maandag 23 september 2013

In medias res beginnen (Schrijven)


Stel dat hier een paginalange beschrijving van de natuur stond: het ruisen van het bos, het gekwinkeleer van vogels, de inval van het licht? Waarna er langzaam werd ingezoomd op het hutje, verscholen in het lover, en de bewoners, die wakker werden, zich uitrekten en eindelijk opstonden? En dat ook het uiterlijk van de man en de vrouw minutieus werd beschreven?
Zou je dan ooit het punt bereiken waarop het eigenlijke verhaal begint? Waarschijnlijk niet. Intens verveeld zou je een ander boek hebben gepakt.
In de literatuur geldt daarom dat je in medias res moet beginnen. Ofwel: in het midden van de zaak. Horatius schreef in de eerste eeuw voor Christus al dat de ideale epische dichter niet ab ovo (letterlijk: vanuit het ei) begint, maar in medias res. Hij verwees daarmee naar Homerus, wiens – toen al eeuwenoude – Ilias begint bij de hoogoplopende ruzie tussen Achilles en Agamemnon, die zal leiden tot de climax van de inmiddels tien jaar voortslepende oorlog.
De meeste schrijvers zien hiervan doordrongen. Toch gaat het vaak genoeg fout. Dan begint het verhaal met een proloog met zinnen als: ‘Het bloed druipt van mijn voorhoofd, mijn hart bonkt als een wilde, ik heb me nog nooit zo angstig gevoeld. Als hij nu binnenkomt, ben ik er geweest. Ik moet maken dat ik weg kom. Hoe lang heb ik nog?’ Waarna het eigenlijke verhaal bij het begin begint.
Wat hier fout aan is, is het ontbreken van sympathie voor of identificatie met de hoofdpersoon. Als de lezer niet eerst met hem heeft meegeleefd, voelt hij ook geen spanning wanneer de hoofdpersoon in de problemen komt. Bovendien houden schrijvers van zulke prologen, die vaak voorkomen in thrillers, zo veel mogelijk vaag om zijn lezer later op het verkeerde been te kunnen zetten. Maar als deze niets weet – wie, wat noch waarom – laat die hele proloog hem koud.
In de openingsscène moet een schrijver direct de hoofdpersoon introduceren en het conflict aanduiden waarin hij verwikkeld is, zonder al te veel weg te geven. En dan vervolgens die lijn doorzetten. Dat wil zeggen dat je niet na een paar pagina’s alsnog ab ovo begint, maar dat je de voorgeschiedenis aan de hand van flashbacks in het verhaal verweeft. ‘Uitvouwend schrijven’, noemt RenateDorrestein dat in Het geheim van de schrijver.
Een mooi voorbeeld is Joe Speedboot van Tommy Wieringa. De eerste zin wekt interesse: waarom is de ik al ‘meer dan tweehonderd dagen van de wereld’? Daarna volgt in drie pagina’s de hele roman in een notendop: de verlamming van Fransje Hermans, zijn levenslust versus de burgerlijke onmacht van zijn familie, en de nieuwe dorpsbewoner met zijn raadselachtige naam aan wie Fransje zich zal optrekken.
De openingsscène hoeft niet lang te zijn. TomLanoye heeft in Het goddelijk monster een paar zinnen nodig: dat Katrien Deschryver haar man per ongeluk heeft neergeschoten en dat dat typisch iets voor haar is, is intrigerend genoeg om alles van haar te willen weten. De openingszin van Tolstojs Anna Karenina (‘alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, alle ongelukkige gezinnen zijn ongelukkig op hun eigen wijze’) is zo krachtig en origineel dat je in de huiselijke beschrijvingen daarna direct bewijzen wilt zoeken.
Uiteraard bestaan er geweldige romans die niet ‘in het midden’ beginnen. Madame Bovary van Gustave Flaubert opent met een levensbeschrijving van Charles Bovary. Hij schetst eerst het contrast waartegen Emma later des te scherper afsteekt. De procedure van Harry Mulisch start met een stug hoofdstuk vol filosofische en fysische termen, juist om de toevallige lezer van zijn boek te prikkelen.
Alles kan – zolang je de lezer maar bij direct de lurven pakt. Een pakkende stijl, zoals in het geval-Flaubert, kan genoeg zijn. Daarom zijn er ook uitstekende romans met een proloog zoals hierboven beschreven. Een recent voorbeeld is Straus Park van P.B. Gronda, dat begint met een vrijpartij voor hij ab ovo aan zijn verhaal begint. Die vrijpartij is zo stomend en vol tegenstrijdigheden dat hij de lezer nieuwsgierig maakt naar deze man en vrouw.
(Eerder gepubliceerd in Schrijven 3, 2013 - het grote dogma-nummer)

Geen opmerkingen: