven: Wachten op Godot van Samuel Beckett, Op Twee-Vogel-Wad van Flann O'Brien en Ulysses van James Joyce.
De roman speelt zich af op het kerkhof van een dorpje in de regio Conamara. Alle personages zijn dood. Ze liggen in hun kist, langzaam wegrottend, te wachten op het Laatste Oordeel. Tot die tijd gaan ze door met wat ze tijdens hun leven hebben gedaan: roddelen, kleine vetes uitvechten en hun plaats in de pikorde bepalen – nu bepaald door waar je ligt: op het perceel van een pond of dat van vijftien shilling. Af en toe komt er een nieuwe dorpsbewoner bij die de laatste nieuwtjes meeneemt. Dan begint het gekakel opnieuw.
Het effect is bijzonder grappig, ook in de fraaie vertaling van Alex Hijmans. Neem de schoolmeester. Hij gold in het dorp als een bastion van beschaving, maar onder de grond kan hij alleen maar vloeken en tieren omdat zijn weduwe zo snel is hertrouwd. Of de twee anonieme doden die voortdurend beginnen over de finale van het kampioenschap Gaelic Football in 1941. De een roept steeds dat Galway heeft gewonnen. En de ander reageert: Hoe weet je dat zo zeker als je dood was? Kerry won, ík was erbij?

Maar hoe lees je zo'n experimentele roman? Temeer daar er nauwelijks sprake van een hoofdpersoon is – of het moet de kijvende Caitríona van Kleine Pádraig zijn, met wier dood Onder de zoden begint en die het meest aan het woord is. Evenmin is er veel plot – al ontdek je geleidelijk dat er op aarde iets anders is gebeurd dan wat Caitríona al die tijd bij hoog en bij laag beweert, waardoor je begint te begrijpen waarom ze zo verbitterd het graf in is gegaan: haar zus trouwde met de man op wie ze allebei verliefd waren.
Het antwoord is: je er domweg in onderdompelen. Wie deze roman leest met de wens precies te willen weten wie wat zegt, zal snel stranden. Wie bij elke nieuwe spreker even stil staat om zich af te vragen of de schoolmeester, Caitríona of een van de andere tientallen personages het woord neemt, haalt zichzelf uit dat fijne leesritme dat nodig is om in een boek te kunnen verdwijnen. Bovendien is er vaak geen antwoord mogelijk. Wie ligt daar nu weer te schelden? Het is te onduidelijk.
Maar wie zijn wil om te begrijpen negeert, wordt daarvoor beloond. Gaandeweg herken je de belangrijkste sprekers toch wel, omdat je ontdekt dat Ó Cadhain bijna iedereen een eigen stopwoordje heeft gegeven. 'Ik ontplof! – dat moet Caitríona zijn. 'Honest' – dat moet Nora van de Vieze Voeten zijn. Enzovoorts, enzovoorts. Al lezende klaart daarom vanzelf de mist op. En na enkele tientallen bladzijden heb je al de indruk voortdurend precies te weten wie er aan het woord is. Het hoeft er niet bij gezegd te worden, je vóélt het aan.

Wat voor Onder de zoden geldt, geldt voor bijna alle experimentele literatuur. Of het nu gaat om een roman zonder leestekens is (Bohumil Hrabal!), een associatieve uitwerking van een uitzinnige metafoor (Verdriet is een ding met veren van Max Porter!) of een hoogdravend, ingenieus taalspel (James Joyce!) – geef je er gewoon aan over en je ervaart vanzelf wat het boek je wil zeggen of je wilt laten beleven. In het geval van Máirtín Ó Cadhain is dat een hypnotiserende en hilarische portret van een intens provinciaal dorp.

Geen opmerkingen: